door wijlen ds J.J. Bos
KORENMOILENS
Op 14 Juli 1640, stelden de Staten 's Lands van Utrecht eene "Ordonnantie" vast, met betrekking tot "den Impost op 't Gemaal ten platten Lande van Utrecht", welke "geamplieert" werd op 20 Januari 1643, en 21 Januari 1647. (Groot Utr.Plac.boek.il.751, enz.) Daaraan werd toegevoegd eene "Lijste, volgens dewelke die voorsz. verpachtinge van het "Gemaal ten platten Lande sal worden gedaan, gearresteert als "vooren, den 16 July 1640, en gerenoveert, 20 Januari 1643". In die Lijst leest men, onder het hoofd "Eemland", en het opschrift "Soest", de woorden: "Soester Eng, 't Veen, Birckt". Hieruit volgt dat Soest in dat jaar drie korenmolens rijk was.
Van die in het Veen durf ik de standplaats niet bepalen, doch verwijs naar het 2 à 3 M. hooge bergje, waarover in het artikel "Pijnenburg" gesproken wordt.
Die in de Birckt bestaat ook al sedert lang niet meer, doch daarvan was, voor vele jaren, de herinnering toch niet gansch en al uitgewischt. Immers toen werd mij, vlak aan den straatweg van Soest naar Amersfoort, juist op den hoek der grensscheiding tusschen die beide Gemeenten, eene hoogte aangewezen, als plaats waar vroeger een molen had gestaan, en misschien is die vroegere molenbelt daar nog wel te zien. Wel nu, onder de "groote inkomsten" van het klooster Marienhof, waarvan de Lijst te vinden is in de geschiedenis van dat Gesticht, komt de volgende post voor: "Een meulenhuysken en "eenige perceelen lands aldaer, 60 (gulden)", (v. Heussen en v. Rijn, Hist.v.'t.Utr.Bisdom.II.bl.31.(gr. 8°)). Wellicht wordt nu hiermede bedoeld, de molen, of een "huysken" bij den molen, waarvan in de Ordonnantie gesproken wordt, en die dan aan dat klooster zou hebben toebehoord.
De molen op den "Soester Eng", bestaat nog. Hij werd, volgens het "Journaal" van Constantijn Huygens, de Zoon, op 26 October 1682 beklommen door de "Princesse", ni. de dochter van den Hertog van York, maar sedert 23 October 1678, Gemalin van Prins Willem III, en die, op 27 Mei 1689, met haren echtgenoot, als Koning en Koningin van Engeland gekroond zou worden. (Journaal v. Const. Huygens, de Zoon, in de Werken v.h. Hist. Genootsch. te Utr. Nieuwe Serie. No. 46). Deze Heer Huygens Jr., Secretaris van den Prins, was op dien dag, "met "de Princesse op de molen, om met mijn verrekijker de clock "van Uytrecht te sien". Van Soestdijk uit kan wel geen andere molen, die een vrij uitzicht op Utrecht aanbood, bedoeld zijn, dan die op den Engh te Soest.
Zaterdag, 12 Augustus 1911, 's morgens te 8 uren, bracht Koningin Wilhelmina, met Prinses Juliana, en gevolg, een bezoek aan den Korenmolen "De Windhond", eigendom van H.W. Smits. Het Prinsesje had reeds vroeger veel vermaak gevonden in de draaiende wieken, maar nu wenschte H.M. ook het inwendige van den molen te leeren kennen. Eerst werd de benedenverdieping bezichtigd, waar veel koren opgestapeld lag, en toen werd de trap beklommen naar den eersten zolder. H.M. vermaande Hare Hofdame zich goed vast te houden aan het touw dat voor trapleuning dient. Nadat men ook daar alles bezichtigd had, en van den omloop af een kijkje over den omtrekt had genomen, werd het Prinsesje weder naar beneden gebracht, doch de Koningin klom een verdieping hoger, waar de groote molensteenen draaien, dus vlak onder den as, en liet zich daar alles uitleggen. Bij het afklimmen vertoefde men nog eenige oogenblikken op den omloop, zeer tot blijdschap van het Prinsesje, die al gevraagd had: "waar is Moeder nu?" en Haar thans hoog boven zich zag. Na nog eenig vriendelijk onderhoud met den molenaar en diens gezin, en nadat de molenaar op het verzoek van het Prinsesje, den molen nog even had laten draaien, waarvoor deze met eene lieve buiging bedankte, nam het Hooge Gezelschap afscheid, en keerde naar Soestdijk terug.
