Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Katholiek onderwijs in Soest

J.E.J. Hilhorst

De Stichting voor Katholiek Onderwijs Soest/Soesterberg blikt dit jaar terug op 125 jaar Katholiek onderwijs in Soest. De stichting bevordert het katholiek onderwijs en beheert thans een zestal scholen. Deze mijlpaal is aanleiding tot het in beeld brengen van ontwikkelingen op het gebied van het onderwijs.

Landelijke ontwikkelingen op onderwijsgebied
Het onderwijs kent een zeer lange en interessante geschiedenis.
Het was, na de aanvaarding van het Christendom, vooral de Kerk, die zich met het geven van onderwijs aan kinderen ging bemoeien. Karel de Grote had bijzondere belangstelling voor het schoolwezen en bevorderde in sterke mate de stichting van scholen. Zo bepaalde hij in 789, dat aan alle kerken en kloosters scholen moesten worden verbonden en in 813 vaardigde hij een verordening uit, waarbij kerkelijke straffen werden bedreigd tegen hen die hun kinderen zonder noodzaak thuis hielden.
Na Karels dood kwam het schoolwezen ten gevolge van allerlei oorzaken enigszins in verval.
Karel V (1500-1555) nam later weer de bevordering van het schoolwezen ter hand.
De schoolastrie (organisatie, bestuur, benoeming van leerkrachten, inkomsten en controle van het onderwijs in een regio) berustte bij de scholaster (scholasticus). Gemeenschappelijk onderwijs werd gegeven in klooster- of kapittelscholen. Pastoors of plaatselijke priesters konden ook een schooltje openen voor de lokale jeugd en volwassenen. Men kan ze beschouwen als voorlopers van de parochiescholen.
Ook de stedelijke overheid ging zich met het onderwijs bemoeien. In voornamelijk de 13e en 14e eeuw ontvingen verschillende steden van landvorsten, bij wijze van privilege, het recht scholen op te richten en zo ontstonden openbare scholen, echter kennelijk alleen voor jongens. Het onderricht aan meisjes bleef aan de geestelijkheid toevertrouwd. De kerkhervorming heeft het onderwijs niet onberoerd gelaten. Karel V en Philips II vaardigden voorschriften uit met het doel de scholen te vrijwaren tegen ketterij.

Nadien, toen de hervormingen een feit waren, gebruikte de overheid haar macht opdat het onderwijs een calvinistisch karakter zou dragen. Het stichten van scholen was aan Rooms katholieken, Luthersen, doopsgezinden en remonstranten verboden.
De Synode van de Hervormde Kerk stelde nog pogingen in het werk de regeling van het onderwijs tot zich te trekken. Echter tevergeefs.
De Staten van Utrecht verboden in juni 1580 de uitoefening van de rooms-katholieke godsdienst.

De stand van zaken in Soest
De periode 1580-1742 wordt gekenmerkt door de Reformatie. De Rooms-katholieke gemeenschap in Soest verloor in de Kerstnacht 1580 haar parochiekerk aan de nieuwe religie en tegelijkertijd werd de oude godsdienst verboden.
De bevolking van Soest was in die periode overwegend rooms katholiek.

Dorpsschool
Soest kende reeds voor 1593 een dorpsschool.

In die tijd gaven de rooms-katholieken de toon aan, hetgeen ondermeer duidelijk blijkt uit de telkens terugkerende controverse over de opvoeding van kinderen van behoeftige ouders.
Van deze school, die in de Kerkebuurt stond, is te melden: "Coster is Goort Jansen, dewelcke oock de schoole des winters bedient; heeft hier voor (als loon) twee cleine ackerkens, ongeveerlijck 22 stuijvers 't jaers doende in huijre, met een huijsken".
Het aantal leerlingen van de dorpsschool in de 17de en 18de eeuw is onbekend, maar zal niet groot geweest zijn. Niet alleen de katholieken lieten verstek gaan.
Sinds 1686 bestond er het voorschrift van de Staten dat ook de rooms-katholieken gealimenteerde kinderen een gereformeerde opvoeding zouden krijgen. In Soest bleek dat niet uitvoerbaar te zijn. Het geld voor de armenzorg kwam voornamelijk van het katholieke deel van de bevolking en de drost verklaarde in 1691 dat het al moeilijk genoeg was ervoor te zorgen dat de gealimenteerde kinderen van hervormde huize inderdaad in de godsdienst hunner ouders zouden worden opgevoed. Wanneer gereformeerde kinderen echter door de roomse bloedverwanten buiten bezwaar van de armenkas werden grootgebracht, dan stond hij machteloos. Het omgekeerde, een gereformeerde opvoeding van rooms gealimenteerden, was in Soest totaal ondenkbaar.
Men voelde in Soest weinig voor een gereformeerde schoolmeester, zeker als hij van elders kwam. Soest stelde zo zijn bijzondere eisen.
In 1606 werd een schoolmeester aangenomen op voorwaarde dat hij geen psalmen zou zingen en op die manier zou meewerken aan de protestantse eredienst.
In 1761 klaagde de gereformeerde schoolmeester over niet minder dan 5 bijscholen, erbij zeggende dat de buurmeesters niets deden die scholen te doen sluiten. Deze bewering bleek bij onderzoek niet juist te zijn en deze passage werd in de acta van de kerkeraad doorgehaald. Vermoedelijk zijn er in Soest altijd wel roomse schooltjes geweest, waarbij wij ons echter geen al te hoge voorstelling van hun peil maken.
De vasthoudendheid van de bevolking aan de oude leer zorgde er voor dat de vijf "bijscholen" actief bleven.
Al vrij spoedig na de Hervorming moet er in Soest een schuilkerk zijn geweest. Vermoedelijk werd deze vanuit Amersfoort bediend en omstreeks 1692 had Soest weer een eigen pastoor.

