Comité Landjuweel Soest 1987
Soest 135 jaar onder de Heren van Abcoude en Gaesbeek
Het Groot Gaesbeeker Gilde of Sint Aechten Schuttersgilde van Soest, kortweg genaamd het Groot Gaesbeeker Gilde, is sinds 1970 aangesloten bij de Kring van Schuttersgilden "Land van Cuyk", een van de zes gildekringen waaruit de Noordbrabantse Federatie van Schuttersgilden is opgebouwd. Als zodanig heeft het Groot Gaesbeeker Gilde, hoewel Soest niet is gelegen in het gebied van het oude hertogdom Brabant, van genoemde federatie toestemming verkregen een Landjuweel te organiseren.
Het gilde van Soest ontleent zijn naam aan Heer Jacob Gaesbeek, eens beleend met grote delen van Soest. Hij had ook een versterkt huis in Soest.
Belangrijker nog is dat hij vele jaren het dagelijks bestuur en beheer voerde over bijna geheel Soest, en dus met recht Heer van Soest kan worden genoemd.
Hoewel het geboortejaar van Jacob van Gaesbeek niet exact bekend is, moet dit omstreeks 1387 zijn geweest. Het gilde heeft daarom gemeend in zijn teerjaar 1987 - het gilde teert om de vier jaar - het 600ste geboortejaar van zijn oprichter en grote beschermheer, tevens Heer van Soest, luisterrijk te moeten vieren.
Het wapen van Jacob van Gaesbeek in 1434
Blijkens de leenregisters van de Sint Paulusabdij te Utrecht was rond 1400 Soest opgedeeld in 21 hoeven en een aantal gemeenschappelijke gronden. Een hoeve was een eenheid van bouw-, weide- en veengronden, waarop door de horige voor zijn heer een landbouwbedrijf werd uitgeoefend. Dikwijls behoorde daartoe een aandeel in het gebruik van de gemeenschappelijke grond. In later tijden zien wij ook splitsing van hoeven en samenvoeging van delen van verschillende hoeven.
Ingevolge de schenkingsakte van het jaar 1028 van bisschop Ansfridus, het oudste document waarin Soest wordt genoemd, behoorden 14 hoeven "inter villas Hese en Sous" aan de Benedictijner abdij op de Hohorst of Heiligenberg bij Amersfoort. De abdij verhuisde in 1050 naar Utrecht en is verder bekend als de Sint Paulusabdij. Zes hoeven, waarschijnlijk gelegen in de Birk, waren oorspronkelijk van de abdij van Elten en later eigendom van de graaf van Holland. Mogelijkerwijs verkreeg de graaf deze hoeven in het jaar 1280, toen ook het uitgestrekte Gooiland van de abdij overging aan de graaf van Holland.
Een hoeve, gelegen in het huidige Soestdijk, verbleef bij de bisschop van Utrecht. Op een bepaald moment zien wij dat de Heer van Gaesbeek beleend is met een halve hoeve van de Sint Paulusabdij en met een halve hoeve van de graaf van Holland. Ongetwijfeld heeft hij echter nog meer gronden in Soest in bezit gehad, in het bijzonder in de omgeving van de huidige Kerkebuurt, het oudste centrum van onze gemeente, waar ook zijn "huis" stond.
Na de verplaatsing van de Benedictijnerabdij van de Hohorst naar Utrecht droeg de abdij het dagelijks beheer van haar bezittingen op aan het adellijk geslacht Lokhorst. Voor de betaling van de tins, de schuldplichtigheden van horigen, resideerde de abdij te Emiclaer in Hoogland. De horigen van de hoeven van de graaf van Holland moesten jaarlijks hun tinsverplichting aan de graaf voldoen onder de linde op het kerkhof te Baarn.
In een brief van het jaar 1325 wordt door de Sint Paulusabdij het dagelijks beheer van haar hoeven te Soest, het dagelijks gerecht van Soest en Hees, beleend aan de Abcoudes. Deze verleibrief verschaft ons uitgebreide inlichtingen over de verhoudingen tussen de abdij, haar vertegenwoordiger in Soest en haar horigen:
Int eersten dat ie, myn erfname off myn richter te Zoes en te Hese over gheen eyghendom van hoire goetshuys hofgoede en sullen Sitten bider buren ten wair by 's abts wille off en wair litteken dair off hadde van der abt. Ende die dan eyghendom van den goede heeft ontfaen dien salmen setten in des abts tinsbrief van Emiclaer mit twivoldighen tinse.
