Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Middelen van bestaan in Soest VI

door wijlen ds J.J. Bos

Veenderij.

Wij beginnen dit onderwerp, met de mededeeling van een artikel uit "dije Usantien ofte costumen ende geiegentheijden "van den dorpe van Soest", van den jare 1569. (Costumen en Usantien van Soest. (Het laatste stuk in den bundel).

"12. Voerts is alhijer een ganse schamele gemeente van volck, dije dat meestendeel hoer broet mijt hoer handen moeten winnen, ende al vuel op gheuijrde goederen sitten ofte woenen, ende moeten hem dagelix gener en mijtten turff, dije ene dije gravet, ende dije ander dije brijnget den turff dagelix te marckt soe binnen der stat van Amersfoert, als binnen Utrecht mijt cleijne wagentges. "

En om nu, wat er volgen zal, goed te verstaan, merke men daarbij ook op, dat er, in art. 14 van hetzelfde stuk, gesproken wordt van "een ghemeente genaempt den Heijberch, "mijtten heetvelden daerom liggende", waaruit schijnt te blijken, dat op de heide ook plaatsen waren, hier "heetvelden" genoemd, waar plaggen gestoken werden om te branden, die daarom ook wel "brandplaggen" geheeten werden.

Op lagere, nog min of meer veenachtige plekken in de heide, werden zoden uitgestoken en te drogen gezet, om in den daarop volgenden winter als brandstof te dienen. In de buurt van Ewijks-hoeve, dus eigenlijk reeds onder Zeijst, geschiedt dit waarschijnlijk nu nog, en worden hoopen van die "Doldersche turf", gelijk ze wel eens spottend genoemd wordt, publiek geveild.

Met de "turff" echter, in art. 12 genoemd, wordt bedoeld de turf uit het Soster-Veen. Dat Veen was eens van meer beteekenis dan thans. Dââr werd het veen gedeeltelijk uit het water opgebaggerd, gedeeltelijk met de spade uitgestoken, in groote bakken met water vermengd en tot slik getrapt, op het veld daarnaast uitgespreid, later plat getreden, met de spade eerst aan reepen en daarna aan blokjes gesneden, na genoegzaam ingedroogd te zijn op kleine hoopjes, en later op grootere hoopen, opgestapeld, om eindelijk verkocht, of naar de schuur gereden te worden.

Dat was dus werkelijk baggerturf, baggelaar, sponturf, wel niet in alle hoeken van dat Veen even deugdzaam, maar toch over het geheel goed.

Dat Soester-Veen is, in dezen hoek der Provincie Utrecht, waarschijnlijk nog een overgebleven deel van de veel uitgebreider Veenstreek, die zich weleer tot aan de Vecht uitstrekte, ten minste met de venen bij Pijnenburg, den Dolder, Maartensdijk, Westbroek, en Blauwkapel, in verband stond. Dit is af te leiden uit de "Informatie voor die genen, die van mijns genadigen heeren wegen van Utrecht ende den drien Staten van den lande gedeputeert zullen worden, in den Hage bij den Hoechgeboren Kaerle van Bourgoingien etc. ruerende van de Veenen." (Tijdschr. v. Geschied, enz. van Utrecht. 1840. 272-275.

Dit stuk bevatte de bewijzen, dat deze Venen niet aan Holland maar aan Utrecht behoorden; daarin leest men:
"In den eersten, ...
Item, daer voren omtrent XII jaeren, als in den jaere 828 heeft eenen geheten Verowaldus Lantwardus der Kercken van Utrecht gegeven, een goet, geheeten Heze, mit den dorpe en de goederen daeraen gelegen, daer boven aen die voorn, veenen streckende zijn, mit veel ackeren, weijden, bosgagien, watergangen ende gebruijckinge
".

In diezelfde "Informatie" leest men verder: "Ende op dat die "voorn, heeren van Sint Jan huere voorsz. goeden te beter gebrui jcken, ende die torff daer in gedolven, daer uit veuren mochten, soo heeft Bisschop Otto van Utrecht, int jaer ons heeren duijzent twee hondert ende XXXIX, (1239), denselven heeren voar Sint Jan vergunt, ende gegeven, dat sij maecken mochten, eenen watergang in de Veenen, naest gelegen heuren bosche geheeten die Vuers, en dat sij deselve watergang leijden mochten bij Soest, boven ende beneden, daer hem des van noode docht tot in die Eem."

Blijkens een Extract uit het Leenregister der Abdij van St. Paulus, van 1253, waren "die van Lochorst" beleend met "die "thienden op het veen, dat gelegen is aen de Westzijde van der Eme en de Goijlant, tusschen Baerne ende Thomas Thienden "van Cattenbroeck Voert dat gerecht van Zoest, ende van Heese, ende van Overheese tot aen de groote Meeren". Matthaeus, Rerum Amorf. Scriptores. 199.

Het Soester-Veen was dus reeds in 1253 tiendplichtig, en alle wettelijke voorschriften van den Bisschop, en, van 1577 af, van den Stadhouder, Raden en Staten der Provincie, golden ook voor deze Gemeente. (Groot Utr. Plac.boek. II. 629, 630.) Zóó, onder anderen het Placcaat van 12 Januari 1577, waarin "Den Stadhouder, Praesident, ende Raaden 's Konings t' Utrecht bepaalden, dat van nu voortaan aan imposten zou worden betaald:
Item, uijt alle Zoester ende Baarnse veenen, elke schouw swart, ander halve stuijver.
Item, elke schouw grauw, een blanck.
Item, van alle andere schouwen turfs, die binnen gesleeten worden, sal men soveel tot impost geven, als te excijs .
"

16 Juni 1580 bepaalt de Prins van Oranje, als Stadhouder, dat in Eemland, de "Impost op den turff in den Lande van Utrecht gedolven, ende aldaar geconsumeert of weggevoert", zal worden betaald aan "Gijsbert Lambertse, Schout in den Oostveen". Groot Utr. Plac.boek. II. 826, 827.

In verband nu met het boven vermelde gebruik van brandplaggen, verdient het opmerking hoe de belangen van den Pachter van den Impost op de Turf, bepaaldelijk te Soest, bevorderd werden door de volgende bepaling:
"Op de Requeste van de gemeene Opgesetenen van Soest, is geappoincteert. De Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht, gesien het advis van de Heeren Gecommitteerden ter kamere van Finantie, verstaan, dat de Supplianten van ijder voeder plaggen, die sijlieden branden, aan den Pachter in der tijd van den Impost van den Turf, over het District van "Soest, sullen betalen anderhalve stuijver, ende van ijder voeder, dat buijten het District vervoert word, vijftien stuijvers; en permitteeren deselve dit Haar Ed. Mog, Appoinctement te mogen laten drukken, publiceeren, en affigeeren. Gedaan t' Utrecht, den 2 Julij Ï7 09. Lager stont, ter Ordonnantie als boven. En was geteekent "P. Voet van Winssen." Groot Utr. Plac.boek. II. 843.

Daar en tegen werden de belangen der "Kalkbranders op de Riviere de Eem", wederom bevorderd ten koste van "den Pachter van den Turf", door een "Appoinctement" der Staten van den Lande van Utrecht, van 23 December 1721, bepalende dat die Kalkbranders voorloopig voor den tijd van één jaar, ingaande 12 Januari 1722, voor iedere stoking, in plaats van twintig gulden, slechts tien gulden zouden behoeven te betalen.

Het geheele "Appoinctement", betreffende deze zaak, zal bij het onderwerp "Kalkbranderijen" worden medegedeeld. Groot Utr. Placboek. II. 843.

Eindelijk dient ook nog het volgende "Appoinctement" vermeld te worden: "Op de Requeste van P. van Wieringen, en H. Bosch, cum sociis, respective Pachters van den Impost op den Turf, over de Stad en Lande van Utrecht en Amersfoort, is geappoincteert. De Gedeputeerden van de Staten 's Lands van Utrecht, gesien het advis van de Heeren Gecommitteerden ter Kamere van Finantie, verstaan, dat de voerlieden, dewelke turf met wagens, karren, of ander rijtuig uijt de Veenen voeren, t'eiken reijse gehouden sullen zijn, in het eerste "Dorp, of Gehuchte, daar sij sullen aankoomen, of doorrijden, aan den Collecteur aldaar, aan te brengen, de quantiteijt van den turf, die sij geladen hebben, daarvan een briefje te ontfangen, en den Impost te betalen, op verbeurte van den turf, en vijftig guldens daar en boven; ende permitteren de Supplianten 't selve te laten drucken, publiceeren, en affigeeren, daar en soo sulks behoort. Gedaan t' Utrecht den 12 Febr. 1723. Onder stont, ter Ordonnantie als boven, was geteekent, G. Voet van Winssen." (Groot Utr. Plackboek II, 844. )

Zoo is dan waarschijnlijk reeds vóór het jaar 828, maar stellig vóór 1239, in het Soester-Veen turf gemaakt, wel een bewijs dat de omvang van dat Veen eenmaal zeer groot was, veel grooter dan wat thans nog het Veen heet. Velen hebben in den loop des tijds als veenlieden, eigenaars en arbeiders, daarmede het brood gewonnen, en daarom schijnt mij de voorStelling, in de "Costumen en Usantien van Soest", van die "ganse schamele gemeente van volck, dije dat meestendeel hoer broet mijt hoer handen moeten winnen, ende al vuel op gheuijrde goederen sitten ofte woenen', wel wat te donker gekleurd. Zeker, de arbeiders hadden het niet te breed, doch in de gezinnen der eigenaars van die veenen, was dit waarschijnlijk wel niet het geval."

Immers Achter den Engh, en om het tegenwoordige Veen heen, naar de buitenzijde van Hees, bestaan nu nog enkele oude woningen, waaronder er zijn die blijkbaar weleer flinke boerderijen zijn geweest, en hoogst waarschijnlijk eens aan eigenaars van de nabijgelegen venen hebben toebehoord, zooals de huizen die nu nog bekend zijn onder de namen De Piepekop, Dorresteijn, De Lappedoos, Enghendaal, Koudhoorn, en De Kooi, (Eendenkooi). De bouwers, en vroegste bewoners, van zulke boerderijen, genoten stellig eene zekere mate van welvaart.

Op hen, en hunne arbeiders doelde waarschijnlijk de voorstelling, "dije ene dije gravet, ende dije ander dije bringet den turff dagelix te marckt." Dat "te marckt" brengen, is echter al sedert vele jaren gedaan. Amersfoort en Utrecht worden van elders voorzien, want ook het grootste veen, waaruit stellig gedurende zeven eeuwen, maar hoogstwaarschijnlijk wel sedert twaalf eeuwen, turf getrokken werd raakt uitgeput. Wat er in de laatste jaren nog gemaakt werd, diende voor eigen gebruik, en voor de gemeentenaren die geene landbouwers waren. Doch ook dit liep meer en meer ten einde; hier en daar werd al reeds veenland tot weiland gemaakt, en werd er over gesproken om het geheel in te polderen. Dit nu is in den laatsten tijd tot zekerheid geworden. De plannen van den Gemeenteraad zijn, bij Besluit van 9 Juli 1907 door de Prov. Staten, en bij Koninkl. Besluit van 30 Aug. 1907 No. 70, goedgekeurd, en het Prov. Blad No. 85 bevat het Reglement voor het Waterschap "Soesterveen".

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto