W.H.A. Klein
INLEIDING
Tot ver in de 19de eeuw werd het water voor huishoudelijk gebruik betrokken uit putten of door het oppompen van grondwater in of bij de woningen. Vooral in de grote steden vervuilde het grondwater steeds meer door het ontbreken van een goed functionerende riolering. Een gevolg hiervan was het herhaald optEeden van cholera- of typhusepidemieën. Voor de aanvoer van voldoende zuiver water voor huishoudelijk gebruik tegen een redelijke prijs, werd in een groeiend aantal grote steden in Europa gekozen voor de aanleg van een waterleiding. In Nederland waren dit Amsterdam in 1873, Rotterdam en Den Haag volgden weldra als ook Den Helder.
Dit werd mogelijk door de ontwikkelingen op industrieel gebied, de industriële revolutie. Hierdoor werd het mogelijk vanuit gebieden waar grote hoeveelheden schoon grondwater aanwezig was, dit op te pompen. Al naar behoefte werd het gefiltreerd en door buizen continu naar de steden gepompt. Via een wijdvertakt buizenstelsel kon het dan tot in huis geleverd worden in voldoende hoeveelheden en voor een redelijke prijs.
Ook de stad Utrecht had sterk vervuild grondwater en zocht naar een oplossing. Na jarenlange beraadslagingen, onderzoek en rapporten werd door de nieuwe Gemeenteraad, die in 187 8 gekozen werd, met o.a. veel nieuwe leden en tevens de aanstelling van een nieuwe Burgemeester, eindelijk besloten de voorwaarden op te stellen waaraan voldaan moest worden om de concessie te krijgen. Er moest nu met spoed een waterleiding komen in Utrecht.
Een advertentie werd geplaatst met een oproep aan gegadigden voor de aanleg van een waterleiding en de levering van water aan de stad Utrecht.
Als waterwinplaats was gekozen (en met de gemeente Soest overeenstemming bereikt) voor de Soesterduinen, waar zeer goed water in grote hoeveelheden aanwezig was. Hierdoor kreeg Soest zijn eerste belangrijke industrie en het dorp kon reeds in 1882 op gunstige voorwaarden een overeenkomst afsluiten voor de aanleg van waterleiding in Soest. Daar echter de putten en/of pompen water van goede kwaliteit leverden, dat niets kostte, groeide het leidingnet, alsmede de aansluitingen in de beginperiode slechts zeer traag.
De reden waarom de Waterleiding Maatschappij niet alleen Soest doch ook de andere omliggende gemeenten benaderde voor de aanleg van een waterleiding was, dat de moedermaatschappij, die de projecten financierde, producente en leverancier was van de waterleidingbuizen en derhalve belang had bij een zo groot mogelijke afzet van de buizen.
DE CONCESSIE EN DE AANLEG
In de vergadering van de Gemeenteraad van Utrecht van 15 juli 1881 werd besloten de concessie voor de aanleg en exploitatie van de waterleiding te verlenen aan de heren C.P. Meteier en F.A.R. Schwiep. Daar in die periode er in Nederland weinig belangstelling was om in waterleidingen te investeren, trokken zij een buitenlandse financier aan en vroegen toestemming om de concessie te mogen overdragen aan deze, t.w. de "Compagnie General des Conduites d'Eau" gevestigd te Luik België. Dit was een kapitaalkrachtige Maatschappij met een grote ervaring in de aanleg en exploitatie van waterleidingen o.a. in Parijs en Boedapest. Voor de aanleg en exploitatie van de waterleiding van Utrecht werd op 20 december 1881 opgericht de "Compagnie des Eaux d'Utrecht S.A." gevestigd te Luik.
Aangezien volgens de concessievoorwaarde het leidingnet in twee jaren gereed moest zijn en water geleverd moest worden, werd onmiddelijk met de werkzaamheden begonnen nog voordat de officiële goedkeuring van de overdracht verkregen was.
