Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Middelen van bestaan in Soest II

door wijlen ds J.J. Bos

2. De Visscherij

Aangaande de Visscherij is niet veel te vermelden.
Zoolang de Eem nog onbedijkt was, en de wateren uit het Noorden, even goed als die van uit het Zuiden, afwisselend dezen bodem overdekten, of droog lieten liggen, was er natuurlijk geene sprake van toezicht of beheer. Vóór 860, en mogelijk wel tot voor 1322, zal de visch hier nog als algemeen eigendom zijn beschouwd. En daar er, nà de bedijking van deze rivier, daar buiten schier geen water overbleef, moeten wij ons tevreden stellen, met wat ons van lateren tijd aangaande de visscherij op de Eem bekend is.
En dan komt in de eerste plaats in aanmerking, wat dienaangaande gezegd wordt in de reeds meergenoemde:
"Costuijmen en Usantien van 't Eemsche quartier, (de vijf Quartieren van Eemland zijn Zoest en Baaren, Eemnes buijten- en binnendijcks, Bunschoten en Eembrugge, Woudenberg en Renswoude, Leusden en 't Hooge Land), 's Lands van Utrecht, in geschrifte doen stellen ende redigeren, bij den Maarschalk in der tijd van 't selfde Quartier, en dit, omme te furneren sekere Missive van den Hartoge van Alva, etc., geaddresseert aan mijn E..Heeren den President en Raden 's Hoofs Provinciaal van Utrecht, van dato den 25 October 1569; mitsgaders de Missive van den voorseijden Hoven, dien conformelijck aan den voorsz. Maarschalck geschreeven, van dato den 10 Novemb. Anno quo ut supra".
In artikel 114.van dat Stuk leest men:
"Dat de ingezetenen van de Dorpen, gelegen bij ende omtrent de Riviere van de Eem, daarin mogen visschen, tot de vrijheid van Amersfoort toe." (Groot Utr. Plac.boek.I.bl.'426 en Art. 114.)
Zoover dus de Eem loopt langs Soest, van de Vrijheid van Amersfoort af, tot de Vrijheid van Baarn toe, Had dit dorp dan recht op de visscherij in die rivier, eigenlijk slechts over de halve breedte, want de andere helft behoorde dan naar hetzelfde recht aan Hoogland. Het vischgebied was dus niet heel uitgestrekt, en de belangstelling in het vischrecht hield daarmede, naar het schijnt, gelijken tred. De Gemeente Soest heeft er nooit veel werk van gemaakt; tenminste, van 4 Juni 1616 af, berusten bestuur en toezicht bij het: "Collegie "van Watergraaf en zeven Heemraden, met een Cameraar van de Eem." Onder die Heemraden waren er drie uit Amersfoort, twee uit de Landgenooten boven Amersfoort, en twee uit de Landgenooten beneden Amersfoort, (v. Bemmel, Beschrijv. v. Amersfoort, bl. 231.)
Thans is de titel van dit Collegie:
"Heemraadschap: De Rivier de Eem, Beken en Aankleve van dien." Het schijnt wel dat dit Collegie het vischrecht aan belangstellenden verpachtte, men heeft mij ten minste wel eens verhaald, dat de zoons van den Prins van Oranje, den lateren Koning Willem II, van Soestdijk uit, meermalen in de Eem vischten; en ik weet zeker dat een huisgenoot van Mevrouw Berkhoff, eigenaresse van Nieuwerhoek, het deed. Ook waren er lieden die het vischrecht, als broodwinning pachtten, en den gevangen visch verkochtten. Van zulk een beroeps -visscher heb ik eens, door tusschenkomst van mijnen tuinman, die op de Kleine Melm woonde, eenen prachtigen karper gekocht, die zeker wel vier kilogram woog, en zoo juist in de Eem gevangen was. In de laatste jaren echter werd er sterk geklaagd over het verarmen van dat vischwater, en men schreef dat toe aan het vuile water, dat de lucifer-fabriek, die later eene verf-fabriek werd, nabij Amersfoort, in de Eem loosde.
Eenige verbetering hierin meende men echter te mogen verwachten, nadat het Heemraadschap van de Rivier de Eem, enz., op 7 Mei 1906, de visscherij op die Rivier verpachtte voor den tijd van drie jaren, ingaande 1 Juni 1906, tot 31 Mei 1909, met zes optiejaren, van het Spijker tot den mond van de Eem, en Pachter werd de Heer C.A.A. Dudok de Wit, te Breukelen, voor ƒ 278,- per jaar. Vanwege de "Vereeniging tot veredeling van den Nederl. Vischstand", zijn er toen in de Eem.losgelaten 4050 visschen van vierderlei soort, met het voornemen om er in den nazomer nog meer uit te zetten, maar nu is het weder het water van de Gasfabriek dat 'de visch doodt.