Onderwijswetgeving
Bevredigend was de toestand op het onderwijsgebied in ons land op het einde van de 18e eeuw niet, zodat van verschillende zijde verbetering werd nagestreefd.
De kiem voor een nationale onderwijswetgeving werd gelegd door de aanbieding in 1796 door enige bekwame mannen aan de nationale vergadering van een "Proeve van een ontwerp van nationaal onderwijs".
De eerste schoolwet, de wet van 15 juni 1801 (schoolwet van der Palm) kwam tot stand in een sterk gecentraliseerd staatsbestel. De wet maakte onderscheid tussen openbare en bijzondere scholen. De wet was echter geen lang leven beschoren. De wet van 1803 maakte dat onderscheid niet, zij het dat de wet wel scholen kende die niet uit de openbare kas werden bezoldigd. Zij gaf aan alle scholen het karakter van openbare scholen. Voor de volledige invoering van deze wet werd zij alweer vervangen door de schoolwet van 1806 (schoolwet van den Ende) De wet bleef, behoudens enkele wijzigingen, ruim een halve eeuw van kracht. Het onderscheid in openbare en bijzondere scholen werd weer hersteld. Aanvaard werd het beginsel van gemengde scholen, d.w.z. scholen, welke zonder bezwaar voor de leerlingen van de verschillende geloofsbelijdenissen toegankelijk waren. Dit beginsel kwam tot uitdrukking in de bepalingen, dat het onderwijs zodanig moest zijn ingericht, dat onder het aanleren van gepaste en nuttige kundigheden, de verstandige vermogens der kinderen ontwikkeld en zij zelf opgeleid worden tot alle maatschappelijke en christelijke deugden en dat het onderwijs in het leerstellige van het kerkgenootschap niet zou geschieden door de schoolmeesters. De oprichting van bijzondere scholen was niet vrij; daarvoor was autorisatie van het departementaal landschaps- of gemeentebestuur noodzakelijk.
De bezwaren welke tegen de schoolwet van 1806 gerezen waren, kwamen voornamelijk uit de kringen waar men voor hun kinderen onderwijs verlangde, dat in overeenstemming was met hun denkbeelden op godsdienstig gebied. Voor de oprichting van bijzondere scholen was vergunning nodig en de overheid was allerminst vrijgevig met die vergunningen. Zowel protestantse als bij rooms-katholieke wekte deze schooldwang wrevel.

De schoolstrijd, die het politieke leven in ons land bijna een eeuw zou beheersen, begon te ontbranden. De inzet was:

  • het verkrijgen van vrijheid van onderwijs;
  • de subsidiëring van het bijzonder onderwijs;
  • de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs.

De grondwetswijziging van 1848 zou tenslotte deze vrijheid brengen. Een drietal nieuwe beginselen werden in de grondwet opgenomen, t.w.:

  • regeling van het openbaar onderwijs, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen;
  • de eis dat overal van overheidswege voldoende openbaar lager onderwijs zou worden gegeven;
  • het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht der overheid en bovendien, voor zover het middelbaar en lager onderwijs betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers; een en ander volgens de wet te regelen.

Deze wet kwam in 1857 tot stand en trad op 1 januari 1858 in werking.
Hiermede was echter nog geen pacificatie op het onderwijsgebied verkregen. De bijzondere scholen op godsdienstige grondslag waren verstoken van steun uit de overheidskassen. De wet van 8 december 1889, Stb. 175, bracht de veel omstreden rijkssubsidie voor bijzondere scholen, waarmede wederom een fase van de schoolstrijd werd afgesloten. Met de grondwetsherziening van 1917 tenslotte werd de derde fase van de schoolstrijd afgesloten en kwam de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs tot stand.

