W.H.A. Klein
INLEIDING
Voor de ontstaansgeschiedenis van de stuwwal waaruit het Gooi, de Soesterduinen en de Utrechtse heuvelrug zijn voortgekomen moeten wij, voor onze begrippen, naar een ver verleden teruggaan, n.l. 3 miljoen jaren. In de geologische geschiedenis van de aarde, ruim 4000 miljoen jaren, echter een zeer recent verleden. Toen lag het grondgebied van Nederland onder de zeespiegel op een klein stuk na, in het Z.O. van het land.
Het was een betrekkelijk ondiepe baai aan de N.W. kust van Europa. Hierin mondde vanuit het Z.O. de Rijn uit en in het N. deel, de Noord-Duitsche rivieren: Eems, Weser en Elbe.
Deze rivieren vulden geleidelijk de baai op met de meegevoerde grond, zand en grind. Door de wisselende waterstanden van de rivieren en het stijgen en dalen van de zeespiegel ontstond er een terrassenlandschap. Bewegingen in de aardkorst waren oorzaak van lange stroken die stegen en daartussen daling van de grond. Er ontstonden toen de horsten en slenken. Kaart I.
Na ongeveer 2 miljoen jaren was het bekken, met daarin een delta van de rivieruitmondingen in de Noordzee, opgevuld. Rond deze tijd deden zich belangrijke verschuivingen in de aardkorst voor die de loop van de rivieren sterk beïnvloedden.
Hierdoor werd de Maas van haar loop naar de Rijn, ongeveer ter hoogte van Luik, afgesneden en kreeg deze rivier een eigen bedding naar zee. Ook de rivieren in Noord-Duitsland werden gedwongen hun loop noordwaarts om te buigen. In de delta had de Rijn twee belangrijke armen t.w. door de huidige IJsselvallei en de Eemvallei.
In bovengenoemde periode waren er ook ijstijden doch toen bereikte het ijs Nederland niet. Slechts het klimaat werd er door beïnvloed. Grote veranderingen in de topografie van Nederland deden zich pas voor in de voorlaatste ijstijd, het Salien dat 150.000 jaar geleden begon. Het ijs rukte op en bedekte o.a. het noordelijke deel van Nederland.
SALIEN OF RISZ-IJSTIJD
Deze ijstijd duurde ongeveer van 150.000 tot 100.000 jaar geleden. Hierbij werden de noordelijke continenten Eurazië en Noord Amerika door landijs bedekt. Hierin speelde een belangrijke rol dat de Noordpool toen open water was. Het zou te ver voeren hierop thans dieper in te gaan. Kaarten II en III.
Door dat in de gletsjers heel veel water vastgelegd werd daalde de zeespiegel ongeveer 200 meter.
Onder de toenemende sterke druk van het ijs drong een 5 0 tot 100 meter dikke en verscheidene kilometers brede ijstong het Eemdal binnen. Door de grote snelheid waarmee dit gebeurde werd dit een "glacier surge" (letterlijk gletsjervloedgolven) genoemd. De snelheid bedroeg 6 tot 10 kilometer per jaar, terwijl de normale snelheid van gletsjers 30 tot 100 meter per jaar bedraagt, (kaart IV). De ijstong in het IJsseldal was ruim 200 m dik.
Deze ijstongen ontwikkelden door hun massa en snelheid een enorme kracht. Zij schuurden de rivierbeddingen uit waarbij in de grondmorene kleileem gevormd werd. De bevroren grond van de oevers werd opgestuwd tot grote stuwwallen.
De resten van de westelijke stuwwal vormen thans, het Gooi, de Soesterduinen en de Utrechtse Heuvelrug.
Een goed beeld van het enorme grondverzet toont kaart V, met geheel rechts de IJssel met haar dijken.
Helaas kon geen profiel van het Eemdal verkregen worden, daarom is het verlengde, de Gelderse vallei, afgebeeld, waar wel een profielschets van beschikbaar is. Bodemkundig onderzoek heeft uitgewezen dat de Eemvallei breder doch minder diep was uitgeschuurd dan de Gelderse vallei. Kaart V.
De diepte van de uitschuring wordt aangetoond door de keileemlaag die zich onder de ijstong vormde. Deze keileemlaag bevindt zich bij Soest ongeveer 50 meter -NAP. In de Gelderse vallei is dit ongeveer 20 meter -NAP.
De vondst van Scandinavische zwerfstenen op verscheidene plaatsen boven op de stuwwallen toont aan dat tijdens de maximale ijsbedekking de ijstongen zich over de top van de stuwwallen uitbreidden. Door het ijs en de stuwwallen waren de Rijn en de Maas geblokkeerd in hun noordelijke loop. Het aangevoerde water verzamelde zich in een groot stuwmeer ten zuiden hiervan. Het water begon tenslotte via een lager gelegen strook in de landverbinding tussen Frankrijk en Engeland af te vloeien naar de Oceaan, kaart VI.
Later ontstond hier bij een sterke stijging van de zeespiegel een doorbraak: Het Nauw van Calais.
Tegen het einde van de ijstijd, met het stijgen van de temperatuur, smolt het ijs; een nieuw tijdperk is aangebroken:
HET EEMIEN
Deze laatste interglaciale tijdj genoemd naar de Eem, duurde van ongeveer 100.000 tot 75.000 jaar geleden. Het smeltwater spoelde veel grond van de stuwwallen aan beide zijden van het Eemdal hierin. Aan de westelijke zijde in mindere mate in het bekken van het stuwmeer. De Rijn vond weer een weg naar zee via het dal van de IJssel en mondde uit in het gebied van het IJsselmeer.
De Maas bleef haar loop in westelijke richting behouden, ongeveer zoals de loop thans nog is. De oude arm van de Rijn door de Gelderse- en Eemvallei was afgesloten door de eindmorene die het ijs gevormd had. De zeespiegel steeg sterk en overspoelde het noorden van Noord-Holland en vulde het Zuiderzeebekken. Van hieruit vulde zich de Eemen Gelderse vallei. De Eemzee was ontstaan, kaart VII.
Hierin werd een dikke laag zeeklei afgezet, die thans op 10 tot 20 meter diepte is terug te vinden. In de randgebieden van de Eemzee vond veenvorming plaats.
Dan breekt de laatste ijstijd aan:
WEICHSELIEN OF WÜRMIJSTIJD
Deze ijstijd duurde van ong. 75.000 tot ong. 10.000 jaar geleden, met wisselende koude en warmere perioden. Het landijs bereikte Nederland niet, kaart VIII.
Toch was er weer zoveel water in het ijs vastgelegd dat het Noordzeebekken droog viel. In de koude perioden was het klimaat soms zeer droog en heersten er sterke westenwinden. Het toendralandschap in het Noordzeebekken had weinig begroeiing. Hierdoor kreeg de wind vat op de droge grond.
Grote hoeveelheden zgn. dekzand werd door de wind vervoerd en gedeponeerd in Nederland. Wij vinden dit nu o.a. op de Heuvelrug en de Veluwe. De fijnere gronddelen uit het Noordzeebekken werden verder getransporteerd en afgezet in Limburg en West-Duitsland, de löss-gronden. Door de permafrost in de grond, ook gedurende de warmere perioden, kon het smeltwater niet wegzakken in de grond en werd zo gedwongen over de oppervlakte af te vloeien. Hierbij werden in de.hellingen van de stuwwallen dalen uitgesleten. Een sterke erosie trad op door het ontbreken van voldoende begroeiing. Veel van het reliëf dat door het landijs in het Salien was gevormd werd afgevlakt en op sommige plaatsen geheel weggespoeld, vooral het noordelijke deel van de westelijke stuwwal, kaart IX.
Ongeveer 10.000 jaar geleden begon de gematigde warme periode waarin wij ons thans nog bevinden.
HOLOCEEN
Met het warmere klimaat smolten de ijskappen en verdween de permafrost uit de grond. De zeespiegel steeg tot ongeveer het huidige niveau. Vermoedelijk 7500 jaar geleden vond de grote doorbraak plaats in de landverbinding tussen Engeland en Frankrijk en ontstond het Nauw van Calais. Hierdoor ontstonden sterke eben vloedstromingen in de Noordzee, die zand aanvoerden en voor de kust afgezet, strandwallen vormden. Daaruit ontstonden vervolgens de duinenrijen. In de hier achterliggende gebieden, alsmede achter de westelijke heuvelrug, vond toen op grote -schaal veenvorming plaats.
De grote hoeveelheden smeltwater van de Alpen die de Rijn afvoerde kon de bedding van de IJssel niet verwerken. Het water vond een uitweg westwaarts in oude beddingen van de voorlaatste ijstijd.
Geleidelijk aan herstelde de plantengroei zich. Naar gelang deze dichter werd kwamen dieren zich hier vestigen. Achter de dieren volgen de mensen weer die op hen konden jagen. Met het aanbreken van het neolithicum (de jonge steentijd), 2500-1600, kwamen nieuwe migranten naar onze streken uit ZO Europa.
Deze vestigden zich en stichtten landbouwbedrijven. Mogelijk zijn zich toen ook de eerste boeren in Eemland komen vestigen.
BRONNEN
- De palaeografische ontwikkeling van Nederland in de laatste drie miljoen jaar. Dr. W.H. Zagwijn 1975.
- Tussen de bergen en de zee. Dr. J.S. Zonneveld.
- De wordingsgeschiedenis van Nederland. Prof. Dr. F.J. Faber.
- Nederlandsche landschappen, bodem, grond en geologische bouw. Dr. F.J. Baker 1942.
- De bodem van Utrecht. Ir. J.N.B. Poelman 1960.
- De Geografie van het Nederlandse landschap "Levend Land" Dr. J.I.S. Zonneveld.
- Sporen van het landijs in Nederland. Dr. H.A. Visser 1977.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.