3. Landbouw en Veeteelt
Eerst nadat, ook in het lagere gedeelte van het Eemdal, plekken voorkwamen, die, of voor altijd, of ten minste voor langen.tijd, boven het gewone waterpeil bleven, kon er sprake zijn van landbouw. Immers die gronden waren, van nature, met eene meerdere of mindere mate van vruchtbaarheid bedeeld. Zij bestonden niet, gelijk de hoogere heuvels en duinen, uit klaar zand, maar voor een groot deel uit leem, veen, en humus, zooals bij het graven der bermslooten, van den dijk voor den Hollandschen Spoorweg, nog op verschillende plaatsen duidelijk is gebleken. Zulke plekken, aan weerszijden van de Eem, of nog door armen van de Eem ingesloten, zochten de menschen, die zich in de nabijheid gevestigd hadden, natuurlijk al spoedig tot hun voordeel te gebruiken, te weten als weiden, voor paarden, koeien, schapen, varkens, enz.
En dat begonnen zij reeds zeer vroeg, want in den Schenkbrief van Keizer Karel, de Groote, van 777, die reeds vroeger in zijn geheel is medegedeeld, geeft hij aan de Kerk van St. Maarten, te Utrecht,
"villam nostram nuncupante Lisiduna, in pago qui, vocatur Flehite, super alveum Hemi, cum terris, mansis, domibus, aedificiis, mancipiis, sylvis, campis, pratis, pascuis, aquis, aquarumve decursibus, mobilibus et immobilibus, omnia," etc. (Heda, Historia "Episcoporum Ultraject.; bl. 41); wat van Loon, in zijne Aloude "Hollandsche Histori," vertaalt: "met de landen, wooningen, huyzen, "gebouwen, slaaven, bosschen, velden, beemden, weylanden, wateren, "watervloeten, tilbaare en ontilbaare goederen," enz. (v. Loon, Aloude Holl. Histori, II, bl. 4.)
Er waren dus toen reeds, al heetten de menschen nog slaven, (d.i. lijfeigenen), verblijven, huizen, gebouwen, eigendommen velden, hooilanden en weilanden, in deze streek. En Bisschop Ansfried, (18de Bisschop van Utrecht, 994-1008), schenkt in 1006, aan de "Celle in der steede die Hoogerhorst, (Hohorst) hiet - al dat ick "plach te besitten in Driel Voort tusschen den Dorpe Heeze "ende Zoes 14 hoeven " (v. Heussen en v. Rijn, Kerkel. Historie (fo. ) , VI, bl. 676.)
Uit den aard den zaken mag men afleiden; dat de graslanden in de eerste plaats tot eene nederzetting hebben uitgelokt. Wat dââr groeide, gaf de bodem als gereed voedsel voor paarden, koeien, schapen, varkens, enz., en, in deze dieren, dan verder tot onderhoud van de menschen. En dâârom ligt ook de veronderstelling voor de hand, dat de vroegste bewoners zich, als langs den rand dier graslanden zullen hebben nedergezet.
Blijkbaar is dat hier ook werkelijk zóó gegaan. Van Isselt af, door de Birckt, het Kort-Eind, de Brink, en het Lange-Eind, zijn de oudste huizen nog boerenhuizen, en waren het voor 60 jaren nog een aantal meer, die thans verbouwd zijn tot Buitenplaatsen en Villa's. En al die voormalige, of nog bestaande boerderijen, welke laatsten meestal ook eigendom zijn van de bewoners, of hunne nabestaanden, hebben dit gemeen, dat het achterhuis, de deel, waarin de koeienen paardenstal gevonden wordt, met de groote dubbele achterdeur, voor het inrijden van de hooiwagens, gekeerd is naar de Eem, dat is, naar het weiland en hooiland. Die oude Meent, waar de banken, nu genaamd "de Groote (of Oude) Melm", en de "Kleine Melm" maar even boven uitsteken, levert sedert eeuwen, uitmuntend weiland en hooiland, voor een deel nu nog als'"De Maten, (Maden?) genoemd. En vanzelf leidde de veeteelt tot akkerbouw, want gelijk men het weiland voor de beesten achter zijne woning had, had men de ruimte, tot het verbouwen van voedingsgewassen voor de menschen, er vóór;en wat er aan de vruchtbaarheid van dien zandgrond ontbrak, kon gemakkelijk verholpen worden met den mest, dien het achterhuis opleverde. Wat men op dien zandgrond verbouwde, was, in den allervroegsten tijd, vermoedelijk niet veel anders dan rogge, misschien ook een weinig haver, en knollen, want voor tarwe was, en bleef, de grond te licht. Eerst de Kruisvaarders, zegt men, hebben de boekweit naar hier gebracht, wat dan wezen zou tusschen 1096 en 1248; en vóór 1590 was de aardappel in ons vaderland stellig niet bekend.
Eigenaardig is het hier te laten volgen, wat in het M.S. van 1569, dat in het Archief der Gemeente berust, aangaande dit onderwerp gezegd wordt. Men leest daarin het volgende: (Costumen en Usantien van Soest; het laatste stuk in dien bundel).
"14. Item noch hebben dye van Soest een ghemeente genaempt den "Heyberch, mijtten heetvelden, daerom liggende daer syluyden huer "hye halen omme onder huer beesten, peerden, varekens mede te "streyen, ende oock eensdeel besimmen (bezems) off te maecken, "ende voerts mijt huer schapen dagelix sindt weyende ende drijvende, "als dat van oudts huer gebruyek is.
"15. Noch heeft dat dorpe van Soest enen hoeghen eynghe, daer "sy huer koren bouwende sijndt ..."
Artikel 14 bedoelt met de woorden, "een ghemeente genaempt den Heyberch," het tegen den Berg oploopende heideveld, dat toen, in zijne soort, nog eene "Meent", dat is "gemeen goed" was, en het gebleven is totdat de Gemeente, in het begin der 19de eeuw, het gebruik der woeste Gemeente-gronden aan zekere bepalingen onderwierp. De boeren strooiden, in die dagen, de heideplaggen in de stallen onder hun vee, en zóó kwamen ze weder als mest op hun bouwland terecht.
In de laatste jaren der 19de eeuw kwam hierin echter verandering. De grootste landbouwers begonnen, bijvoorkeur, hun roggestroo als strooisel te gebruiken, en dien ten gevolge is het plaggenrijden heel wat verminderd. En voor schapenweide dient de heide bijna in het geheel niet meer.
Schapen houden de boeren niet, de campagne-herders blijven weg, en de schaaphokken staan ledig, vervallen, worden afgebroken, of dienen tot andere doeleinden.
Zooals daareven gezegd is, de Gemeente heeft, sedert den aanvang der vorige eeuw, meer en meer het recht van allen op die woeste gronden, tegen de hebzucht van enkelen, doen gelden, inzonderheid door het vaststellen van regelen en voorwaarden, waarop ze in erfpacht, of in gebruik, konden verkregen worden. Ontginningen in het groot hebben zoo goed als niet plaats gehad, maar ontginningen in het klein, en die zeer goed slaagden, des te meer. Daardoor is wel de bevolking vermeerderd met een aantal gezinnen, die op de grens van "behoeftig" stonden, maar is toch ook veel dorre heideen zandgrond, langzaam maar zeker, in vruchtbaren bouwgrond omgeschapen, terwijl de bewoners, dier elk op zich zelve staande woningen, volop genoten van de frissche en gezonde Soester-lucht. Hoe dat recht van erfpacht, en het gebruik der heide, in het belang van allen, van tijd tot tijd door het Gemeente-bestuur geregeld zijn, verdient hier ook vermeld te worden.

Vroeger nam men een stuk woeste grond in gebruik, en zette er eene woning op, wie wilde, en zooals hij wilde, maar op 19 September 1820, en dit schijnt wel de eerste regeling van deze zaak geweest te zijn, stelde de Gemeenteraad de volgende bepalingen vast:
"dat ten aanzien van het voortaan in gebruik of in Erfpacht uitgeven van Gemeentegrond tot het bouwen van huijzen of woningen, zulks aan niemand zal worden geaccordeerd, dan die in staat is, een goeden woning op te bouwen, ten minsten ter breedte van vijftien voeten, en bestaande in een gemetselde voorgevel, voorzien van een deur met twee schuijf of draaijramen ter gewone grootte, en voorts van binnen verzekerd van een brandmuur met een opgemetselde schoorsteen, gaande van de grond af, tot twee en een half voet boven de Nok van het Dak en zulks daar ter plaatse daar het Bestuur de grond, daartoe zal aanwijzen. En dat voortaan voor het gebruik van zoodanige Dorpsgrond Jaarlijks aan den Ontvanger dezer Gemeente indertijd een Erfpacht zal worden betaald, van een, twee tot vijf stuivers voor elke roede, welke het zij door betimmering of door Landbouw in de Gemeente op Erfpacht zal worden uitgegeven, of zonder voorkennis van het Bestuur mögt zijn aangebouwd. En dat "zoodanige gemeente grond welke na dato van dit geresolveerde in Erfpacht door het Bestuur zal worden uitgegeven, niet zal mogen worden verkocht, beleend, verhuurd of bewoond, dan aan of door Ingezetenen dezer Gemeente, of aan zoodanige personen, die in staat zullen zijn, aan het Plaatselijk Bestuur alhier, genoegzame Borg te kunnen stellen, dat zij tot geen der Armenkassen dezer Gemeente zullen vervallen. Zullende zoodanige Erfpachthouder, welke het bepaalde bij deze Resolutie mögt hebben overtreden, dadelijk van deszelfs regt van Erfpacht verstoken zijn en al het gebouwde, benevens de Erfpachtgrond, weder aan de Gemeente als Eigendom vervallen en terug komen."

"En zal aan een ieder welke voortaan eenige grond deze Gemeente toebehoorende in Erfpacht verkrijgt, een Afschrift van dit geresolveerde worden uitgereikt tot informatie en om zich daarna te gedragen."

Op 19 Januari 1860 besloot de Raad der Gemeente Soest, uit overweging dat het noodig was het ingebruik geven van Heide of Zandgronden der Gemeente, thans ongebruikt liggend, opnieuw te regelen, het volgende :

"Art. 1. Burgemeester en Wethouders worden gemachtigd om, aan de ingezetenen of grondeigenaren in deze Gemeente, die daartoe schriftelijke aanvrage zullen hebben gedaan, tegen nader vast te stellen betaling eener jaarlijksche retributie, af te geven Consenten tot gebruikmaking van de openbare gemeentelijke Heide- en Zandgronden, voor zooverre die daartoe zullen zijn of worden aangewezen, en zulks:
1°. tot het afsteken van plaggen of zoden, en het maayen, snijden of plukken van heide;
2°. tot het beweiden door vee, en
3°. tot het graven of delven van aarde, leem, zand of keyen, en dergelijken.

"Art. 2. De in het vorig artikel vermelde retributie zal, voor het geheel moeten bedragen eene som van vijftienhonderd gulden; welke som, nadat alle aanvragen zullen zijn ingekomen, door den Raad, hoofdelijk over iederen deelhebber, jaarlijks zal worden verdeeld en omgeslagen in evenredigheid tot zijne behoeften, plaatselijke ligging, reeds gemaakt gebruik en verdere ter zake dienende omstandigheden; met dien verstande echter, dat het maximum niet zal mogen te boven gaan eene som van vijfendertiq gulden noch het minimum beneden de som van één gulden zal mogen bepaald worden.

Art• 3• De wijze van uitvoering en toepassing van dit Besluit wordt geregeld, bij een, door Burgemeester en Wethouders, op te maken Reglement, hetwelk aan de goedkeuring van den Raad is onderworpen en aan dit Besluit zal worden gehecht. 
En op denzelfden 19 januari 1860 stelden Burgemeester en Wethouders, krachtens art. 3 van het bovenstaande Raadsbesluit, het navolgende Reglement, "betrekkelijk het in gebruik geven der gemeentelijke Heide- en Zandgronden" vast:

"Art. 1. Aan ingezetenen of grondeigenaren in deze Gemeente, die daartoe schriftelijke aanvrage zullen hebben gedaan, zullen door Burgemeester en Wethouders, tegen de in art. 4 hierna te vermelden betaling eener jaarlijksche retributie, vergunningen of Consenten kunnen worden verleend:
"1°. tot het afsteken van plaggen of zoden, en het maayen, snijden of plukken van heide;
"2°. tot het beweiden door vee, en
"3°. tot het graven of delven van aarde, leem, zand of keyen, en dergelijken,
op de openbare gemeentelijke Heide- en Zandgronden, voorzooverre die, door den Raad, daartoe zullen zijn of worden aangewezen.

Art. 2. Het Consent is niet langer geldig dan tot aan het einde van het jaar, waarvoor hetzelve is afgegeven, en alleen voor hem die, ingevolge art. 1, daartoe aanvrage zal hebben gedaan of voor de leden van zijn gezin, zijne dienst- of werkboden daaronder begrepen. De Raad is bevoegd om indien, naar zijn oordeel, van een reeds verleend Consent misbruik mögt worden gemaakt, dit ten allen tijde in te trekken, ook wanneer de retributie daarvoor reeds mögt betaald zijn, mits den belanghebbende daarvan schriftelijke aanzegging door den veldwachter doende.

Art. 3. Al de in art. 1 bedoelde schriftelijke aanvragen, zullen ter Secretarie der gemeente moeten zijn ingeleverd, uiterlijk vóór den 1 September van ieder jaar. Op de eerste Raadsvergaderingen van de maanden Maart, Mei, Julij en September worden de te voren ingeleverde aanvragen, aan den Raad aangeboden, die daarover beschikt en Burgemeester en Wethouders tevens magtigt om Consenten af te geven voor die aanvragen, welke door hem zijn toegestaan.

Art. 4. Door eene Commissie van drie Leden uit den Raad, te benoemen overeenkomstig art. 54 alinea I der Gemeentewet, wordt in de maand September van ieder jaar, opgemaakt en aan den Raad aangeboden eene lijst van alle de, in dat jaar, afgegeven Consenten, waarin door hen voorloopig wordt vastgesteld dat aandeel dat, door iederen' deelhebber, naar evenredigheid van zijne "behoeften, plaatselijke ligging, reeds gemaakt gebruik en verdere ter zake dienende omstandigheden, voor dat jaar, zal behooren te worden gedragen in de, bij art'. 2 van 's Raads Besluit van heden No. 278 bepaalde retributie van ƒ 1500,00..
De Raad stelt, met inachtneming van het, bij genoemd art. 2 bepaalde maximum en minimum, dat aandeel definitivelijk vast, en geeft daarop afschrift der lijst aan den Ontvanger, om vóör 1 November deszelven jaars, door dezen te worden ingevorderd.
Het zegel voor kwitantiën boven de ƒ 10,00 zal te gelijk verschuldigd zijn en ingevorderd worden.

Art. 5. Geen Consent zal worden afgegeven aan eenen vroegeren deelhebber die, gedurende één of meer jaren, geene aanvrage gedaan of deel genomen heeft, dan nadat alvorens door hem, over ieder der intusschen verloopen jaren, zal zijn betaald de retributie waarvoor hij laatstelijk is aangeslagen geweest.

Art. 6• Geenerlei gebruik of genot is toegestaan vóórdat het Consent zal zijn uitgereikt, en zulks niettegenstaande de, bij de artt. 1 en 3, vermelde schriftelijke aanvrage, reeds mögt zijn ingeleverd.

Art. 7. Van het Consent zal geen gebruik mogen worden gemaakt:
a. Tot het afsteken van plaggen of zoden, of het maai jen van Heide, gedurende de maanden Januarij, Februarij, November en December.
b. Op andere gronden dan die, welke daartoe door den Raad zullen zijn of worden aangewezen; een vroeger geoorloofd genot of gebruik van den grond, geeft geen regt voor de toekomst, bijaldien die grond tot andere doeleinden, door het Gemeentebestuur, mögt zijn bestemd.
c. Tot vervoer der verkregen grondstoffen naar buiten deze gemeente, uitgenomen van de alhier gemaakte bezems of boenders, of ook - naar ingezetenen of grondeigenaren in de gemeente, die niet van Consent zijn voorzien.

Art. 8. Het formulier bij art. 1 bedoelde schriftelijke aanvrage wordt door Burgemeester en Wethouders vastgesteld; door de onderteekening en inlevering van hetzelve wordt de aanvrager geacht zich te verbinden en te onderwerpen aan de, bij dit Reglement, vastgestelde bepalingen, bedingen en beperkingen. 
Datzelfde Reglement was op 30 januari 1873 nog, nagenoeg onveranderd van kracht; toen echter was het totaal bedrag der retributie slechts ƒ 1300,-.
Wat nu verder, in art. 15 van de bovengenoemde "Costumen en Usantien", aangaande het bouwland gezegd wordt, bepaalt zich tot de vermelding van den "hoeghen eynghe, daer sy haer koren bouwende "syndt", en dat is niet zonder beteekenis. Er was, ook in die dagen, wel meer bouwland op Soest, zooals in Isselt en in de Birckt, maar die akkers lagen als in eenen uithoek, van den weg af, achter hooge wallen met akkermaalshout beplant, bijna verborgen; maar bij den Engh niets van dat alles.
Die hoogte lag als in het midden van het dorp, nagenoeg alle Soesters woonden er omheen, enkele rijwegen, maar meerdere voetpaden, liepen er over, maar geen boom, geen heester, belemmerde het uitzicht. Men genoot van dien heuvel, naar alle zijden, een prachtig vergezicht; inzonderheid in den zomer, als de rogge rijpte, de boekweit en de a-ard'appel bloeide, het gezoem der bijen omlaag, de slag van de kwartel of het gezang van den leewerik omhoog, gehoord werd, was het overstelpend mooi.
Wie dan op den Lazarusberg, (19 M boven A.P.), stond, en het gezicht naar de zijde van Amersfoort keerde, zag vóór zich eene zee van kostbare veldvruchten, zeker meer dan 20 minuten gaans breed, links afdalende naar het weiland, rechts naar het veen en voortgolvende vóór hem uit, meer dan een half uur gaans vèr, over Steenbergen, (20 M boven A.P.) , een weinig inzinkende bij den ouden molen, en dan weder rijzende tot het Enghenbergje, (18 M boven A.P.) , bijna niet af te zien. Ja, ook in den herfst, als de vroegere stoppelvelden weder met knollengroen bedekt waren, en de jonge rogge was uitgesproten, boeide de vruchtbare vlakte het oog, en dwong tot stille bewondering.
Over het geheel stonden sedert eeuwen landbouw en veeteelt hier hoog. De inwoners waren vroeger bijna uitsluitend boeren, en ook thans nog zijn zij in de meerderheid, al heeft de sterk aanwassende bevolking ook andere standen aangevoerd. En de Soester boer verstaat zijn werk. Uren vèr rondom Soest, en ook over de Veluwe, ziet men zulke rogge en zulke boekweit niet, als op den Engh te zien is. Ook de aardappelen waren uitstekend, totdat, in 1845, de ziekte in dat gewas zich ook hier openbaarde, en het tot hiertoe nog niet gelukt is den smakelijken eet-aardappel van vroeger terug te vinden. En de Soester-knollen, die eigenlijk gezaaid worden tot veevoeder in den vóór-winter, waren reeds vóór 1746 beroemd, ofschoon zij thans wel wat van hunnen goeden naam verloren hebben. Men zegt dat de hedendaagsche boeren sterker mesten dan hunne vaderen, en dat daardoor de fijne smaak der knollen verloren ging. "Schotel, Het Oud Holl. Huisgezin, 350.)