Ontwikkelingen in het aartsbisdom Utrecht
Zusters en fraters hebben in het aartsbisdom van Utrecht in de ontwikkeling van het katholieke onderwijs een belangrijke rol gespeeld. De Zusters van onze Lieve Vrouw van Amersfoort begonnen er al mee in 1823. De Fraters van Utrecht, gesticht in 1873, pas na het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. Vooral in de onderbouw van het katholiek onderwijs hebben zij zich - vaak voor meer dan honderd procent - ingezet. Daarmee hebben zij een belangrijke bijdrage geleverd aan de emancipatie van de katholieken in Midden- en Noord Nederland.
In de eerste, met de hand geschreven regel van de Zusters van Onze Lieve Vrouw, staat de doelstelling als volgt beschreven: "Het doel der vereniging is hoofdzakelijk te arbeiden aan het kosteloos onderwijs van arme kinderen; de leden van het genootschap zijn bijzonderlijk geschikt om de kinderen voor te bereiden tot de Eerste H. Communie, tot het Vormsel, alsook tot de wellevendheid, christelijke deugden en verplichtingen van haren staat".
De sfeer ten tijde van de oprichting van een congregatie als die van de Amersfoortse zusters was bepaald niet hartelijk. De gouverneur van Utrecht ontving in september 1823 bijvoorbeeld een briefje van Burgemeester van Amersfoort, waarin werd gewaarschuwd voor "drie of vier dames van de R.C. Godsdienst, geheimzinnig en gesluierd". De vroede vaderen meldden: "Volgens geruchten zouden deze dames zich onledig houden met het geven van onderwijs aan kinderen, in het bijzonder in de leer der R.C. Godsdienst, zoals men zegt, dat ook werkelijk eenige kinderen zowel van fatsoenlijke ouders, als van een mindere klasse, aldaar dagelijks onderwijs zouden ontvangen".
De bedoelingen van de zusters sloegen kennelijk toch aan, want in betrekkelijk korte tijd gaven zij , behalve in Amersfoort, ook leiding aan diverse scholen daarbuiten. Alle facetten van het onderwijs namen zij succesievelijk onder hun hoede zoals gewoon en uitgebreid lager onderwijs, buitengewoon lager, kweekschool, huishoudonderwijs, lyceum, gymnasium, middelbare meisjesschool. Min of meer tegelijkertijd werden initatieven genomen voor schoolinternaten, kinderbeschermingsinternaten.

Ook in Soest hebben de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort een belangrijk rol gehad in de ontwikkeling van het katholieke onderwijs.
Scholen stonden onder het rechtstreekse beheer van de in 1888 als juridisch lichaam opgerichte stichting, genaamd Onze Lieve Vrouwe Stichting.
Vooral op het terrein van het kleuteronderwijs hebben de Zusters van Onze Lieve Vrouw baanbrekend werk verricht. In Amersfoort begon men al vrij snel met de opleiding van de zusters voor de bewaarschool. Geregeld kwamen de zusters bij elkaar om ervaringen uit te wisselen en nieuwe methodes te leren. Daaruit is uiteindelijk de kleuterleidsteropleiding voortgekomen. Spoedig na de onderwijskundige start werd begonnen met de opleiding van onderwijzeressen.
In 1869 werd in Soest reeds een normaalschool opgericht, die later - in 1888 - overgeplaatst werd naar Amersfoort. Met deze activiteit werd niet allereerst gedacht aan het samenstellen van leer- en lesmaterialen, maar vooral aan de toerusting en de bijscholing van de kleuterleidsters en onderwijzcressen en aan de opleiding van nieuwe gegadigden.

In het nieuwgebouwde St. Jozefgesticht beginnen de Zusters van Onze Lieve Vrouw onderwijs te geven aan die roomse meisjes, die tot dan toe naar de school in de Kerkebuurt gingen. Dat was dus de eerste groep die vanaf 1869 echt katholiek onderwijs kreeg. De jongens volgden een paar jaar later, het begon met de meisjes, nu 125 jaar geleden.

Bronvermelding :

  • dissertatie "Weldaet der Scholen": mevr. E.P. de Booy - 1977;
  • Themanr. 3 "Uit de Geschiedenis van Soest - deel 3" De Petrus en Paulusparochie - F.S.I. Knaapen;
  • Kath. Schoolblad - "K.O.V. in de regio" d.d. 29 april 1989;
  • De Soester Dorpsschool door de eeuwen heen - J.H. van de Wijngaart (1972).

Deel 2 "Katholiek Onderwijs in Soest" is verschenen in VZTS 15e jaargang nr. 4 - lente 1995

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto