Jan de Mos
De eerste bevoegde Soesterbergse onderwijzer
Na jaren van schoolstrijd werd er in 1805 een nieuwe schoolwet van kracht. Op Den Bergh was er daarna nog lange tijd sprake van gebrekkig onderwijs. Het was voor de kleine kinderen uit Den Bergh geen doen om op hun klompjes over slechte zandwegen twee uur te lopen naar het dorpsschooltje aan de Kerkstraat in Soest en later ook weer twee uur terug naar huis. Prioriteit voor een eigen schooltje op Den Bergh was er toen kennelijk nog niet. Volgens dominee Bos werd er al wel voor 1818 op particulier initiatief les gegeven door onbevoegden.
Dat waren tuinbazen van de buitenplaatsen Zandbergen en Sterrenberg die in hun vrije tijd les gaven. Ze kregen daarvoor een vergoeding van de Commissie van Weldadigheid. Dat zou nog voortduren tot 1836 toen de eerste bevoegde onderwijzer werd aangesteld, Lambertus Theodorus Moesveld.
Eerste vormen van onderwijs op Den Bergh
De zoon van de toenmalige tuinbaas van De Sterrenberg gaf in de zomer en de avonduren van 1820 les aan de kleintjes in een vertrek van een oude vervallen hofstede op de Sterrenberg van de familie Bosch van Drakestein. De "Commissie van Weldadigheid" te Soest stond achter deze activiteiten en gaf geld voor boeken en schrijfbenodigdheden. Ook betaalde de commissie aan deze jongeling een traktement van fl 15 per jaar. De leerlingen kregen als extra in de winter hemden, kousen en klompen. In 1828 werd die toelage verhoogd tot fl. 150, namelijk fl 100 voor de onderwijzer en fl 50 voor zijn vrouw, die de meisjes leerde breien en naaien. Het aantal leerlingen bedraagt dan al 60. Als de vader van deze jongeling overlijdt, moet hij diens taken als tuinman overnemen en moet hij de school laten schieten. Hij wordt opgevolgd door een andere tuinmanszoon: J.C. Wiebolt van Zandbergen. De commissie vraagt of hij het onderwijs mag voortzetten in het pand van Bosch van Drakestein, die hiermee instemt, mits het onder toezicht gebeurt van een bevoegde onderwijzer uit Soest. Deze opvolger geeft ook op de winteravonden les en krijgt daar fl 50 extra voor, plus een vergoeding voor de schoolbehoeften. Deze tuinman komt helaas vroeg te overlijden, waarna zijn weduwe het werk nog enige tijd voortzet.
Zij hertrouwt echter en vertrekt naar Amersfoort. Er was toen al wel sprake van een (on)officiële "Bijschool op den Berg". Dan verschijnt in 1833 Simon de Lange met zijn vrouw voor de klas. Hij gaat nu overdag lesgeven en wel in lezen, schrijven en rekenen. Zijn vrouw wordt ingeschakeld voor het onderricht van de meisjes in breien en naaien. De hofstede wordt te bouwvallig en Bosch van Drakestein wil deze afbreken, dus moet de school er in 1834 uit (in 1837 betrekt Rademaker nog tijdelijk een ruimte boven de keuken van deze bouwval tot de nieuwe kerk en zijn pastorie klaar zijn).
De meester betrekt met zijn leerlingen een onderkomen, een rietmatten hut, wellicht naar voorbeeld van de strohutten die in die tijd op het legerkamp dienst deden. De schoolopziener vindt het onderkomen in de hut niet gepast en adviseert in 1835 de gemeente Soest om "eener schoolhuys met wooning op Den Bergh" op te richten. Het ontbrak de gemeente Soest echter aan eigen middelen. De Commissie van Weldadigheid wendde zich vervolgens tot de besturen van Soest en Zeist en de schoolopziener voor het gezamenlijk oprichten van een nieuwe school en aanstelling van een bevoegde onderwijzer voor Den Bergh. Die goedkeuring komt er, in mei 1836 verleende de provincie een subsidie van fl 400 voor de oprichting van een nieuwe Bijschool op Den Berg en bepaalde dat de gemeente Zeist daarin ook fl 100 moest bijdragen (het onderwijs gold ook voor de Zeister kinderen aan de Amersfoortschestraatwegh). De invloed van de familie Bosch 23 van Drakestein is hier duidelijk merkbaar, zij stuurt aan op bevoegd onderwijs en een eigen schooltje. Die invloed en betrokkenheid gold ook voor de stichting van een katholieke parochie in 1838, waarvoor grond ter beschikking werd gesteld en ook geldmiddelen. Dat Koninklijke goedkeuring voor school en kerk zo snel werd gegeven had ook alles te maken met de goede relatie van deze voorname familie met het Koninklijk Huis.
Meester Moesveld
In december 1836 werd als eerste bevoegd onderwijzer Lambertus Theodorus Moesveld aangetrokken. De familie Moesveld is oorspronkelijk afkomstig uit Rhenen. Overgrootvader Peter Theodorus Moesveld(t) trouwde (1) circa 1725 met Anna van de Velde en, na haar overlijden, in 1731(2) met Niesje Vonk. Ook de grootouders woonden in Rhenen. Lambert Moesvelt trouwde (1) in 1769 met Aalbertjen Berendina Roghair (Roghart) en, na haar overlijden kort na een kraambed, in 1774 (2) met Hendrikje Slok. Lambert (Lammert) was tapper/kastelein in Rhenen. Uit dit tweede huwelijk komen zeven kinderen voort, waaronder Peter (Petrus) Theodorus Moesveld(t).
Hij werd deurwaarder der directe belastingen te Amersfoort, voor de kantoren Amersfoort, Leusden en Woudenberg. Hij trouwde in 1812 te Leusden met Eva van Soest (Zoest), dochter van Hendrik van Soest en Hendrikje Ducaat. Hun oudste zoon is Lambertus Theodorus Moesveld, geboren 5-12-1815 te Amersfoort (zijn oudere naamgenoot geboren in 1812 is overleden in 1813). Hij werd de eerste bevoegde onderwijzer op toen nog Den Bergh.
Zijn jongere broer Alexander Samuel Moesveld (1821 Amersfoort), trouwde in 1852 te Utrecht met Helena Cornelia G.Petri (1822 Utrecht).
Tot en met 1858 waren zij weesvader en weesmoeder van het nieuwe Weeshuis te Arnhem, daarna werd hij directeur van het "Gesticht voor minderjarige Idioten" te 's-Gravenhage met daar aan verbonden een dagschool. Zijn jongere zus Hendrika Everarda Moesveld (1823 Amersfoort) kwam ook in het onderwijs terecht, zij werd hoofdonderwijzeres bij de school voor eerstbeginnende Protestantsche Meisjes in Amersfoort (naai- en breischool). Zij was ongehuwd en woonde samen met haar vriendin Hendrika Schermer. Zij stelden samen een langstlevend testament op (1871).
Het nieuwe schoolhuys met wooning van Moesveld
In een brief van 20 februari 1837 van de Staatsraad van de Provincie Utrecht aan de gemeente Soest werd bericht dat werd voldaan aan de voorwaarden om een bijschool op te richten: "Verklaart dat aangezien de bestaande verordeningen behoorlijk zijn opgevolgd, tot de aanstelling van Lambertus Theodorus Moesveld als onderwijzer in de voornoemde bijschool, kan worden overgegaan." De pas 21 jarige Moesveld was al op 7 december 1836 benoemd, als hoofd van de nieuwe school in de derde rang, tegen een jaarsalaris van fl 100, plus fl 15 extra voor verwarming, vrij wonen en gebruik van de tuin. Verder werd bedongen dat hij gratis les gaf aan 25 behoeftige kinderen. Omdat er ook kinderen uit Zeist hier naar school gingen gaf deze gemeente fl 100 subsidie.
Maar hij moest zelf nog wel eerst voor de nieuwe school met woning voor zichzelf zorgdragen. Direct na zijn aanstelling vraagt hij dan ook, gesteund door de schoolopziener, aan de gemeente Soest om een officiële school te mogen bouwen. Die komt er ook in 1838, zij het in zeer eenvoudige uitvoering. De aanneemsommen varieerden van fl 1.098 tot fl 1.300.
Ook ds. J.J. Bos maakt melding van het zeer eenvoudige onderkomen:
"In dat jaar reed ik met de diligence, door Soesterberg, en zag daar langs den straatweg, steenen, balken, en planken opgestapeld. Op mijne vraag aan een der medereizigers, wat daar gebouwd zou worden, kreeg ik ten antwoord: "eene school". Ik beken dat ik verbaasd rond keek, want ik zag wel eikenwallen en sparrenbosschen, maar bijna geene woningen, waaruit dan toch de leerlingen zouden moeten komen. Ik wist toen nog niet hoever achteraf, en hoe verspreid, die woningen gelegen waren.
De woning van den onderwijzer was weinig beter dan eene goede daggelderswoning, en de school, het verlengde van die woning, alles onder een doorlopend dak, waszóólaag, dat men bijna met de handen tot de balken reiken kon." De "Bijschool op den Berg" was gelegen op de hoek van de Amersfoortschestraatwegh (nu Rademakerstraat) en de (Verlengde) Schoolweg (nu prof. Lorentzlaan).
Onderwijzers konden vier rangen bereiken. De vierde rang stelde als eis "tamelijk bedreven" te zijn in lezen en schrijven en de beginselen van rekenen en enige aanleg hebben om les te geven. Voor de derde rang moesten zij de genoemde vakken iets beter beheersen, plus moest men thuis zijn met de beginselen van de Nederlandse taal. Voor de tweede rang moest men ook nog enig begrip tonen van aardrijkskunde en geschiedenis. Moesveld zou in Soesterberg zijn levenstaak vinden.
Hij werd eerst aangesteld in de derde rang, maar later had hij de onderwijsbevoegdheid van de tweede rang, en voldeed daarmee aan de eis voor de functie van hoofdonderwijzer. Moesveld was ook actief lid van de Gewestelijke Vereeniging der Provincie Utrecht van het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap.
Lambertus Theodorus Moesveld trouwde op 08-11-1848 te Amsterdam met Geertruida Maria Johanna Kloesmeijer (geboren 1824 Amsterdam), dochter van Nicolaas Kloestneijer en Geertruijda Blanck. In 1850 wordt er Soesterberg ook een naai-, brei- en spinschool opgericht. In augustus 1850 vindt de opening plaats: "Dinsdag jl. bezocht H.M. de Koninginmoeder, te Soesterberg de dorpsschool en de onlangs door H.M. opgerigte school voor vrouwelijke handwerken. H.M. nam er den gang der werkzaamheden in ogenschouw en onderhield zich minzaam met de leerlingen." De openbare lagere school ondergaat in 1851 een grondige verbouwing, de school wordt hoger en groter. Ook de woning van het hoofd krijgt een ander aanzien: "het begon meer op eene fatsoenlijke burgerwoning te gelijken". In juni 1854 krijgt K. de Wolf, kwekeling bij Moesveld, een aanmoedigingsprijs in de kunst van het schoonschrijven.
De kinderen in Soesterberg werden dus terdege onderwezen in dit vak. Op 16 juni 1859 wordt hun enige zoon geboren: Petrus Theodorus Nicolaas Moesveld. In 1860 werd de eerste hulponderwijzer aangesteld. In april 1864 kwam Moesveld te overlijden, slechts 48 jaar oud.
Het zou nog tot 1869 duren voordat er op dezelfde plek een nieuwe school werd gebouwd. In augustus 1869 wordt er door B&W van Soest een aanbesteding aangekondigd voor: -Het afbreken der bestaande en terzelfde plaatse opbouwen van een NIEUW SCHOOL-LOKAAL en aanhorigheden." Dit nieuwe schooltje werd op 23 november 1870 feestelijk geopend en heeft tot 1929 dienstgedaan.
Moesveld als brievengaarder van het eerste hulpkantoor in Soesterberg
Naar voorbeeld van de Engelse posterijen werd in 1850 de Postwet ingevoerd. Soesterberg was er echter al vroeg bij. In 1847 werd er een distributiekantoor gevestigd: "Bij besluit van Z. E. den Minister van Financiën zal met 1.Octoberaanstaande te Soesterberg, gelegen tusschen Utrecht en Amersfoort, een Distributie-Postkantoor worden opgerigt." In 1848 werd dit bestelhuis officieel geopend, in de eerste jaren vooral voor de hier gelegerde militairen tijdens de grote zomeroefeningen op het Kamp bij Zeist. Tot eerste brievengaarder werd L. T. Moesveld aangesteld. Voor hem was het een bijbaantje, in zijn toch al krappe dienstwoning bij het schooltje of wellicht gebruikte hij het klaslokaaltje na schooltijd daarvoor. In 1852 promoveerde het bestelhuis tot het eerste hulpkantoor: "Z. Exc. de minister van financiën heeft, bij resolutie van 31 December 1852, het bestelhuis der brievenposterij te Soesterberg in een hulpkantoor veranderd, en tot brievengaarder aldaar aangesteld L. T. Moesveld." In 1853 werd er op het kamp ook een tent als veldpost ingericht, die bleef er vele jaren.
Moesveld bleef van 1847 tot zijn overlijden in 1864 de eerste brievengaarder. Daarna werd zijn taak overgenomen door J.W. te Kolsté, de eerste zelfstandige brievengaarder. Ook was Moesveld het adres voor brieven onder nummer.
Samenwerking ds. Bos Soest stichting Hervormde Kerk
Nadat in 1838 de Katholieke kerk was gebouwd, hoefde de Katholieke bevolking van Huis ter Heide en Soesterberg niet meer met de koets of te voet naar de Kerk in Bunnik (in Zeist was nog geen RK Kerk) of Soest, soms zelfs Utrecht of Amersfoort, afhankelijk van hun gemeente van herkomst. De Protestantse bevolking kon kiezen uit Zeist of Soest.
De predikant van Soest, ds. J.J. Bos en docent L.Th. Moesveld waren bij Moesveld thuis in 1851 begonnen met het geven van wekelijkse catechisatie, waarbij de kerkvoogdij van Zeist financieel bijdroeg. In 1855 startte een commissie tot stichting van een zelfstandige kerkelijke gemeente. De commissie bestond uit vier personen: ds. Bos, Moesveld (secretaris), Jhr. Nepvue, eigenaar van landgoed Dijnselburg enMr. de laCourt,eigenaar Zandbergen. Pieter Maria de laCourtschonk de grond voor de bouw van de kerk, in de overtuin van zijn landgoed.
Zij richtten op 18 februari 1856 een brief aan de burgemeester en wethouders van Zeist: "Zo verzamelde zich ook in het hart der provincie Utrecht, te midden van de lustverblijven van zo menig rijk door God gezegenden, tussen Amersfoort, Zeist, De Bilt en Soest een bevolking van meer dan 400 Hervormden, voor het grootste gedeelte ruim een uur verwijderd van hun bedehuizen. Die bevolking, van overal te zamen gevloeid, inzonderheid tot de arbeidersstand behorende, nog steeds aanwassende en door Rooms-Katholieken omringd, die minder in getal, toch een eigen sierlijk kerkgebouw bezitten, met volledig herderlijk toezicht, naar de eisen van dat kerkgenootschap, die bevolking heeft dringend behoefte aan een kerk en een leraar. De heren J. J. Bos c. s., voornoemd, van nabij met deze behoefte bekend, hebben besloten hun pogingen tot verkrijging van beide te verenigen. De eigenaar van het landgoed "Zandbergen" heeft reeds de nodige grond voor kerk en pastorie met welwillendheid afgestaan. Het punt is allergeschikst, aan de straatweg van Utrecht op Amersfoort, niet ver van het Huis ter Heide, de macadamweg op Zeist en de straatweg op Soest. Maar voor kerkgebouw en predikantswoning zijn ongeveer veertien duizend gulden nodig." Dat geld wordt niet bijeen gebedeld zoals pastoor Rademaker deed, maar door de commissie bijeengebracht door giften en obligaties. In 1858 wordt eindelijk toestemming verleend voor de bouw. In april 1858 vond er een openbare aanbesteding plaats voor "het bouwen eener Kerk en predikants-woning, in de nabijheid van het Huis ter Heide, met bijlevering van alle materialen en arbeidsloonen". Inlichtingen konden worden ingewonnen bij de tuinbaas van Zandbergen. Een jaar later was de financiering rond en kon de bouw beginnen. Het zoontje van de heer De laCourt,Pieter Hendrik, legde op 17 juni 1859 de eerste steen. Een half jaar later, op 29 januari 1860, wordt de kerk officieel in gebruik genomen. In tegenstelling tot de R.K. kerk van pastoor Rademaker heeft de Hervormde kerk in Huis ter Heide de tand des tijd goed doorstaan. Er is in de loop der jaren wel het een en ander aan de kerk verbouwd, onder meer een andere toren, maar na een opknapbeurt in het begin van de 21e eeuw staat de kerk er nog steeds goed bij.
Ook op het terrein van onderzoek naar de grafheuvels rond Soest/ Soesterberg hadden ds. Bos en Moesveld een gemeenschappelijke band, zoals blijkt uit een fragment van een brief: "De Heer David Koning, muziek-onderwijzer te Amsterdam, toen tijdelijk te Zeijst verblijfhoudende, had op donderdag 22 Augustus 1861, met behulp van eenige spoorweg-werkers, een der tumuli in de Soesterheide geopend, wat mij(Ds. Bos), 23 Augustus daaraanvolgende, door Den Heer L.Th. Moesveld, Onderwijzer te Soesterberg, gemeente Soest, met wien ik meermalen over die grafheuvels gesproken had, geschreven werd."
Samenwerking pastoor Rademaker
Bij de aankomst van pastoor Rademaker in augustus 1837 op Den Berg stelde hij vast: "Reeds was men ook bezig met den aanbouw van eene school en woonhuis, wat echter meer op eene daggelderswoning, dan wel op eene schoolhuis geleek en ook daarom na tien jaren afgebroken en geheel op nieuw moest daargesteld worden." Naar het vermoeden van Rademaker gebeurde dat in 1837 bewust met overhaasting, hij dacht dat men een openbare school af wilde hebben voor zijn komst. Hij had namelijk ook al plannen gemaakt voor de bouw van een eigen R.K. School. Bij zijn komst was er ook al een onderwijzer aangesteld "eenen meester L. Moesvelt uit Amersfoort, een jong mensch, die er reeds eenigen tijd woonde". Maar die veronderstelling was niet juist zoals uit het voorgaande blijkt, de toestemming was er al voor zijn komst.
Dan wordt er in 1858 bij Zandbergen een nieuwe Protestantse kerk gebouwd. Rademaker geeft in zijn dagboek niet bepaald hoog op over de "kleingeestige protestanten". Hij verdenkt ze ervan naar zijn ontwerp te hebben gekeken zonder hem daarover te informeren. Hij is ook bang dat deze nieuwe kerk de zijne zal overtreffen. Hij begint ijlings aan een complete restauratie met volgens eigen zeggen "bouwmaterialen van de allerbeste kwaliteit". Hij begon op 8 juni, was klaar op 9 oktober en was uitermate tevreden over het resultaat: "Wij waren dan zoo gelukkig, dat ons werk van elk een volmaakt werd goed gekeurd en men ons bij herhaling wilde verzekeren, dat de toren nog nooit zoo mooi geweest waren en den kerk door die verfraaiing de protestanten te meer overtrof, dat de laatsten geheel en al overschaduwd werd." Het witte kerkje staat er nog steeds, de trots van Rademaker is in 1953 afgebroken en vervangen door de huidige RK kerk.
Pastoor Rademaker had niet zo veel op met de protestanten. Maar als de nood aan de man is, is er toch bereidheid om samen te werken, zoals blijkt uit deze gezamenlijke advertentie: "Soesterberg, 15 November 1861. In de overtuiging dat, waar hulp noodig is, die nooit achterblijft, nemen wij de vrijheid nog eens uwe liefdadigheid in te roepen voor den ongelukkigen timmerman W. Hilhorst, die bij het instorten van het dak van een huis op 25Oct. 11. er onder geraakte en zijn arm brak (zie vroegere Couranten). De arm was zoo vermorseld , dat die niet konde behouden worden; gisteren is hij geamputeerd. Thans kan de vroeger zoo ijverige man het brood voor zich en zijne vijf kinderen niet meer winnen. Help ons nu, meer beweldadige menschenvrienden! In het bijeenbrengen van een fondsje, al ware het slechts f 100, ten einde hem aan een winkelnering te helpen, en alzoo vanden bedelstaf te vrijwaren.
L. RADEMAKER, Pastoor.
L. T. MOES VELD, Onderwijzer."
De verdiensten van Moesveld werden bij zijn overlijden in 1864 als volgt omschreven: "Omstreeks 28 jaren lang was hij in deze gemeente verdienstelijk werkzaam, als uitstekend onderwijzer der jeugd niet alleen, maar ook als welwillend vriend en raadsman van allen." Zijn weduwe hertrouwt op 31-01-1874 te Soest met Elis de Ruig (40 jaar), zoon van Theunis de Ruig en Meijntje Kuijk. Hij heeft het succes van zijn enige zoon, die in de voetsporen van zijn vader trad, helaas niet kunnen meemaken. Petrus Theodorus Nicolaas Moesveld trouwde op 25-07-1889 te Harlingen met Elisabeth van der Meer. Hij werd leraar aan de gemeentelijke Hoogere Burger School te Hilversum.
Ook de kleinzonen kwamen goed terecht. Alexander Lambertus Theodorus Moesveld, geboren 22-03-1892 te 's-Gravenhage, studeerde scheikunde en werd na zijn promotie tot doctor lector chemische analyse aan de Universiteit van Utrecht. De andere kleinzoon Jaques Theodoor Moesveld, geboren 23-09-1895 te 's-Gravenhage, werd tandarts te Beverwijk/IJmuiden.
Moesveld was in alle opzichten de protestantse tegenhanger van pastoor Rademaker in Soesterberg. Minstens even verdienstelijk voor het welzijn van het dorp en haar bewoners. Hoog tijd dat ook hij wordt vernoemd, waar blijft de "Meester Moesveldstraat"?
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.