Natuurlijk behoefde men, voor dien uitgebreiden akkerbouw, ook paarden, en fokte die aan, doch meer tot eigen gebruik dan voor den handel. In de laatste helft der 19de eeuw, is de paardenfokkerij echter van meer beteekenis geworden, en zijn er ook wel schoone paarden van hier naar de markt gegaan. De koeien nochtans zijn, van de vroegste tijden her, hier de hoofdzaak geweest. Het is een lust, in den winter, de stallen met schoon melkvee te zien, in elke boerderij natuurlijk naar het vermogen van den bewoner.
Buitengewoon is deze afdeeling van het boerenbedrijf in de laatste jaren nog vooruit gegaan, en behoeft de vergelijking met Hollandsche boerderijen niet te schromen. In het midden der vorige eeuw kon de liefhebber van koeien zonder horens, koppels van die soort beesten, op twee plaatsen bewonderen, nl. op de boerderij van den Heer G.J.G. van Rockom Maas, in Isselt, en op die van den Heer J.A. Staal op Staalwijk, aan de Pijnenburger Grift, wat bij de bespreking van die beide landgoederen nader zal worden vermeld. Schapen houden de Soester-boeren niet; de koppels die hier vroeger, en in nog al grooten getale, overwinterden, kwamen met campagne-herders van elders, en verdwenen weder met het voorjaar. Maar hokken, met welgedane varkens, vindt men overal, bij den daggelder en het boertje even goed als bij den grooten boer, natuurlijk ook dit altijd in evenredigheid met het geldelijk vermogen.
Het spreekt van zelf dat de landbouwer hier ook niet verschoond bleef van de rampen en tegenspoeden, welke aan dat bedrijf, en het wonen op het platteland uit den aard der zaak verbonden zijn. Bij de oorlogsrampen die den Soester-boer herhaaldelijk getroffen hebben, voege men- nog hoogwater en overstrooming, buitengewoon droge of buitengewoon natte zomers, nachtvorsten, hagelslag, storm en veeziekte! Wordt er van een en ander, waar het pas geeft, melding gemaakt, hier dient nog afzonderlijk over veeziekte gesproken te worden, omdat het hart van den boer daaronder ontwijfelbaar wel het meeste lijdt. Veel is mij, met betrekking tot dit onderwerp, wel niet bekend, doch van ééne ramp van dien aard, maakt het Groot Placcaatboek van Utrecht uitvoerig melding, en van eene andere ben ik ooggetuige geweest. (Groot Utr. Plac.boek.I.641- 650. )
Met de eerste bedoel ik de veeziekte, die, ten jare 1713, in de Provincie Utrecht, en blijkbaar niet alleen in deze, heeft gewoed, en waartegen de .Staten -'s Lands van Utrecht, met eene macht van "Placaten, Appointementen, Publicaties, en Resoluties", hebben gestreden. Het doet inderdaad goed te zien, hoe men den vreesselijken vijand, als van alle zijden zocht te keeren of te verdrijven, en onuitputtelijk was in het uitdenken van middelen om den landman te steunen en weder op te richten. Het is waar, Soest wordt in dat alles niet bij name genoemd, maar de ramp was blijkbaar van zeer grooten omvang, en daarom is het niet waarschijnlijk dat deze plaats, in de Provincie Utrecht, verschoond zal zijn gebleven. En dan in 1866; toen heeft Soest daarvan ongetwijfeld zijn zeer groot deel gehad. In 18 stallen werden koeien ziek; bij enkelen van de grootste boeren, de gansche koppel. Wel werden, tot waarschuwing van anderen, de hofsteden, waar de besmetting was door borden aangeduid, maar de beesten, die daar binnen ziek werden, stierven meest allen, of werden afgemaakt. Op de boerderij "Het Klooster" werden alle 39 koeien ziek, 19 werden afgemaakt, en de overigen stierven. Op de boerderij van Aalbert Kuyer werden ook alle koeien ziek, 32 stierven, en 2 herstelden.
Mijne woning stond juist tusschen deze beide hoeven in, en nog hoor ik den doffen slag van het schot, waarmede zulk een ziek dier gedood werd. In het geheel zijn toen in deze Gemeente 187 koeien aan de veepest gestorven.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto