Beschryving van het Vorstelyk Jagthuis Zoestdyk en het Dorp Zoest in de Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, Beschryving van de Provincie van Utrecht, uitgegeven te Amsterdam bij de Wed. Isaak Tirion
anno MDCCLXXII.
In deeze Heerlykheid (d.i. Baarn), aan den dyk, die van Zoest naar Gooiland loopt, vindt men het Vorstelyk Jagthuis, Zoestdyk genoemd, door Prinse Willem den III., toen Stadhouder van deeze Provincie, in den jaare 1674 aangelegd, en deftig opgebouwd. Om zyne Hoogheid het verblyf alhier aangenaam te maaken, werdt, in 't zelfde jaar, door die van de Stad Utrecht, ter Staatsvergaderinge ingebragt, dat zy, uit aanmerkinge van de overgroote diensten, getrouwe voorzorgen, en heldhaftige daaden, ter bevorderinge van de algemeene welvaart, door den Prinse, beweezen en gedaan, eenpaarig goedgevonden hadden te bewerken, dat denzelven, eeuwiglyk en erflyk, opgedraagen werdt de vrye, hooge, middelbaare en laage jurisdictie in de Heerlykheden van Zoest, Baarn en ter Eem; in welk voorstel de Geëligeerden, gelyk ook het Lid der Edelen, benevens den Pensionaris van Amersfoort, bewilligden, welken, tevens, verklaarden, daar by te willen voegen de Heerlykheden van Emmenés binnens en buitens dyks, om het regtsgebied wat verder uit te breiden.
De Geëligeerden en de Stad Utrecht, in dit nader voorstel bewilligd en zyne Hoogheid de aanbieding aangenomen hebbende; werdt er, in de gemelde Heerlykheden, een Collegie van jurisdictie, of hoog Geregte, met de bedienden, daar toe behoorende opgeregt. Doch, na den dood van Willem den III., Koning van Groot Britannie, die zonder wettig kroost, of nakomelingen, overleedt, verklaarden de Staaten van Utrecht, de gemelde Jurisdictien en Heerlykheiden wederom vervallen te zyn in den schoot,- en ter vrye beschikkinge van hunne Ed. Mog. Zy werden toen, onder den Maarschalk van Eemland, hersteld in dien staat waar in zy, voor de vergunninge van den jaare 1674, geweest waren. De Lustplaats Zoestdyk kwam, toen, by uitersten wille van den overledenen Koning, aan zyne Hoogheid, Johan Willem Friso, Prinse van Oranje en Stadhouder van Vriesland, en, na deszelfs dood, aan zynen Zoone, den jongst overledenen Erfstadhouder, aan wien, in den jaare 1749, door 's Lands Staaten, insgelyks, en om dezelfde redenen, als aan Willem den III. geschied was, het hooge, vrye, middelbaare en laage Regtsgebied, opgedraagen werdt over de Heerlykheden van Zoest, Baarn en ter Eem, die den Prinse toebehoorden, met het erflyk regt, om op deszelfs wettige nakomelingen te kunnen vervallen; zo als ook, na het overlyden van dien Vorst, geschied is op den tegenwoordigen Prinse Erfstadhouder, zynen Zoone.
Het Vorstelyk Jagthuis Zoestdijk is een fraai nieuwerwetsch gebouw, van drie verdiepingen, met uitspringende vleugels ter wederzyde; doel" overal met kruiskozynen en sluitende vensteren voorzien. Van 't ruime Voorplein, welk door zwaare boomen aan de kanten beschaduwd wordt, klimt men, met een' trotschen opgang van twaalf trappen, onder een balkon, naar het voorportaal; van waar men, door eene groote dubbele deure, in de voorzaal treedt, en, vervolgens, in de andere vertrekken. Van agteren legt het Huis in vyvers, hebbende het gezigt op aangenaame Tuinen, Plantagien en Wandeldreeven. Behalve dit gebouw, ziet men 'er nog een byzonder Jagthuis, waar in de Jagermeester woont, die het opzigt heeft over eene groote Wildbaan, waar in veel Wild gevonden wordt. De Prinses Weduwe van Vorst Jan Willem Friso was, veelal, gewoon, den zomertyd alhier door te brengen, en hadt, ten dien einde, de Paardestallen van 't voorplein laaten wegneemen, en tot bekwaame kamers voor haaren Hoefstoet vertimmeren. De stallen werden, toen, b} 't Huis des Jagermeesters verplaatst. Tegen over het groote Lusthuis, is eene aanzienlyke Buitenplaats aangelegd, met uitgestrekte Plantagien, en een groene laan van eene ongemeene schoonheid en lengte. De Buurt te Zoestdyk legt zeer vermaaklyk, rondom in Boekweitslanden. In 't jaar 1748, telde men 'er negen huizen.
