door wijlen ds J.J. Bos
Al is het Huis Pijnenburg, met zijne omgeving, onder de Gemeente Baarn, (Vuursche), gelegen, dat wat het eigenlijk tot een Landgoed maakt, de boerderijen met bouw- en weilanden, met lanen en bosschen, ligt onder Soest, (Hees), en dat deel is het grootste en was tot 1860 nog grooter dan thans. Daarom moet Pijnenburg ook bij Soest besproken worden.
Op eene gekleurde landkaart, boven aan den titel dragende: "Dominii Ultrajectini Tabula Auctore Frederico de Wit Amsterodami"; en onderaan geteekend: "tot Amsterdam bij Frederick de Wit in de Calverstraat bij den Dam in de Witte Paskaert", wordt Pijnenburg reeds met name genoemd. Deze kaart is zonder jaartal, doch daar de rechte weg, die van Amersfoort, over den Berg, naar De Bilt loopt, er niet op voorkomt, blijkt het dat ze gemaakt is vóór 1647 tot 1652, tusschen welke jaren die weg werd aangelegd; en hieruit volgt dat Pijnenburg reeds vóór die jaren als Landgoed bestond.
Dit wordt bevestigd door de mededeeling, dat, op 25 October van het jaar 1682, Constantin Huygens, de zoon, naer de middagh met S Gravemoer en Ooijen te peerd, (gereden is), om een huys genaemt Pijnenburg te sien, dat geseght werd te koop te zijn". Hij was Secretaris van Prins Willem III, en in die betrekking met Zijne Hoogheid op Soestdijk [1]. Of Pijnenburg zich toen ook al, zooals in latere dagen, over Soest, (Hees), uitstrekte, is mij niet bekend, alhoewel ik het voor zeer waarschijnlijk houd.
Evenzoo weet ik niets van de geschiedenis van dat landgoed in de 18de eeuw; eerst in de 19de eeuw komt er eenig licht, al is het dan ook aanvankelijk nog niet veel.
Op 1 Mei 1808 was Pijnenburg het eigendom van Jonkheer N.H. Strick van Linschoten.
Op 17 Juni 1820 was het eene bezitting van Jacob Marcus Rozenik. Deze behoorde, zegt men, tot eene familie paardenkoopers, die rijk geworden waren door de levering van paarden, en fourage, aan het leger van Napoleon. Hij woonde vroeger in Wageningen. Een mijner leermeesters, aan het Gymnasium te Utrecht, verhaalde ons eens, dat, toen in den franschen tijd de zoogenaamde Burgerlijke stand hier te lande werd ingevoerd, en ieder zich onder eenen bepaalden geslachtnaam moest laten inschrijven, er een Jood geweest was die zulke eenen naam niet bezat, en verklaarde er ook geen te kunnen bedenken, doch ten slotte zeide: "schrijf dan maar op ""Roos, (de naam van zijne vrouw), en ik"", en dat alzoo de familienaam Rosenik, of Rozenik, is ontstaan.
Reeds vóór 1847, heeft de Heer Andries de Wilde dit Landgoed van hem gekocht. Deze nieuwe eigenaar was in Nederl. Oost-Indië geweest, en had daar een groot fortuin verworven. Men heeft mij, in het midden der vorige eeuw, te Soest wel eens het volgende verhaald. De Heer A. de Wilde was, als aankomend jongeling, chirurgijns-leerling, en deed in den franschen tijd, te gelijk met eenen vriend van hem, examen als Officier van Gezondheid, of Scheepsdokter, en ging in zulke eene betrekking, met diens vriend, scheep naar Oost-Indië. In het Kanaal werd hun schip door de Engelschen genomen, en naar Engeland opgebracht. Toen zij later losgelaten werden, keerde de vriend naar het vaderland terug, en vestigde zich als Plattelandsheelmeester te Soest. Daar heeft "Meester" Theunis de Kruijff vele jaren, en in zeer bescheidene omstandigheden, tot aan zijnen dood, geleefd en gewerkt. De ander bleef bij zijn vroeger voornemen, ging naar Indië, en keerde later van daar terug met een vermogen, dat hem in staat stelde het Landgoed Pijnenburg te koopen, en daaraan zooveel te verbeteren en te verfraaien, dat het eene van de schoonste bezittingen in de Provincie Utrecht is geworden.
Deze eigenaar van Pijnenburg, bracht, op 15 Juni 1860, het geheele landgoed, groot 521 B.69R.35E., in openbare veiling, ten overstaan van de Notarissen Joan Albert van Steyn, van Soest, en Harmanus Pen, van Baarn; deze veiling had plaats in het logement van St. Ubbink, te Soestdijk. Nagenoeg alles werd opgehouden, alleen eenige kleinere perceeltjes, los van het Landgoed, werden verkocht, aan W.P. Dijkman, en anderen. En dan ook nog De Paltz, een terrein, door eiken wallen omgeven, boven op den Soesterberg gelegen, en ver van Pijnenburg verwijderd. Dat perceel, groot 66 B. 05 R. 20 E, bracht op ƒ 8200,-, en kwam in handen van Jonkheer J.Ph.A.L. Ram.
Op 12 October 1865 kwam het zuidelijke gedeelte van Pijnenburg, dus alléén het gedeelte dat onder Soest gelegen was, op nieuw in veiling. Deze verkooping geschiedde ten verzoeke van de erfgenamen van den Heer A. de Wilde, en ten overstaan van de Notarissen W. Collard, te Soest, en J.A. van Schermbeek, te Utrecht. Het gedeelte dat in veiling kwam was groot 299 B. 09 R. 83 E., en daarvan kocht de Heer H.A. Insinger, te Amsterdam, de 24 eerste perceelen, of 288 B. 73 R. 13 E., voor ƒ 104.810,-. De perceelen 25-36 kwamen in verschillende handen, en brachten op ƒ 2193,-. Alles samen dus ƒ 107.003,-.
Wat ten noorden van den straatweg van Soestdijk naar De Bilt gelegen is, dus de eigenlijke Plaats, met tuinmans-woning, stal en koetshuis, broeikasten en broeibakken, moestuin, boomgaard, sterrebosch, weide- en bouwlanden, is niet lang daarna ook door den Heer A.H. Insinger aangekocht. Of dat in openbaren verkoop, of uit de hand geschied is, kan ik mij niet meer herinneren. Dit echter weet ik wel, dat van dien tijd af over Pijnenburg een volslagen stilstand is gekomen. De Heer de Wilde was winter en zomer buiten, liet voortdurend eene gansche schare van arbeiders werken, er werden weteringen en slooten gegraven, woeste gronden gezonken, lanen en bosschen geplant, boerderijen gebouwd of verbouwd; en daarenboven hielp hij zijne arbeiders aan grootere of kleinere voorschotten, tot het aankoopen van vee, het bouwen of verbouwen van woningen; kortom tot alles wat hun financieelen toestand kan verbeteren, en getroostte zich, in hun belang, eene omslachtige en langdurige administratie. De Heer Insinger doet niets van dat alles; is des winters in Amsterdam, en des zomers meestal buitenslands, laat wel bosschen rooien voor mijnhout, of verkoopt de takken van fijne sparren voor groenmakerij in de dagen van volksfeesten, maar plant geene nieuwe lanen of bosschen; heeft slechts een zeer klein aantal menschen aan het werk, en bemoeit zich met dezen weinig of niet. In de laatste 40 jaren zijn op Pijnenburg, onder Hees, wel twintig grootere en kleinere woningen afgebroken, en de omwonenden zijn genoodzaakt gevworden hun brood elders te zoeken.
Van Pijnenburg is ook het huis, dat op sommige kaarten voorkomt als "Het hoogehuis", zooals het ook thans nog door het volk genoemd wordt. Het is gelegen ter zijde van "Het Gasjes-veld", tusschen de gronden van Staalwijk en van Ewijkshoeve. Het is een zeer groot boerenhuis, doch wordt sedert vele jaren slechts als daggelders-woning gebruikt. Of er eenig verband is tusschen dit huis en het "Huis ten Daalen", eertijds eene herberg aan den ouden Utrechtsenweg, in de laagte, tusschen Den Berg en de duinen van Hees, en drukke verkeersweg, vóór dat de weg van Amersfoort, over den Berg naar Utrecht was aangelegd (1647-1652), durf ik niet beslissen. [2]
Twee plaatsen op Pijnenburg verdienen afzonderlijke vermelding, omdat zij nog sporen vertoonen van vroegeren park-aanleg.
De eene, meer naar de zijde van het Huis Pijnenburg, bestaat in een 2 à 3 Meter hoog bergje, vooruitspringende in een vijvertje, dat den voet van het bergje bijna geheel omringt. Ik vond het in een bosch, over het wagenspoor dat de kleine boerderijtjes van Staalwijk van Pijnenburg scheidt. Dat spoor begint aan de Cornelia's laan; het Veen had er vroeger gemeenschap mede door een bruggetje over de Wieksloot, hetwelk de Heer Insinger heeft laten wegnemen. Van dat rijspoor af loopt loodrecht eene laan, van nogal zware beukeboomen, naar de boerderij, gewoonlijk "De Kooi" genaamd; langs de rechterzijde van Die laan strekt dat bosch, dat eens door aarden-walletjes van de overige gronden schijnt afgezonderd te zijn, en waarin meer verscheidenheid van hout, en dan ook zwaarder, gevonden wordt, dan men gewoonlijk in de bosschen van Pijnenburg aantreft. Nogal in het begin van dat bosch, vindt men dat bergje.
Naar de plaats waar, op sommige kaarten, de naam "Beks" gelezen wordt, acht ik het niet onmogelijk dat daarmede dit hoekje van Hees bedoeld wordt.
De andere plaats is dicht bij de heide, op een stuk grond dat onmiddellijk aan Ewijkshoeve (Zeijst), grenst geheel achter Staalwijk, om. Men vindt daar een slingerend berceau, van eikenhakhout en andere paadjes om akkertjes, eindigende in eene laan die voert naar een dwars daar voorbijgaand rijspoor, dat een deel is van den weg van Koudhoorn naar Den Dolder, waar de wegen samenkomen van De Bilt, Maartensdijk, en Soestdijk.
Zouden deze beide punten overblijfselen zijn van vroegere plaatsen, in het groote Pijnenburg opgelost?
NOTEN:
[1] Journaal van Const. Huygens, den Zoon; in de Werken v. W. Hist. Genootschap te Utrecht. Nieuwe Serie, No. 46, in dato.
[2] v. Bemmel, Beschr. den Stad Amersfoort, blz. 835.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.