door wijlen ds J.J. Bos
De wateren in Soest deel I
De wateren in Soest deel II
Vervolg:
De wateren in Soest deel IV en slot
Ook het Oude Grachtje schijnt mij toe een overblijfsel te zijn uit de tijden, toen de wateren nog de overhand hadden over den bodem, die nu Soest heet. Immers om de venen, die in vroegen tijd in dezen hoek van ons vaderland zeer uitgestrekt waren, van het hinderlijke water te bevrijden, werd dat Grachtje gegraven. Met den naam "Het Oude Grachtje", wordt bedoeld een waterloop, nu niet veel meer dan eene sloot, maar veelal met stroomend water. Het neemt thans nog zijn begin in het noordelijk deel van het Soester-veen, loopt voorbij de boerderij genaamd "Willemshoeve", en door de Buitenplaats "Vredehof", gaat in een duiker onder den Naarder-Straatweg-door, naar de Nieuwe Steeg; snijdt die, door eene houten brug gedekt; loopt door de weilanden voort, en stort zich, even boven de Oude Melm, in de Eem uit.
Dat stroompje was vroeger van meer beteekenis dan thans, en draagt zijne naam van Het Oude Grachtje met het volste recht, zooals uit het volgende blijken zal. Om te bewijzen dat zekere venen, noch aan Holland toebehoorden, noch aan den Hertog van Bourgondië, maar aan het Sticht van Utrecht, en aan den Bisschop van Utrecht, krijgen zij, die door dien Bisschop, en de drie Staten van den Lande van Utrecht, gedeputeerd zullen worden naar Den Haag, bij Hertog Karel van Bourgondië, eene "Informatie" mede, waarin, onder meer, het navolgende voorkomt:
"Hem, daer voren omtrent 12 jaeren, als in den jaere 828 heeft enen geheten Verowaldus Lantwardus der kerkeken van Utrecht gegeven, een goet, geheeten Heze, mit den dorpen en de goederen daer aen gelegen, daer boven aen die voorn, veenen streckende zijn, mit veel ackeren, weijden, bosgagien, watergangen ende gebruijekinge. —
Alzoo die Keijseren voorsz. deze voorn, landen gegeven hebben der kereke en den bisdom van Utrecht, zoo heeft daer nae in 't jaar 1085, Bisschop Coenraet, der kerkeke Sint Jan 't Utrecht gegeven, een deel van de voorsz. goeden, te weeten beneden opgaende bij de Vecht van 18 hoeven voert Oostwaerts verbij Goijert Bosschs aen die Veurs boven en de deurgaende alzoo breet als beneden. --
Ende op dat die voorn, heeren van Sint Jan huere voorsz. goeden te beter gebruijeken, en de die torff daer in gedolven, daer uit veuren mochten, soo heeft Bisschop Otto (III, van Holland, de 36ste Bisschop) van Utrecht, (van 1233 tot 1249), int jaer ons heeren 1239, denselven heren Sint Jan vergunt, ende gegeven, dat sij maecken mochten, eenen watergang in de Veenen, naest gelegen heuren bosche geheeten die Vuers, ende dat sij deselve watergang leijden mochten bij Soest, boven en beneden, daer hem des van noode docht tot in die Eem".
Ook verleende hij hun het recht van Schouwing ten eeuwigen dage. (Tijdschr. v. Geschied, enz. van Utrecht, 1840-272, enz.).
In het Leenregister der Abdij van St. Paulus, van 1253, vermeldende de goederen daar die van Lochorst mede beleend waren, wordt gesproken van "de nieuwe graft aen de Ridderveenen tot aen des "Proostengerecht van St. Johans bij der Vuijrse, ende tot aen die "sloote daer die scheijdinge gaet tusschen Soestlant ende Soestze "maet tot Barnevelt. — (v.d. Aa, Aardrijksk. woordenb. in voce Vuursche Matthaeus, Rerum Amorf. Script. 199).
"Voert dat gerecht tot Scherpenzeel , ende die thienden in den Oest "tusschen de nieuwe graft, ende de scheijdinge van Soest en Baern".
Mij dunkt, er blijft geen twijfel over, of met "Soestlant" en "Soestzemaet" wordt bedoeld, het bouwland en het weiland onder Soest en met "Barnevelt" het Baarnsche veld.
Zien wij nu nog even terug. Er wordt in 1085 gesproken van de "kereke van Sint Jan, te Utrecht"; in 123 9 van "de heeren van St. Jan"; in 1253 van "des Proosten gerecht van St. Johans bij der Vuijrse"; terwijl op oude landkaarten daar, of ongeveer daar, dat is nabij Den Dolder, het punt waar de Gemeenten Soest, Zeijst, De Bilt, Maartensdijk,- en Baarn (Vuursche) samen komen, gelezen worden de namen, Ridderveen, Ridderbosch en Ridderdorp; dit alles geeft, dunkt mij, het recht, om te denken aan- de Johanniten, de St. Jans Ridders, de Orde van St. Jans Broederschap, of de Hospitaal-Ridders, die zich reeds in de 13de eeuw in Utrecht vestigden, en daar in het Sint Catharijne Klooster ook een Hospitaal stichtten.
Die orde had drie klassen; de Ridders, die van edele geboorte moesten zijn; de Priesters en Geestlijken; en de dienende Broeders. Of men nu bij al het bovenstaande aan de Ridders, of de Priesters moet denken, of aan beiden, durf ik niet beslissen. (Hofdijk, De Klooster-orden in Nederl. in voce).
De brug over dat Oude Grachtje, tusschen Soest en Baarn, heeft in den ouden tijd nog al moeielijkheden gebaard. Hare geschiedenis wordt vastgeknoopt aan die van de brug over de Eem, tusschen Eembrugge en Bunschoten; op welke gronden deze verbinding rustte heb ik echter niet kunnen ontdekken. Dit verband komt duidelijk uit in eenen "Brief" van Johan van Arkel, 47ste Bisschop van Utrecht, (1342 tot 1364) (Groot Utr. Plac.boek. II. 355, enz.)/ van "den Jaarsdag 1360", waarvan ik .den aanhef hier woordelijk laat volgen:
"dat wij aangesien hebbende 't gemeen oorbaar en gebreck, dat voortijds geschied is, alsze van de brugge, die over de Eem gaat, neffens onse huijse te Eembrugge, en die over die grave gaat, die gelegen is tusschen Soest en Baarn, die ons goede luijden van Bunschoten, van De Eembrugge, van Baarn, ende van Eemnesse, te maken en te houden plegen, daar veele andere luijden mede overdriven en varen met haren beesten ende wagenen, die ons goede luijden voorsz. geen hulpe daartoe doen willen bij henselven. Ende want ons kenlijk ende openbaar is, dat men dese voersz. bruggen niet ontbeeren en mag, ten soude veel luden letten, ende hinder doen aan haren goeden; ende ook onse goede luijden voorsz. dese voorseijde bruggen op hoeren kost bij henselven niet staande houden mogen; daarom hebben wij voor ons en onse nakoomelingen, Biscoppen te Utrecht, onse goede luijden van Bunschoten, van de Eembrugge, van Baarn, ende van Eemnesse voersz. hier of een recht gegeven, ende geeven mits desen brief in allen voorwaarden, èn manieren, als hierna beschreeven staat."
"In den eersten", betalen zal men voor eiken wagen, elke kar, elk rund, elk ongezadeld paard, elke vier schapen, elke vier varkens, enz. "die over dese voorsz. brugge gaat"; vrij hiervan zijn de burgers van Utrecht, van Amersfoort, en van Rhenen. "Voert", die van Bunschoten, van de Eembrug, van Baarn, en van Eemnes, "omdat zij die voorsz. bruggen maken en de houden sullen". "Voert", zullen die van Bunschoten, van Baarn, van Eembrugge, en van Eemnes, telken jare Brugmeesters kiezen, één man uit elk van de genoemde plaatsen, die voor de "bruggen" en de brughoofden zorg zullen dragen, en ze telken jare zullen vernieuwen; ook zullen zij het ontvangen van het bruggeld, telken jare "op St. Jansdag Baptist", verpachten, en wat aan deze vier Brugmeesters het nuttigst voorkomt, dat zal uitgevoe'rd worden; ook zullen zij telken jare rekening en verantwoording' doen van de'ontvangene gelden, waarvan de helft aan den Bisschop zàl uitgekeerd worden, en de andere helft ten nutte van "die brug" zal worden gebruikt; bleek die helft niet voldoende tot onderhoud van de "bruggen" dan moest Bunschoten een derde deel van dat te kort dragen, en De Eembrug, Baarn, en Eemnes, de andere twee derden, "als-doe men die brugge eerst maakte." "Voert" de pachter van het bruggeld mocht iederen bedrieger, of slechte betaler, vervolgen "van onsen wegen", en dan het verschuldigde dubbel invorderen. "En voert", enz. In den aanvang van dezen "Brief" van den Bisschop van Utrecht, worden de bruggen, "die over de Eem gaat neffens onse huijse te Eembrugge en die over de grave gaat, die gelegen is tusschen Soest en Baarn, gelijkelijk onmisbaar genoemd, en wordt over de eerste verder uitvoerig gesproken, maar "de grave" te Soest wordt niet meer genoemd of aangeduid. Dat in den Brief de woorden "bruggen" en "brugge" afwisselend gebruikt worden, kan niet als bewijs gelden, want op taalgebied heerschte in die dagen de grootste willekeur.
Toch blijkt er duidelijk uit, dat Soest oorspronkelijk niet vrij was van betalen op de Eembrug, waaruit dan misschien volgt, dat de brug over het Oude Grachtje ook behoorde tot de zaken, die "ons goede luijden van Bunschoten, van de Eembrugge, van Baarn, ende van Eemnesse, te maken en te houden plegen."
Het onderhoud van die brug over het Oude Grachtje, schijnt echter niet altijd de dankbare goedkeuring der Soestenaren weggedragen te hebben, zooals uit het volgende blijken zal. In het Gemeentearchief daar ter plaatse bevindt zich een boek, getiteld door eene latere hand: "Staat en beschrijving van sommige gronden, en geregtigheden van Soest." Deze omschrijving van den inhoud is echter zeer onvolledig; het Handschrift bevat veel meer; onder anderen één, getiteld: "Costuijmen ende gewoente van den dorpe ende gerechte tot Zoest, overgelevert bij schout ende gerechte van Soest den 22sten Decembris 1569." En, heel aan het einde van hetzelfde boek, nog een, getiteld: "Dit zijn dije usantiën ofte "costumen ende gelegentheijden van den dorpe van Soest, dije sij dagelix observeren zijnde, ende nu bij den gerechte bij gescrift gestelt, ende dat duer beveel ende seeckere missive van den hertoghe van Alva, et igitur". 1. In den eersten, enz.
Het komt mij voor, dat de geschiedenis van deze beide opstellen deze zal zijn. Bij missive van 25 October 1569 had de Hertog van Alva, den Hove van Utrecht" gelast, over te zenden de "Costuijmen der "selver Provintie, om gecorrigeert te worden". (Groot Utr. Plac. boek. I. 425). Die van Soest achtten dit wellicht eene schoone gelegenheid, om hun hart eens te ontlasten van verschillende bezwaren die er op drukten, en stelden nu dat laatste stuk op, in het H.S. gedagteekend 1569. Dat stuk is echter, öf niet verzonden, omdat men zelf inzag dat het met de bedoeling van den Hertog niet strookte; öf het is door den Maarschalk van Eemland terug gezonden, als niet strikt zich houdende aan de vraag. Daarna is dan dat andere, van 23 December 156 9, opgesteld en ingezonden, dat ook verwerkt is in de "Costuijmen en Usantiën van "'t Eemsche Quartier," d.d. 25 October en 10 November 1569, te vinden in het Groot Utrechts Placaatboek, Deel I. bladz. 426, enz. -Dat eerste stuk, (het laatste in het H.S.)/ i s intusschen zeer belangrijk, als behelzende menige bijzonderheid aangaande den toestand der Gemeente in dien tijd. In het laatste artikel van dat stuk, b.v. leest men, met betrekking tot ons tegenwoordig onderwerp, het volgende:
"23• Noch hebben die van Soest een gemeen oude graft, daer die veenen duer plegen te weteren ofte gange te hebben, welcke oude grafte ende watergangen nu ter tijt bij enen, genaempt Johann Boll, burchmeester, (dit zal wel eene schrijffout zijn, en bruchmeester moeten wezen), tot Utrecht, gestopt wordt, ende een waterschut in dese grafte houdende is, ende noch een hoegen bruggen ongewoentelijcken over dese watergange maeckt, daer men qualijck mijt peerden ende wagens over rijden mach, ende daerboven noch een hoegen draijboem op hoort bij slote, ende willen daer nijmant duer noch over hebben dan bij willen ende consent van hem, dat welcke is tegens dat ghemeen welvaren ende ouder gewoenten van den dorpe van Soest. In kennsise. 1569 " .
In eene "Ordonnantie van de Ed. Mog. Heeren Staten 's Lands van Utrecht, op het Bruggeld van de brugge, leggende over de Eem, tegenover het Fort aldaar, gearresteert den 2 Julij 1602", leest men: "Van dit voorsz. bruggeld, zijn volgende den Octroij van wijlen Heer Johan van Arckel, in sijn leven Bisfchop ende Fürst 's Lands van Utrecht; vrij ende exempt, te weten, Utrecht, Amersfoort, Rhenen, Bunschoten, Eembrugge, Baarn, Emmenesse" . (Groot Utr. Plac. boek. II. 356). Alzoo was Soest toen niet vrij van dat bruggeld, maar droeg ook niet mede in de kosten van het onderhoud, noch van die brug, noch van de brug over het Oude Grachtje. Spoedig daarna zou dit echter anders worden, uit welke oorzaak is mij niet bekend, maar in een "Appoinctement van Heeren Gedeputeerden van de Ed. Mog. Heeren 's Lands van Utrecht, waarbij die van Soest exemptie verleent word van het Bruggeld Ter Eem, in dato den 29 Novemb. 1603," leest men: "Op de Requeste van Schout, Buurmeesters, en andere Gerechtsluijden te Soest, is geappoincteert.
Wordt vervolgd
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.