P.J. van den Breemer
De naam "Soesterberg" bestaat volgend jaar officieel 150 jaar. Bij Koninklijk Besluit van 18 juli 1837 werd vastgesteld dat het gedeelte van de uitgestrekte heidevelden liggende in het zuiden van de gemeente Soest, voortaan de naam "Soesterberg" zou dragen.
Deze streek wordt al genoemd in "Die Costumen en Usantiën van Soest" van het jaar 1569. Op last van Alva, de Spaanse Hertog, die door Philips II, de koning van "Hispanje", naar de Nederlanden werd gezonden om de opstandige gewesten in toom te houden, moesten de rechtsgewoonten en gebruiken van die streken op schrift worden gesteld. Ook voor Soest werden er "Costumen en Usantiën" geschreven en zij staan afgedrukt in "Het Placcaatboek van Utrecht".
In artikel 14 staat daar over Soesterberg het volgende geschreven:
"Item noch hebben dije van Soest een ghemeente, genaempt den Heijberch, mijtten heetvelden daerorn liggende, daer syluyden huer heij halen omme onder huer beesten, peerden, varekens mede te strijen ende oeck eens deel besimmen off te maecken, ende voerts myt huer schapen dagelix sijndt weijende ende drijvende, als dat van oudts huer gebruijck is".
Kort vertaald staat daar dat de Soester ingezetenen een meent, een gemeenschappelijke heide hebben, de Heiberg, met daaromheen heidevelden, vanwaar ze hei halen als strooisel voor het vee, of om er bezems van te maken. Voorts trekken zij er dagelijks heen om hun schapen te weiden, zoals dat al van oudsher gebruikelijk was.
Volgens van Itterson is deze omschrijving in een latere bewerking toch weer gewijzigd.
De Maarschalk van Eemland vond dat uit deze tekst kon worden opgemaakt dat "de buren" van Soest eigenaren waren van deze "ghemeente". Dit nu was onjuist, want de eigendom van de woeste grond, de Almende, behoorde vroeger aan de Bisschoppen van Utrecht, en nu aan de opvolgers van die Bisschop, in dit geval de Gemeente Soest, het Gerecht Soest. De inwoners hadden wel gemeenschappelijke rechten, maar waren geen eigenaar.
Behalve schapen weiden werden er op de heidevelden ook bijenvolken geplaatst, en voor deze "bijenstede" moest het zogenaamde "Stuiversgeld" betaald worden, of "wastins". Maar het was niet altijd even gemakkelijk om op die uitgestrekte heidevelden, tussen heuvels en hakhout de geplaatste korven te vinden. Al van voor 1600 zijn er berichten dat er naar die "verstopte" volken werd gezocht, want ook toen mocht men geen belasting ontduiken.
Oude kaarten uit de 17e eeuw geven een beeld van het heuvelachtige landschap. Een onafzienbare heidevlakte, met daarin zandverstuivingen en wat houtgewas.
De kaart van Petrus Karius van 1616 noemt het gebied "De Amersfoorder Berg", en die van Guielmus Blaeuw (Willem Blauw) (1630) geeft als naam op "Amersfoorder Berch". Rondom deze "Berch" liggen in het oosten Maarsbergen, Woudenberg, Leusden en de stad Amersfoort, in het noorden Soest en Hees en ten westen- zuidwesten Zeist, Driebergen en Doorn.
De grote ruimte tussen deze krans van stad en dorpen is een onbewoond heidelandschap, waarvan iedere gemeente een deel in eigendom heeft. Enkele zandwegen van oost naar west vormen de verbinding tussen de plaatsen er rond omheen. Op de beide kaarten wordt er in dit gebied alleen het "Panhuijs" onder Zeist aangegeven. Waarschijnlijk heeft deze herberg al eeuwenlang als halteplaats voor reizigers te voet, te paard of postkoets gefungeerd, op de weg van Amersfoort naar Utrecht. De oudste verbindingsweg liep ongeveer evenwijdig met de huidige spoorlijn Amersfoort-Utrecht, over de Vlasakkers, het nog steeds bestaande Heeser spoor, rechtdoor in de richting Den Dolder - Utrecht. Het huidige natuurpark "De Pan" bij Bosch en Duin herinnert nog aan het vroegere "Panhuijs". Dat de grote heidevlakte in de tijd van 1600 - 1650 echt onbewoond was, uitgezonderd misschien een zwerver of een rover, zou kunnen worden opgemaakt uit het aantal inwoners van de dorpjes. Zo had Soest in het jaar 1632 niet meer dan 601 inwoners, Zeist slechts 347 en in Leusden woonden er toen 575 mensen. Er wordt bij vermeld dat zuigelingen onder de één jaar daar niet werden bijgeteld.
In 1648 is er een einde gekomen aan de tachtigjarige oorlog.
De verenigde Nederlanden zijn zelfstandig, tijd van de gouden eeuw.
Op aandringen van de stad Amersfoort besluiten de Staten van Utrecht tot het aanleggen van een nieuwe weg van Amersfoort naar Utrecht, en er wordt snel gewerkt. In 1653 is deze weg gereed, een rechte, 60 meter brede zandweg over de Amersfoorter Berg, van Amersfoort naar de Arnhemse Bovenweg bij Zeist, en vandaar iets afslaand, richting De Bilt - Utrecht.
De "Nieuwe kaart van de Lande van Utrecht" van 1696, getekend door Bernardus de Roy laat dit heel duidelijk zien. (Zie van Zoys tot Soest 5e druk jaargang nr. 3.) Op de kaart zijn de zogenaamde "vakken" aangegeven. Dit zijn stukken van de heidegronden, langs deze weg, 100 roeden breed (= 376 meter) en 50 tot 100 roeden diep. Deze gronden konden zeer voordelig worden verkregen, en ze waren van elkaar gescheiden door wegen van 3 roe breed, die loodrecht stonden op de nieuw aangelegde weg.
Voorwaarde echter was wel dat het stuk weg, grenzend aan zo'n perceel door die eigenaar moest worden aangelegd en onderhouden. De aanleg bestond uit het vrij maken van houtgewas en het egaliseren, want het bleef een zandweg tot de tijd van Napoleon.
De bedoeling was dat op deze vakken buitenhuizen zouden worden gebouwd door rijke lieden uit de steden. Van de 34 vakken aan iedere zijde van de weg, lagen er 11 op het grondgebied van Zeist, 14 in Soest en 9 in Amersfoort.
Op de kaart van 1696 zijn al namen van nieuwe eigenaren of huizen aangetekend, doch de meeste vakken zijn nog vrij.
Onder Zeist worden genoemd:
- Den heer Schade
- Huijs ter Heijden (in 1654 werd hier een herberg gebouwd)
- Graaff van der Nach
- De heer Van Hoefwijck
- De heer Van Heesirck.
Onder Soest staan de volgende namen genoemd:
- De heer Van Drakvelts Huis (op een andere kaart van 1677 genoemd de heer Van Dijckvelt)
- Onderwater
- De heer Den Bosch.
Er gaat dus wat gebeuren op de Amersfoorder Berg. Een nieuwe weg is aangelegd, er worden stukken grond bebouwd met grote huizen, en dan trekken er ook nog andere mensen heen, want daar is werk, daar is wat te verdienen. Al moeten zij wonen in plaggehutten, dat geeft niet. Er is hei voor hun schapen, en als bezembinder is er mogelijk ook aan de kost te komen. Maar er is nog een reden om de hei in te trekken.
In 1672 breekt de oorlog uit tussen de republiek en bijna alle omringende landen. De regering radeloos, het volk redeloos en het land reddeloos. Een grote Eranse legermacht trekt ons land binnen, en er komt op de Zeister heide vrij langdurig een groot legerkamp te liggen. En waar veel soldaten zijn, met veel paarden, daar is altijd wel wat te halen, al is het maar de mest die er overschiet. Daarmee kun je een stukje hei ontginnen.
Zo zijn er eind 17e eeuw wat meer mensen op die grote stille heide gaan wonen, in kleine bedoeninkjes, hier en daar verspreid.
En wij kunnen zelfs al heel snel na 1700 te weten komen wie dat geweest zijn.
Bronnen:
- W. van Itterson : De mark van Soest
- Dr. J . Hovy : Amersfoort in Prent
- E.P. de Booy : Weldaet der Scholen
- L. Visser : Het dorp Zeist.
(wordt vervolgd)
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.