Voor de vestiging van het pompstation werd het terrein ten zuiden van het station Soest (thans Soestduinen) gekozen. Om drie redenen viel de keuze op dit terrein:
- de heideterreinen in die omgeving bleken bij onderzoek een ruime hoeveelheid water van uitstekende kwaliteit te hebben,
- door de ligging aan de spoorlijn konden de kolen voor de stoommachine, die de pompen aandreef, direct ter plaatse aangeleverd worden.
- op de vlakbij gelegen hoogte "De Stomperd" (57,3 m NAP) kon een groot reservoir gebouwd worden dat voldoende druk gaf in het waterleidingnet om water in de beginperiode tot aan huis te leveren in Utrecht.
Tijdens de bouw van het pompstation werd ook de hoofdleiding (400 mm diameter) naar Utrecht aangelegd alsmede het distributienet dat volgens de concessievoorwaarden bij de aanvang 30.000 meter moest bedragen. Op 15 februari 1882 werd de heer C.P. Metelerkamp tot directeur benoemd. Direct na zijn benoeming neemt hij contact op met de omliggende gemeenten om hen te overtuigen van de grote voordelen die een waterleiding biedt. Als resultaat van deze activiteit worden reeds spoedig de eerste concessiecontracten afgesloten t.w. met de gemeenten De Bilt en Soest.
Op 31 december 1882 waren al 200 contracten afgesloten voor de levering van water in de stad Utrecht, 6 in Soest en 2 in De Bilt.
Op 31 maart 1883 zijn alle leidingen gereed en getest zodat met de waterlevering kan worden begonnen. In Utrecht werd dit zeer feestelijk gevierd en 's avonds afgesloten met een groot vuurwerk.
In april van dat jaar was het aantal aansluitingen al gestegen tot 310. Vermeldenswaard is nog dat in de beginperiode verscheidene mensen geen tappunt in huis durfden nemen en dit aan de buitenmuur lieten aanbrengen.
Daar er nog geen betrouwbare watermeters ontwikkeld waren werd voor het water een vast bedrag per jaar per tappunt gerekend.
Bassin met pompstation te Soesterberg 1883
In de eerste jaren van de waterwinning (1883-1897) werd, evenals elders, het opgepompte water in een groot gegraven bassin verzameld.
Vervolgens werd het gefilterd en in een reinwaterkelder opgeslagen om vandaar via de Stomperd in het leidingnet te komen. Uit onderzoek bleek dat het grondwater van zo goede kwaliteit was dat het direct bleek dat het grondwater van zo goede kwaliteit was dat het direct voor consumptie geschikt was. In 1897 werd het opgepompte water direct naar de reinwaterkelders gevoerd. Helaas is het door grondwaterverontreiniging thans noodzakelijk het opgepompte water eerst te behandelen om het voor consumptie geschikt te maken. Hierover later meer.
DE UITBREIDING VAN HET WATERLEIDINGNET
De onderhandelingen met de andere gemeenten vorderen slechts langzaam. Dit is begrijpelijk daar het grondwater er niet of nauwelijks verontreinigd was en er geen directe noodzaak was voor een waterleiding zoals in Utrecht. Als Baarn tenslotte een contract afsluit voor aanleg van de leidingen en de levering van het water moet er een toevoerleiding naar Baarn gelegd worden over Soester grondgebied. Soest verlangt hierbij als tegenprestatie 12 aansluitingen op die leiding voor brandbluskranen en gratis levering van water om branden te blussen.
In Utrecht groeit het aantal aangeslotenen op de waterleiding snel waardoor in 1896 klachten komen over te geringe waterdruk. Besloten werd in het centrum van Utrecht een watertoren te bouwen om aan de overeengekomen druk te voldoen.
Gebrek aan ruimte in de binnenstad noopt tot bouw van de watertoren in de tuin van de directeur aan het Predikherenkerkhof. (Thans is in deze watertoren het waterleidingmuseum gevestigd). Ook de toevoercapaciteit diende vergroot te worden zodat een tweede hoofdleiding van 500 mm diameter aangelegd werd. De buizen die hiervoor gebruikt werden waren 4 meter lang met een gewicht van 550-750 kilo. Zij werden per schip tot Utrecht aangevoerd en vervolgens per platbodemschuit gebracht naar de losplaats aan de Biltse Grift, ter hoogte van Oostbroek. Van hieruit moesten zij verdeeld worden langs het tracé. Hiervoor werden enkele "Malle Jan's" gehuurd van een bosbouwbedrijf. Daar worden deze gebruikt voor het vervoeren van zware boomstammen. Kort na het gereedkomen van deze hoofdleiding moest in 1902 ook de pompcapaciteit vergroot worden.
Hiervoor werd een tweede pompstation gebouwd aan de overkant van de Soesterbergsestraat. In dit gebouw werden de 2 plungerpompen met een capaciteit van 1000 m 3 per uur aangedreven door een "Jaffa" stoommachine, met hogedruk stoomcilinder. Deze installatie heeft 56 jaren dag in dag uit onafgebroken dienst gedaan om het water op te pompen.
Het was deze installatie, waarvan de ketel met alles wat branden wilde gestookt kon worden, die in de oorlogsjaren 1944-45 zorgde dat Utrecht niet van water verstoken bleef.
De ketel werd op het laatst met een dikke asfaltbrei gestookt.
Het tweede pompstation te Soesterberg, 1902
Het aantal aansluitingen steeg gestaag in Utrecht en bedroeg bij het 75-jarig bestaan in 1958: 48.000.
Vermeldenswaard is dat in de beginperiode van de waterleiding een buitenlandse firma met een "watermotor" op de markt kwam. Deze motor werd op de waterleiding aangesloten en kon door de waterdruk apparaten aandrijven. Voor het pompstation werd er één aangeschaft om een draaibank aan te drijven. Dit diende tevens als demonstratiemateriaal. In Utrecht werden slechts twee watermotoren geleverd t.w. één aan het Diaconessenziekenhuis voor het aandrijven van de liften en één aan de bewoner van "het huis van Kol" op het Lepelenburg ook voor het aandrijven van de lift. (Thans is de mensa in dit gebouw gevestigd).
Geleidelijk aan groeit het aantal plaatsen dat met de Utrechtse Waterleiding Maatschappij een overeenkomst sluit voor aanleg en exploitatie van een waterleiding. Deze konden niet vanuit Soestduinen bediend worden en krijgen eigen pompstations en watertorens. Het zijn de plaatsen: Hilversum, Zeist, Amersfoort, Apeldoorn en Tiel. Daarnaast wordt ook met het Gemeentebestuur van Arnhem overeenstemming bereikt doch dit bedrijf wordt in een afzonderlijke Nederlandse N.V. ondergebracht, waarvan alle aandelen berusten bij "de Compagnie des Eaux d'Utrecht SA".
DE GROEI VAN HET WATERLEIDINGNET IN SOEST
Het waterleidingnet van Soest bleef de eerste 20 jaren ongeveer 7 km. De geringe animo voor aansluiting kwam doordat de putten en pompen bij de huizen een goede kwaliteit water leverden en dit niets kostte. Door de komst van de Utrechtsche Locaal Spoorweg Maatschappij werd Soest goed bereikbaar en groeide de belangstelling om in Soest te komen wonen en werd Soest een vakantie-oord. Hierdoor hadden de bouwondernemers gouden tijden en er werden veel woningen gebouwd. Het inwonertal van Soest groeide van ruim 4000 in 1900 tot 13.500 in 1930 en deze groei bleef doorgaan tot 22.500 in 1950 en heden ruim 41.000. Allemaal klanten voor o.a. de waterleiding.
Het leidingnet groeide dan ook in 1928 naar 33 km en in 1930 48 km met een waterverbruik van ruim 100.000 m 3 .
In 1928 kreeg Soest een eigen pompstation aan de Den Blieklaan met een capaciteit van 100 m 3 per uur. Tevens werd toen voor de druk op de leidingen een watertoren gebouwd, op het hoogste punt van de Eng, aan de Oranjelaan.
Dit hield verband met de afscheiding in 1927 van het Soester waterleidingnet ten Noorden van de Spoorlijn Utrecht-Amersfoort.
Dit werd ondergebracht bij de Arnhemsche Waterleiding Maatschappij NV.
Er waren toen nl. plannen bij het Gemeentebestuur van Utrecht om de concessie niet te verlengen en het bedrijf over te nemen. Die overname ging echter niet door, vermoedelijk vanwege de gunstige financiële voorwaarden voor de gemeente.
Van het begin af aan was ni. in de concessievoorwaarden opgenomen dat jaarlijks 10 procent van de bruto opbrengst van de waterverkoop aan de gemeente Utrecht betaald moest worden. Eerst was voorgesteld een aandeel in de winst van het bedrijf doch dat werd te moeilijk controleerbaar geacht.
Zowel het Utrechtsche als het Arnhemsche bedrijf functioneerden tot volle tevredenheid zodat zij pas in 1965 de kern vormden van het toen opgerichte "Waterleidingbedrijf Midden Nederland". Dit publiekrechtelijk nutsbedrijf is per 31 december 1988 weer geprivatiseerd.
DE SITUATIE THANS
De gegevens voor Soest alleen over leidingen en capaciteit waren niet te verkrijgen daar alle activiteiten gecentraliseerd zijn bij het pompstation aan de Soesterbergschestraat. Ook het pompstation aan de Den Blieklaan is geheel geautomatiseerd en wordt bediend vanaf het hoofdgebouw. De watertoren in Soest is verkocht.
In 1982 werd een programma van eisen opgesteld voor een vernieuwd pompstation Soestduinen. Na goedkeuring door de directie werd met de renovatie begonnen. De opening van het vernieuwde pompstation vond plaats op 19 november 1986.
In verband met de geconstateerde grondwaterverontreiniging werden vier beluchtingstorens gebouwd. Twee van 7,2 meter hoogte waar zuurstofgehalte en zuurgraad verbeterd worden en twee torens van 9 2 meter hoogte waar tevens de verontreiniging met tnchlooretnyleen verwijderd wordt. Tevens is de reinwaterkelder voor een goede bedrijfsvoering in 2 compartimenten verdeeld. In de pomphal zijn 7 pompen opgesteld t.w. 2 voor Utrecht van 260 1 per sec , twee voor Soesterberg/Zeist van 2001 per sec. en drie voor Soest van 40 1 per sec.
Alle pompen worden elektrisch aangedreven. Voor het geval de stroom mocht uitvallen is er een noodstroomvoorziemng van 630 KVA.
Deze kan voor 100% het benodigde vermogen leveren. De totale capaciteit bedraagt 9 miljoen m3 per jaar. Er is rekening gehouden met een mogelijke uitbreiding van de zuiveringsinstallatie. Het water wordt uit 17 bronnen verkregen variërende in diepte van 35 tot 95 meter.
Het toestromende water naar de bronnen komt overwegend van het Veluwemassief. Controleputten zijn gemaakt aan de rand van het waterwingebied om geregeld te controleren of uit een bepaald gebied verontreiniging toestroomt. Indien dit geconstateerd zou worden dan kan er direct ingegrepen worden, door bij de betrokken put het water op te pompen, te reinigen en via het riool te lozen.
Op die manier kan het andere goede grondwater niet verontreinigd worden. Vol vertrouwen kunnen wij dus het ons geleverde leidingwater blijven gebruiken.
Bronnen
- Manuscript over de voorgeschiedenis van de waterleiding in de stad Utrecht. Geschreven door de heer J.C. Rijk Pzn.
- Compagnie des Eauc d'Utrecht 1881 - 20 Décembre - 1931.
- 75 jaar Heidewater in de gemeente Utrecht 1883 - 31 maart - 1958.
- Waterleidingbedrijf Midden-Nederland 19 november 1986 (ter gelegenheid van de officiële opening van het vernieuwde pompstation Soestduinen).
- Gesprekken met medewerkers en oud-medewekers van het bedrijf.
- Archief gemeente Soest Utrechtse Waterleiding Maatschappij 5 omslagen
134: 1914 - 1923
135: 1924
136: 1925 - 1926
137: 1927 - 1931
138: concessie voorwaarden plm 1926
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.