Voort so seilen die van Zoes en van Hese die des goetshuys hofgoet hebbe haer tynden van Zoes en van Hese mennen tot Utrecht in hair goetshuys en leveren op haer corenhuys. En die van Emiclaer die het goetshuys hofgoet hebben seilen hun pacht van den hove tot Emiclaer mennen tot Hese. En die van Zoes en die van Hese seilen voorseyden pacht voort mennen en brengen tot Utrecht binnen haer convent op haer corenhuys. Ende dan sal men hen geven hair provende alser vanouts gelegen is.
Uit de eerste passage spreekt de vrees dat schout en buren - er waren toen nog geen schepenen - zullen beslissen over het goed van de abdij. In de tweede passage blijkt dat de horigen verplicht waren vrachtdiensten te verrichten.
Betaling werd hiervoor niet gegeven. Men kreeg in Utrecht een maal eten.
Hij die met het dagelijks gerecht was beleend en de door hem aangestelde schout moesten zorgen voor de ordehandhaving en de nakoming door de horigen van hun verplichtingen.
In 1390 geeft bisschop Frederik van Blankenheim toestemming aan de abt de horigheidsverhouding van de hoeven om te zetten in een leenverhouding. De daarvan gehouden leenregisters geven een goed inzicht in de vroegere geschiedenis van Soest.
Naast het gerecht van de Sint Paulusabdij wat in 1325 werd beleend aan Zweder van Abcoude, kende Soest nog het Frankenhoeffs gerecht, hetwelk aan de bisschop van Utrecht toebehoorde. Dit betrof echter alleen Vrancke hoeve, de hoeve van de bisschop zelf.
Nergens komt men een verwijzing tegen naar een dagelijks gerecht over de hoeven van de graaf van Holland. Met een grote mate van zekerheid mogen wij veronderstellen, dat de graaf het dagelijks gerecht over zijn hoeven, mogelijk reeds vóór 1325, heeft beleend aan de Heer van Abcoude.
Na de belening aan de Abcoudes van het gerecht van de Sint Paulusabdij zijn beide gerechten administratief samengevoegd, waarna zij in 1459 na het overlijden van Jacob van Gaesbeek geheel en al zijn overgegaan aan de bisschop van Utrecht.
De twist tussen Jacob van Gaesbeek en zijn zoon Antonie (Fantasie-schilderij; Museum Soest)
Het dagelijks bestuur van Soest en Hees was op deze wijze vanaf 1325 tot 1459 bijna geheel bij de Heren van Abcoude, achtereenvolgens Zweder van Abcoude en Wijk bij Duurstede, gestorven 1347, zijn zoon Gijsbrecht, overleden in 1397, vervolgens diens zoon Zweder, vanaf 1356 Heer van Gaesbeek, gestorven in 1400 en tenslotte Jacob van Gaesbeek, gestorven in 1459.
Blijkens de 'Costumen en Usantiën' van Soest waren er in 1569, dus een eeuw na de dood van Jacob van Gaesbeek, nog drie gerechten in Soest: een leengerecht en twee dagelijkse gerechten. Het leengerecht was het leengerecht van de Sint Paulusabdij op grond van de akte van 1390.
Het ene dagelijks gerecht werd 'Gaesbeeks gerecht' genaamd. Dit gaat terug tot het jaar 1325, het jaar waarin de Abcoudes werden belast met de behartiging van de belangen van de Sint Paulusabdij. Zij verzorgden zoals eerder gezegd ook de belangen van de graaf van Holland.
Het tweede dagelijks gerecht was het Franckenhoeffs gerecht. Dit werd bediend door de schout van Leusden, waar de bisschop van Utrecht een gerecht had en beliep slechts de hoeve van de bisschop. Dit laatste gerecht was in 1569 in onbruik geraakt, waarschijnlijk omdat in 1459 de rechten van de Heer van Gaesbeek waren overgegaan op de bisschop en deze van toen af aan een gerecht in Soest zelf bezat.
Ruim een eeuw na de dood van Jacob van Gaesbeek spreekt men nog van het Gaesbeeks gerecht en wordt dit door toedoen van de Spaanse overheerser uitgeroepen tot het centraal gerecht van Soest.
Men sprak niet van het Abcoudes gerecht, maar van het Gaesbeeks gerecht. Dit mag gezien worden als een duidelijke aanwijzing van de grote invloed in Soest van in het bijzonder Jacob van Gaesbeek, die meer dan vijftig jaar het dagelijks bestuur van Soest behardigde. Zijn naam bleef verbonden aan het Soester gilde, maar jammer genoeg werd de vroegere Gaesbeecker steeg omgedoopt in Eemstraat.
(Uitgave Comité Landjuweel Soest 1987).
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.