Peter van Doorn
Peter van Doorn was een van de jonge mannen die in dienst trad van het Pauselijke leger in de vorige eeuw, in de strijd tegen de eenheid van Italië.
Teruggekomen heeft hij zijn herinneringen op schrift gesteld, en wij laten u onderstaand een deel hiervan volgen. Na een kort voorwoordje beschrijft hij zijn reis naar Rome.
Redactie
Aan den lezer,
Dit boekje heb ik opgerigt voor mij zelve, en wordt genoemd de reis naar Rome. De reis naar Rome heb ik opgerigt tot een altijd durende geheugenis van hetgeen ik ondervonden heb eer ik te Rome was, en wat ik daar gezien heb, ook alles wat ik in de omliggende streeken van Rome heb gezien en ondervonden, en al de feesten welke ik te Rome heb bijgewoond, en omdat het zeer moeyelijk zoude zijn dit alles in mijn hoofd te prenten, daarom wil ik zoo veel als het in mijn vermogen is hier eene kleine beschrijving van maken.
De reis naar Rome
Het vertrek van Soest
naar De stad Rome
P. van Doorn
Den 16 february ben ik vertrokken van Soest met de spoor na de stad utrecht, van Utrecht zijn wij gegaan met de sneltrijn naar Rotterdam, heb ik niets gezien want wij kwamen langs de stad om te gaan naar de boot, welke ging naar de Moerdijk, twee uren hebben wij op die boot geweest. Op den boot troffen wij al verscheidene mannen aan die ook naar Rome gingen. Ook waren er vele vreemdelingen op, die ons zaten te bespotten, en aan ons vroegen waar wij heen gingen. Wij antwoorden naar Romen maar dat wierdt veracht. Zij antwoorden dat het daar zoo slecht was dat het er niet was om uit te houden, maar wij stoorde ons daar in het geheel niet aan. Wij hielden ons voor haar niet stil. Een uur op de boot geweest zijnde kwamen wij langs de Stad Dordrecht en Antwerpen waar de boot eenige tijd stil hield om volk er in en uit te lossen, eindelijk aan de Moerdijk gekomen zijnde moesten wij er uit en gingen weder op de spoor, er was gelegenheid een kaarte te nemen naar de Oudebos of naar Brussel.
Wij namen een kaarte naar Brussel alwaar wij des avonds om 7 uren aankwamen,
In Brussel gekomen zijnden stonden wij raar te kijken in zulk een vreemde stad en niet te weten waarheen, maar daar loopt van dat volk dat niets anders doet als vreemde menschen de weg wijzen en daar verhaalde wij onze gelegenheid aan, en toen antwoorde zij dat zij ons wel zoude te regt brengen. Nu zij bragten ons naar een Comothe. Toen wij daar kwamen moesten wij onze papieren laten zien en toen zij die gezien hadden zijde zij wij moesten naar een herberg gaan om daar te loocheren. Wij kregen een briefje mede hoe die herberg heete en toen bragten ons die die mannen er heen. Wij kwamen daar in een groot knap logement, en de menschen vroegen dadelijk aan ons wat wij wilde gebruiken en het werdt terstond klaargemaakt en toen wij gegeten hadden wierd er een slaapplaats aangewezen boven op een zolder voor ieder van ons een ferm ledikant.
Des morgens opgekomen zijnde kregen wij weer goed wat brood en koffij en toen werdt er gezegd dat wij er drie dagen moesten blijven, en de reden daarvan was dat er eerst een groote honderd man bij elkaar moest wezen om weder verder te vertrekken na Romen, des middags kregen wij weder goed wat eten zoo als aardappelen soep en vleesch en een glas bier erbij. Den tweede dag gingen wij wandelen door de stad Brussel. Ik heb daar vele schoonheden gezien, schoone huizen, kasteelen en Kerken en ook het Koningklijke Paleis hetwelk een schoon gebouw is, ook de glaaze straat daar zijn schoone winkels in en vele schoonen Kerken heb ik bezigtigd.
Den tweede dag op Zondag de 18. was het daar vastenavond dat was daar een groot feest, ik zoude daar nog veel meer gezien hebben maar ik kon de helft van de menschen niet verstaan, het geld kwam daar ook vreemd voor daar konden wij haast geen wijs uitworden.
Den derde dag des namiddags kwam de geheele stoet bij elkaar toen wierden wij om twee uren gekeurd en ingeschreven, en toen dat gebeurd was moesten wij vertrekken naar de stad Parijs.
Wij gingen des namiddags om half vier in de spoor en kwamen des anderen daags smorgens om vijf uren in de stad Parijs aan. onderweg van Brussel naar Parijs heb ik bijna niets gezien want het was meest nacht dat wij er inzaten, den 19 gingen wij uit Brussel en den 20 kwamen wij in Parijs. Wij kregen daar des smorgens om 7 uren eerst goed wat eten en te drinken. Zij bragten daar Makaromesoep voor ons op de tafel en vleesch en voor ieder een hälfe fles wijn maar die soep en die wijn was zoo vreemd voor ons dat wij ze niet konde gebruiken ook kwamen zij er met brood aandragen zij kwamen er met zulkke lange stokken aandragen als dat ik niet wist wat het was maar zij braken het aan stukken toen zag ik dat het brood was. Zij gaven voor ieder een brok op de tafel en het was wittebrood, toen wij gegeten hadden werdt er gezegd dat wij konde gaan wandelen tot des middags half twee. Wij hebben in die twee uren vele schoonheden gezien ik heb er op een kerkhof geweest daar was het zeer schoon ook waren er vele schoone Kerken in en vele heb ik er bezigtigt vreesselijke hooge huizen zijn er in Parijs van 8 a 9 verdiepingen hoog en zeer schoon verders weet ik er niet meer van te schrijven als dat de stad zeer groot is aan de eene kant rijd de spoor boven over de stad heen om half twee waren wij allemaal weer prezent in het logement toen können wij eerst weer nog wat gebruiken als wij wilden en toen om half 4 moesten wij naar de trin om te gaan naar de stad Meseilie en om 4 uren zaten wij alle in de wagens en reden met de Benidictie zingende voort het was zoo ver de avond begon al gauw te vallen zoodat wij al weder niet veel konde zien voor daags daarna des smorgens. nu de nacht kwam aan wij begaven ons tot de rust. Wij hadden wel eens zachter op ons bed gelegen als toen op die harde banken maar wij viele toch in slaap.
Eindelijk het wierdt morgen de dag brak aan en wij zagen de ramen al weer uit om wat te zien. het was toen de 21. wij zagen ijsselijke hoogen bergen en steenrotsen in de verte liggen en wij kwamen zoo ver dat de spoor onder de rotsen door moest eer dat wij zoo ver waren wierd het licht aangestoken in de wagens en toen hebben wij een kwartier in donker gezeten dat het was als de nacht, eindelijk Kwamen wij er weder onder uit toen weder een uur bij dag licht gezeten te hebben kwamen wij weer aan een ijsselijke hooge berg waar de spoor weder onder door moest toen hebben wij weder tien minuten in 't donker gezeten het wierdt al des middags 12 uren. wij begonnen al te denken hoe lang zoude wij er toch wel in moeten zitten en waar zoude wij toch wel wezen want het begon al warm te worden in de wagens en zagen wel dat het er zomerachtiger uit zag als in Holland want de Koeijen liepen daar overal in de wei en gras zat en de boomen stonden allemaal in de bloessem.
Eindelijk het wierdt de avonds 6 uren toen Kwamen wij aan in Maseile toen hadden wij 26 uren aan een stuk in de spoor gezeten toen hebben wij des avonds daar wat gegeten en wierdt aan ons een slaapplaats Aangewezen, smorgens wakker geworden zijnde dronken wij eerst koffij en toen om 8 uur moesten wij weer vertrekken, toen was het den 22 van de maand.
Van de stad Maseile kan ik u niets mededelen want het was donker toen wij er in kwamen en geen tijd om wat te zien. wij vertrokken om "8 uren naar den boot en om half negen ging hij weg. wij waren er met 300 man op om in dienst te gaan bij de Heilige Vader, maar van alle landstreeken franschen Belgischen Hollanders Zwitsers Spaanse en Amerikaanse enz.
Met den eerste dag was het onstuiming weer en wij raogten niet onder dak komen wij moesten er altijd maar boven op blijven maar den tweede dag de 23 was het weer heel bestendig en mooi toen wij een uur er op geweest hadden zagen wij geen land of zand meer als hier en daar een grote steenrots, het eten dat wij daar kregen dat ging raar er wierdt maar een fornuis vol soep of aardappelen gekookt en dat wierdt maar in platte pannen gedaan en om iederen bak moesten wij met zijn 12 omheen en er was er geen een die een lepel of- vork bij zich had en dat wierdt er dan maar zoo met de handen uitgegeten en des nachts moesten wij in de open lucht slapen en toen wij er een dag en nacht opgeweest waren kwamen wij des smorgens om 10 uren bij een stad aan, de naam daarvan ben ik vergeten, de boot mögt niet aan de kant komen want het was een stad van de Timothezen en de boot bleef daar stil liggen tot des avonds 6 uren toen ging hij weer weg zonder dat wij land of zand zagen en eindelijk den 28 des smorgens kwamen wij aan in de stand Zivicia Vechia. toen hadden wij twee dagen en twee nachten op de boot geweest, toen wij daar aan kwamen waren er van die kleine bootjes welke ons aan de kant bragten en er was een Pauselijk Zouaaf die van Romen af kwam om ons af te halen en op streek te helpen hij zetten ons op twee gelederen en bragt ons naar een logement waar wij wat konde gebruikken en na het eten konde wij gaan wandelen tot half twee.
Wij stonden daar vreemd te kijken in zulk een vreemde stad en geen mensch kunne verstaan want de menschen spraken daar niets anders als Italiaansch en wij zagen ons verwondert van al de arme menschen die daar waren, zij grepen ons aan om een cent.
Wij zijn daar nog in eenige mooie kerken geweest en verder kan ik u er niet meer van melden en des namiddags om half 4 bracht die Pauselijke Zouaaf ons naar de spoor om naar Rome te gaan en kwam des avonds om 7 uren in de grooten stad Romen aan onderweg van Zivita Vechia tot Romen heb ik niet veel gezien als wildernissen bosschen steenbergen van marmer waar zij de marmer maar aan stukken uithakken ook steenkolenbergen en krijtbergen en hier en daar zagen wij een stad in de verte liggen wij wierden wel van 100 soldaten ook zouaafen van de spoor afgehaald en twee serzants die ons op twee gelederen plaatste en ons bragten naar een kazerne. Wij moesten een goed uur loopen eer dat wij er waren maar eindelijk kwame wij in een Klooster aan daar was onze Kazerne het was het Klooster Sint Jezu boven waren de Paters en onder de Zouaafen er wierdt voor ieder een matras uitgelegd waar wij op moesten slapen daags daarna moesten wij nog weer gekeurd en ingeschreven worden en toen hebben wij geteekkend den 24 februarij bij het Batilion Zouaven Zevende companie. 17 dagen hebben wij in onze burger kleren geloopen want zij konde de Kleer zo gaauw niet maken want elke week kwam er een honderdt man of drie aan den 17 dag wierden wij gekleed. Toen kregen wij onze wapens.
Wordt vervolgd.
Deel II Herinneringen aan de Soester Zouaaf (Zomer 1991)
Deel III Herinneringen aan de Soester Zouaaf (Herfst 1991)
Deel IV Herinneringen aan de Soester Zouaaf (Winter 1991)
Deel V Herinneringen aan de Soester Zouaaf (Lente 1992)
Deel VI Herinneringen aan de Soester Zouaaf (Zomer 1992)
Deel VII Herinneringen aan de Soester Zouaaf (Herfst 1992)
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.