door wijlen ds J.J. Bos
Veel is er van het Klooster Marienburgh niet bekend, maar toch meer dan Theodorus Verhoeven vermoedde, toen hij, in zijne "Brevis rerum Amorfortiarum et succinta descriptio", schreef: "Conventus Brickanus, medio itinere inter urbem et pagum Zoest, fortasse unum idemque est cum coenobio B. Mariae castri in Zoest, ordinis Brigittani fundato a Domino Jacobo de Gaesbeeck." Dit vermoeden werd echter al tegengesproken door van Heussen en van Rijn, in hunne "Historie van "'t Utrechtsche Bisdom", 8e uitgave, Deel II. BI. 129, met de woorden: "Niet verre van daar heeft ook gestaan het Konvent van Birk: welke Abdij door Theodorus Verhoeven, in zijne beschrijving van Amersfoort, voor 't zelfde Klooster wordt gehouden met Marienburg, of het Klooster der Brigittijnen. Doch die geleerde man heeft zich op dit stuk vergist; want niet alleen is het gewis dat Brik een mans- en Marienburg een maagden-klooster is geweest, maar 't is ook zeker" enz. (Matthaeus, Rerum Amorfort. Scriptores. Blz. 74.)
Marienburgh was een vrouwenklooster van de orde van Sint Salvator, gewoonlijk genoemd "der Brigittijnen". Het wordt vermeld, niet alleen in het verhaal van Jacobus de la Torre, maar ook in de Nederduitsche Jaarboeken van Henrica van Erp, Abdis van het Vrouwenklooster, buiten Utrecht, (v. Heussen en v. Rijn. Hist. v.h. Utr. Bisdom. Dl. II, bl. 129.)
De Orde der Brigittijnen heeft in ons vaderland nooit bijzonder gebloeid. Haar regel wordt als een uitspruitsel van den Augustijner regel beschouwd.
Kuischheid, gehoorzaamheid, en vrijwillige armoede, waren hare hoofdbeginselen. De Priesters droegen, als onderscheidingsteeken, een rood kruis, met een witte hostie in het midden, op de linkerborst: De diakenen een wit kruis, met vier roode vlammen; en de Leekebroeders, een wit kruis met vijf bloedvlekken. (R.C.H. Römer. Kloosters en Abdijen. Dl. I, bl. 664. )
De Nonnen gingen gekleed in grijze wol: rok, kap, en mantel: de laatste, die in den winter met schapevellen gevoerd was, werd door een houten knoop vastgehecht.
De witte voordoek liep langs de beide zijden van het gelaat tot over het voorhoofd; en werd met een speld op den schedel bevestigd. Hoofd en schouderen werden bedekt dóór een zwartlinnenwijle of kovel, waarover eene kroon van wit linnen gespannen was, besprenkeld met vijf roode vlekken, ter herinnering aan 's Heilands wonden; die kroon vooral kenmerkte haar als bruiden van Christus. Eene afbeelding er van is te vinden, in het werk van W.J. Hofdijk en D. van der Keilen, Jr. "De Kloosterorden in Nederland". (W.J. Hofdijk. Kloosterorden in Nederl., op het artik.: Brigitten.)
Het Klooster Marienburgh, te Soest, schijnt gesticht te zijn in de 14de eeuw, ten minste in eenen Schouwbrief van Bisschop Florens van Wevelichoven, "op de Schouwe van den Nieuwen Eemdijk, onder de Polder de Slaage", van 5 Maart 1393, wordt reeds gesproken van "het Convent van S. Brigitten te Soest, met haar gesellen", en wordt zijne verplichting beschreven, als zich uit te strekken, "tot Hamelenberg toe". (Utr. Plac.boek. Dl. II, bl. 186.)
Volgens de mededeeling van Mr. Arend van Slichtenhorst, bevestigd door van Heussen en van Rijn, is dit Klooster gesticht door Jonker Jacob van Gaesbeek, Heer van Abcoude, Duurstede, Putten en Strijen, (overleden in 1460), die zijnen eenigen zoon en erfgenaam, terwijl deze nevens hem te paard reed, doch in zijn oog niet genoeg naar de kunst, met eene spitsroede, onverhoeds, op den dun-egh (kruin?) van het hoofd, had doodgeslagen, van zijne zinnen verrückt en beduijzeld zijnde, door oortuijtinghe van den boosen geest, dien hij, (immers zoo de gemeijne roep geat), wat eene verdoemlijke en overgeloovighe nieuwsgierigheid van d'een of d'ander bezweerder had gekoft, ende in een doosien bij hem droegh." (A. van Slichtenhorst, Geldersse Geschiedenissen. Bl. 50, 252.- (v. Heussen en v. Rijn), a.w. Dl. I, bl. 113. Dl. II, bl. 128.- Mathaeus: Veteris Aevi Analecta. Dl. I, bl. 52.-)
Deze gebeurtenis zou hebben plaats gehad op, of in de nabijheid van "Bleijendaal" te Soest, een landgoed dat den Heer van Gaesbeek toebehoorde, en door dezen bewoond werd. Het is niet onwaarschijnlijk dat de Kerk zich met deze daad van den Heer van Gaesbeek heeft bemoeid, en den vader, hetzij als boete voor den doodslag, hetzij in het belang van de rust der ziel van den verslagenen zoon, de stichting van dat Klooster heeft opgelegd. In 1772 waren er nog overblijfselen van te zien, zegt de schrijver van den "Tegenwoordigen Staat van "Utrecht", doch nader duidt hij de plaats niet aan.
Wanneer men echter weet dat er, oostelijk van het Huis Bleijendaal, eene flinke boerenhofstede ligt, slechts door eenen rijweg, die van de Kerkebuurt naar de Kleine Melm loopt, van Bleijendaal gescheiden, en waarvan de grond hoogstwaarschijnlijk in die dagen ook bij dat Huis heeft behoord, welke boerderij thans nog "Het Klooster" heet, dan is de veronderstelling wel niet gewaagd, dat het Klooster Mariënburgh daâr heeft gestaan. (Tegenw. Staat der Vereenigde Nederlanden. Deel IXX, bl. 265.)
Overigens is ons aangaande dit Klooster maar weinig bericht. Als Abdis, in 1486, kennen wij Zuster IJde Goijers, uit een charter van den volgenden inhoud: "Wij Suster ÏJde Goijers, Abdisse, Broeder Gerrit Muijs, Generael Confessoor des Cloosters Marienburch des Oerdens St. Salvators, gemeenlijck genoemt sinte Brigitten, in den kerspel van Soest, gelegen bij Amersfoort, etc. Gegheven in t jaer ons Heeren 1486." (Matthaeus, Fundationes et Fata Ecclesiarum: bl. 314.- Römer, a.w. Dl. I, bl. 666.)
Uit een charter, dat aanvangt met de woorden: "Wij, Suster Herman Pots, Abdisse, enz.", leeren wij dat deze Abdis was in 1543.
Tot de voornaamste Fundatien in "de Poth", te Amersfoort, wordt ook het volgende gerekend: "1462. 't Convent van Marienburg (gelegen hebbende tot Soest) belijd Hillegond, Willems Wijf van Dam Fundatie van een Deijl, met behulp van de Potbroeders op Remigii, zeeker gebak van Weijtenbrood. " (A. van Bemmel, Beschrijv. d. Stad Amersfoort; bl. 394.) Het Convent van S. Agatha, te Amersfoort, bezat, in 1586, een erf onder Soestdijk, rendeerende 32 gld., in het gemeen met de Brigritten te Soest.- of daaruit mag opgemaakt worden dat het Convent toen nog bestond, is te betwijfelen, (v. Heussen en va. Rijn; a.w. Dl. II, bl. 37.)
Wanneer het is opgeheven, en wanneer de gebouwen, en de grond, in de handen van particulieren zijn gekomen, is mij onbekend. Zeker is het dat in 1586, van vele Kloosters in de Provincie Utrecht, het erf reeds verkocht was.
Krachtens een Besluit van 20 maart 1512, van Frederik, Bisschop van Utrecht, en de Prelaten, enz., der vijf Godshuizen, de gem. Ridderschap des ganschen Nederstichts, en Burgemeester, enz., van Utrecht, moest ook dit Klooster, "dit lopende "jaar, en zoo voort nog twee jaren een gemeen huijsgelt geven van achtenhalven Rijnsgulden current." (Groot Utr. Plac.boek. Dl. I, bl. 262, enz.)
In Juli 1543 stroopten de benden van Maarten van Rossem in de omstreken van Amersfoort. Ook Soest kreeg een bezoek, en wat het Klooster Marienburgh daaronder leed, verhaalt Henrica van Erp, "Abbatissa Coenobü, vulgo Vrouwen - Clooster dicti, in "suburbanis Ultrajectensibus", met deze woorden:
"Item dat Klooster te Zoest, die Brigitten, spolieerden die knechten oock, ende daer waren noch twe of drie Jofferen in 't Convent gebleven, daer ginghen die knechten qualijck mede om, etc." (Mattheaus, Vet. Arvi Analecta, Dl. I, bl. 116.) Of het uit vrees voor de stroopende benden geweest is, die sommige Zusters tijdelijk eene veilige schuilplaats elders hadden doen zoeken, zoodat er maar twee of drie waren overgebleven, of dat de invloed der Hervorming zich ook hier had doen gelden, en enkele Zusters voor goed in de wereld waren teruggekeerd, is niet te beslissen, alhoewel het zeker is dat de bevolking der Kloosters overal afnam. (Hofdijk, a.w. Brigitten; bl. 6.)
De Brigitten te Soest kregen echter nog weder versterking. De Nonnen van het Brigittijnen-klooster Mariensterre, te Gouda, (gesticht nà 1434 en vóór 1466), verkochten in 1549 haar Huis aan de Reguliere Kanunniken uit het land van Steijn, wier Klooster was afgebrand, en zij zelve trokken naar Soest, waar zij zich met hare Zusters van Marienburgh vereenigden. Onder deze was wellicht eene zekere Zuster IJde, eerst de vrouw, en later de weduwe van Claes van Dorssen. (Römer, a.w. Dl I bl. 666.)
Hij overleed in 1477, "des maendachs na Goukermijsse". Zij berdenisamen lieten in 1476 een boek schrijven, dat thans nog als H.S. in het bezit is van de Maatschappij van Nederl. Letterkunde te Leijden. Het vangt aldus aan: "hier beghint de "pelegrimaedde van dat heilighe lant." Zuster IJde vermaakte dat boek, waarschijnlijk als weduwe, aan het Klooster Ma- riensterre, "tot een ewich testament, willende dat dit selfe "boeck ni jet wt den cloester bliven en sal boven twee of drie daghen, ënde nachaerre doet nummer meer wtten cloest: te gaen." Dat boek is stellig met de Zusters mede te Soest gekomen, en wanneer Zuster IJde, en IJde Goijers de Abdis, soms dezelfde persoon mochten zijn, dan is de Weduwe van Claes van Dorssen mede naar Soest gegaan, later daar Abdis geworden, en in 1490 aldaar gestorven.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.