Op 12 Juli 1689 stelden de Staten 's Lands van Utrecht eene Ordonnantie vast, waarnaar "de Stad en Steden 's Lands van Utrecht", betalen zouden den "Impost op 't Gemaal", doch op 13 Augustus 1708, werd een "Nader ampliatie" daaraan toegevoegd, om de guade practycguen en sinistre toelagen, die gepleegt werden tot groot nadeel van onse impositien op het Gemaal ... sooveel doenlijk voor te komen. (Groot Utr. Plac.boek.il.740,744). Artikel 6 van dat Stuk luidt:
"Dat ten dien eijnde aan de Pachters van het Gemaal over de Stad Utrecht, Amersfoort, en de respective Vrijheden van dien, gepermitteert sal zijn, om met een beëdigt persoon op de molens der Dorpen rondsom de voorsz. Steden staande, midsgaders ten huyse van alle in- ende opgesetenen, ten platten Lande, tussen de voorsz. Steden en dese nabenoemde Dorpen, wonende; alsse Bunnik, . . Soest, Baam, en Eembrugge, midsgaders De Vuerst, te gaan peijlen, visiteren, ende ondersoek te doen, of bij die molenaars meer koorn ontfangen, of elders eenig meel verborgen gehouden werd, midsgaders eenig brood of meel verkogt of gesleten werd."
De korenmolen op den Engh, thans meestal "de Oude Molen" genoemd, is van steen, en, volgens het jaartal op de kap, in 1737 gebouwd; hij heet eigenlijk "De Windhond". Vroegere molens, op diezelfde plaats, waren vrij zeker van hout, en hadden dan den vorm van een "paltrok", waarvan de wieken bijna den grond raakten. Dat men aan het "molenaar" zijn vroeger nog wel eenige beteekenis hechtte, zou men opmaken uit het opschrift op eene zerk in de Hervormde Kerk, die echter niet meer op de oorspronkelijke plaats ligt; zij draagt het nummer 143, en daaronder zijn uitgehakt drie hazewind-honden, twee naast elkander en één er onder, alsmede dit inschrift: "Willem Smits, Molenaar van Soest anno 1789".
Van dezen Willem Smits zal wel een nabestaande zijn de W. Smits, die op 2 Mei 1810, en 26 Februari 1811, als Secretaris van Soest fungeerde, bij gelegenheid dat de Stad Amersfoort, binnen Amersfoort, de drie boerderijen in de Birckt verkocht, die vroeger aan het klooster Marienhof hadden behoord, en die toen gekocht werden door den heer Mauritz Dreyer, wonende op "De Hooiberg" bij Amersfoort. Is deze gissing juist, dan teekent het eenigermate den tijd waarin het gebeurde, dat bedoelde Secretaris in de koopacte den naam des koopers schrijft, "Mouwerus Dreyer" en lager, aan den voet van diezelfde Acte, verklaart dat die spelling "abuijs" is, en dat het moet zijn "Maurits Dreijer" .
In 1847 was eigenaar van dezen molen, Willem Smits, zeker ook nog uit hetzelfde geslacht. Deze was toen een man in den opgang des levens, Lid van den Gemeenteraad, en Diaken bij de Hervormde Gemeente. Hij overleed op 23 Januari 1867. Zijn oudste zoon, J.W: Smits, volgde hem op in het bezit van den molen, en van het bedrijf, met het daarbij behoorende molenaars-huis, bouwland, en bosch.
In het jaar 1852 kreeg "De Windhond" weder een mededinger, want toen werd door zekeren Wester uit Utrecht, een tweede steenen korenmolen gebouwd, die door hem "De Vlijt" genoemd werd, maar die in den volksmond den naam van "De Nieuwe Molen" verkreeg, en behield. Deze molen, met de woning voor den molenaar en zijn gezin in de benedenste verdieping, werd gebouwd onder aan den Engh, vlak aan den straatweg naar Amersfoort, ter plaatse waar de straatweg naar Soesterberg begint. De eerste eigenaar verhuurde, of verkocht, dezen nieuwen molen al spoedig aan Ernst Friedrich Schoppenhauwer vroeger onder-officier bij ons leger in West-Indië. Deze gaf zich wel veel moeite om de zaak tot bloei te brengen, begon zelfs bij windstilte met stoom te werken, maar erg aanmoedigend was de uitkomst toch niet. In 18.. zocht, en verkreeg hij, eene benoeming tot Brievengaarder te Soest, en zijn zoon Johan Schoppenhauer volgde hem als molenaar op. Maar ook deze vertrok in 189. naar elders, en na dien tijd werd de molen bewoond, en het bedrijf uitgeoefend, door verschillende personen.
SPINNEN EN WEVEN
Wellicht is er te Soest nooit vlas verbouwd, maar dat er toch linnengaren gesponnen werd, is vrij zeker.
In alle standen der maatschappij was dit weleer het werk der vrouw, en onder den boerenstand is het in zwang gebleven, nog lang nadat de edelvrouwen, en burgervrouwen in de steden, het spinnewiel hadden in den hoek gezet. En niet alleen het vlas spinnen geschiedde alhier, maar ook het linnenweven werd te dezer plaatse uitgeoefend; zelfs is er een tijd geweest dat de arbied dier wevers, groot nadeel begon toe te brengen aan weder andere belangen binnen Amersfoort, zooals blijkt uit het volgende "Appoinctement":
"Op de Requeste van den Ouderman, Busmeesters, en Gemeene Broeders van der Bombasijnwerkers gilde binnen Amersfoort, mitsgaders de Handelaars der catoene ende gesponne catoene garens; ende de Bombasijnwerkers woonende respectivelijk tot Bunschoten, Eemnes binnen- en buijtendijks, Soest, ende Baarn, is geappoincteert. De Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht, gelet op den inhoude deser, en daar bij verhaalt, interdiceeren en verbieden bij desen alle Linnewevers, woonende onder den Maarschalk ampte van EemLand, ende een ijder van deselve in 't bijsonder, eenig catoene gaaren te verwercken voor en aleer den Scholtus, tenminste den Gerechtsboode van de plaatse, alwaar soodanige Linnenwevers, ofte Linnenwever woonagtig is, daar van genoegsame kennisse sal sijn gedaan, mede met nominatie van den persoon, of persoonen, die het catoene gaaren omme te verwerken sullen hebben gebracht, op de verbeurte telken reijse van soodanigen poene ende ten behoeven van de geene, als Haar Ed. Hog. sullen arbitreeren en uijtspreeken, ende dit bij provisie. Gedaan te Utrecht den 13 Februar. 1646.
Onder stont, ter Ordonnantie als boven, en was onderteekent, Ant. van Hilten." (Groot Utr. Plac.boek.I.bl. 592.)
Het toenemend gebruik van het zooveel goedkoopere katoen, heeft zeker ook hier, als elders, het spinnewiel doen stilstaan; ik herinner mij ten minste niet ergens nog zulk een wiel te hebben zien trappen, tot de bewerking van vlas. Wèl, op een paar plaatsen, tot het spinnen van schapenwol voor saijet. En dan ook nog, maar dat ging op een wiel dat met de hand bewogen werd, tot het spinnen van koehaar. Maar dat laatste was ook reeds vroeger geschied. In "Het Gooi. Jaarboekje voor Geschiedenis en Plaatsbeschrijving: onder redactie van CL . Heek, te Hilversum.
"Eerste jaar, 1906", vindt men, als Bijlage, eene "Verhandeling, in 1807 door R. Scherenberg opgesteld, behelzende eene beschrijving van zijne tapijtfabriek te Baarn".
Daarin zegt hij, op bladz. 12, "dat hij te Baarn, Soest, Naarden, Muiderberg en Amersfoort, Spinscholen (voor koehaar) heeft opgericht", en op bladz. 15, "dat er te Soest eene was waartans 20 kinderen werken".
In het laatst van het jaar 1850 begon dat koehaarspinnen weder, maar stond toen in verband met de aardappelziekte. Dàt was eene vreesselijke ramp voor alle daggelders en kleine boertjes, inzonderheid voor de groote gezinnen onder hen.
In die dagen waren er bloeiende tapijtfabrieken in Hilversum, en deze leverden het koehaar, dat in die hutten, en kleine woningen, tot draden moest gesponnen worden. Op het Hart, Achter den Engh, op de Bunt, in het Veen, en over Hees, draaide dat wiel schier huis aan huis. Het vuile stof van dit onreine haar, vloog den ganschen dag door het vertrek, meestal het woonvertrek, waar kinderen drie of vier van die wielen, en een haspel, van den vroegen morgen tot den laten avond, in beweging hielden; de kleinste kinderen zelfs werden aan het werk gezet, en voortgejaagd, opdat het wiel maar niet zou stilstaan; in menig gezin werd de school er om verzuimd. Het was inderdaad een slecht werk, en menigeen heeft er de gezondheid voor zijn gansche leven bij ingeboet. Dat heeft zóó wellicht tien jaren geduurd, en toen was dat koehaar-spinnen gelukkig voorbij.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.