Het huis Zoestdijk, lusthof van prins Willem III; ca 1680
De Heerlykheid van Zoest, welk, benevens den Burcht, agt honderd en tien morgen, en vyf honderd en vyf en twintig roeden lands beslaat, grenst ten zuiden aan de Amersfoortsche bergen, ten noorden aan Baarr. ten oosten aan de Slaag, het Hoogeland en Isselt, en ten westen aan Vuursche met de Veenen. Zy behoort, gelyk wy gezien hebben, den Prins Erfstadhouder.
In deeze Heerlykheid vindt men het Dorp Zoest, een groot uur gaans bezuiden Baarn, en niet wel zo ver bewesten de Stad Amersfoort, rondom in hooge akkers, en bouwlanden geleegen. Zoest kan zig niet wel beroemen op eenig Stadsregt, maar wel op eene oudheid, zo groot, dat men 'er reeds, op 't jaar 1028, gewag van vindt gemaakt, in eenen brief van Keizer Koenraad. Het werdt, toen ten tyde, Zoys en Suys, naderhand ook Sose, en, in 't Latyn, Zuzatum genoemd. Het was een volkryk en vermaard Dorp, waar in veel neering gedreeven werdt. De inwooners waren beroemd, wegens hunne dapperheid, en kundigheid in 't boogschieten, zo dat men 'er zelfs een Schutters-Gilde van S. Aagten vondt, welk van eene zeer oude instellinge was. Doch de plaats onderging al vroeg, zeer zwaare rampen. In den jaare 1356, werdt zy aan kooien gelegd, door Gysbrecht van Nyenrode, op bevel van Hertoge Willem van Beieren, uit wederwraake, dat de Stigtschen de Steden Weesp en Muiden in brand gesteeken hadde. In 't jaar 1481, onderging zy een diergelyk lot, met het naby gelegene Emmenés, en Baarn. Toen Maarten van Rossum, in 't jaar 1543, de Stad Amersfoort belegerde, werdt Zoest, en eenige andere Dorpen, door hem geheel uitgeplonderd. In 't jaar 1629, moest het Dorp ook veel lyden van de Keizerlyke troepen, die Amersfoort hadden ingenomen. Zo veele ongelukken hebben het vermogen van Zoest grootlyks doen vervallen,
't Is egter nog eene wel bebouwde plaats. De Kerk was, voor de Hervorming, eene Parochie-Kerk, die den naam van de Apostelen Petrus en Paulus droeg. Zy pronkt met een' aanzienlyken Tooren, en een Koepeltoorentje op 't midden. Te Zoest hadt men, voortyds, een Mannen Klooster, Birk genoemd, en een Klooster van Brigittyner Nonnen, Marienburg geheeten. Het Mannen-Klooster werdt, in 't jaar 1419, gestigt, door Augustyner Monniken, die hun Konvent, welk aan de vesten van Amersfoort stondt, uit vreeze voor den vyand, herwaarts verplaatsen. De naam van dit Klooster, Birk, of Bircht, wordt thans gegeeven aan een' aangenaamen en lommeryken oort, vol van laanen en fraaie wandeldreeven, tusschen Zoest en Amersfoort. Van 't Nonnen-Klooster is de tyd der stigtinge onbekend. Men ziet 'er nog een overblyfzel van. Beiden de Kloosters werden, in den jaare 1543, door Maarten van Rossum, uitgeplonderd, de Monniken verjaagd, en eenige Nonnen geschonden. Behalve deeze Godshuizen, heeft nog in de Parochie van Zoest, een oud adelyk Kasteel gestaan, Hamelenburg genoemd, welk reeds voor den jaare 1370 gebouwd was, en bewoond werdt, door een geslacht van dien naam, uit Amersfoort gesprooten. De gemeente van Zoest wordt bediend, door een' eigenen Predikant, die onder de Klassis van Amersfoort staat. Ook hebben de Roomschgezinden hier eene Statie. Volgens eene Ordonnantie, by de Staaten in den jaare 1603 vastgesteld, zyn de Ingezetenen van dit Dorp vry van den Tol te Eembrugge, mits dat zy de brug te Zoestdyk op hunne kosten onderhouden. Ook zyn alle goederen te Zoest, gelyk te Baarn, al van ouds, voor heerlyke en vorderlyke Goederen verklaard. In 't jaar 1748, telde men, in deeze plaatse, honderd zes en negentig huizen.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.