J.M. Bredée
Eerdere aflevering
Bladzijden uit mijn jonge leven I
Volgende afleveringen
Bladzijden uit mijn jonge leven III
Bladzijden uit mijn jonge leven IV (slot)
MIJN VADER
Zooals reeds hier voren is meegedeeld, is mijn vader in Schraard te Friesland geboren, maar daar mijn grootvader als predikant op verschillende plaatsen gestaan heeft, kan eigenlijk het terrein van zijn jongens- en jongelingsjaren het naburige Bunschoten en Spakenburg genoemd worden. Wat heeft hij ons niet veel verteld uit dien tijd, als hij met zijn vriendjes in de omliggende polders, naar kievitseieren had gezocht en van die vischrijke slooten en weteringen, met zoo'n groote vangst was thuisgekomen.
Des winters vooral, wanneer er maar even ijs om te rijden was, was Jaane van den dominé present.
Zoo toch werd hij genoemd. Als wij in de vacantie met hem dat afgelegen oord bezochten, hoorden wij het steeds. "Dag Jaane, zijn dat nou allemaal zeuns van je?" terwijl ze blij waren den makker hunner jeugd, den nu stevigen veertiger weer te zien.
Dan gingen de tongen los en wij kinderen hoorden hoe populair onze -vader daar te Bunschoten was.
Een studiehoofd is mijn vader niet geweest. Dit zal dan ook wel de reden zijn, dat men tevreden was, dat hij op het kantoor geplaatst werd van den naburigen ontvanger van "Hoogland".
Daar heeft hij zijn kennis opgedaan, die hem in staat stelde later met succes te solliciteeren naar de vacante plaats van ontvanger der gemeente Soest.
Hoogland, een aangrenzende gemeente van Soest, bezochten wij met vader zoo nu en dan en het deed ons goed te zien hoe zeer hij daar bemind was.
Vader was van een middelmatige statuur, en had blauwe oogen waarmee hij iemand zoo flink aanzag, het toonbeeld van een oprecht, eerlijk man.
Hoewel hij niet forsch van gestalte was, had hij een gespierd en taai gestel. Voor koude was hij gevoelig, daar hij bij noorden- en oostenwind nogal eens door hoest geplaagd werd.
Hij had een hart van goud, men kon op hem rekenen. Hij leefde geheel voor zijn gezin en al zijn gaven en talenten heeft hij hiervoor ten beste gegeven.
Van den vroegen morgen tot den laten avond was hij voor en met ons bezig. Des morgens was hij al vroeg uit de veeren.
Om zes uur stond hij op en verzorgde hij den grooten moestuin alleen, die voor zijn groot gezin al de noodige groenten opleverde. Men moet dit werk niet te licht achten.
Na het ontbijt werd het kantoor geopend (een apart gebouwtje op ons erf) en dit was de plaats van zijn werkzaamheden gedurende het grootste gedeelte van den dag.
Zijn ambt heeft hij meer dan veertig jaren met getrouwheid en accuratesse vervuld.
Hij was geen hard heer, geen tollenaar in den gangbaren zin van het woord, daar hij meermalen uit eigen middelen bijpaste, wanneer een sober bedeelde niet bij machte was den keizer te geven, wat des keiers was.
Wanneer nu het werk was afgedaan, het kantoor gesloten, dan was zijn vaste plaats in de woonkamer in den huis'lij ken kring.
De Goudsche pijp werd aangestoken en onder een kop thee of wat daar verder volgde, werd het nieuws van den dag besproken en vader had voor ieder een woord, infomeerde naar alles en onderrichtte ons dan vaak uit zijn ervaring.
Want hoewel vader geen geleerd man was, had hij een uitnemend gezond verstand, een helder oordeel over veel dingen.
Helaas niet over geldzaken. Daar hij een door en door eerlijk man was, vertrouwde hij een ander te spoedig en dit is dan ook de reden, dat een schaduw over onze jonge jaren kwam te vallen.
Het kon toch ons kinderen niet verborgen blijven, dat bezuinigd moest worden.
Het was maar al te waar, dat vader, door speculatiezucht gedreven, een groot deel van zijn kapitaal had ingeboet.
Een makelaar in effecten te Amersfoort, had hem weten te bepraten te koopen in Amerikaansche spoorwegen van twijfelachtig allooi. Deze koop moet den goeden man veel hoofdbrekens en slapelooze nachten gekost hebben, want deze mooie waarden(?) bleken gelijk te staan met scheurpapier.
Hij was evenwel van een te opgewekte natuur en te praktischen zin, om het hoofd te laten hangen.
Zijn traktement als ontvanger was onbeduidend en deze werkkring gaf hem veel vrijen tijd. Het kantoor was reeds te één uur gesloten. Hij zocht dan ook naar andere inkomsten en vond die ook.
Hoe menige wandeling heb ik in mijn vacantiedagen niet met hem gemaakt, als hij zijn gewone inspectie-reis maakte bij de lieden, die kinderen ter verzorging hadden aangenomen van het stadsbestedelinghuis te Amsterdam, van welke stichting hij de Soester vertegenwoordiger was .
De belangen van deze kinderen heeft hij met de grootste trouw verzorgd. Hoe informeerde hij naar alles, hoe vermaande hij en hoe goed kon hij alles rechtzetten.
Er was een eenvoudig, bijgeloovig volkje onder, vooral onder die Achter-den-Eng-bewoners en uit de veenstreken. Het werd mij, den circa vijftienjarigen jongeling, wel eens wat machtig, steeds op hetzelfde aanbeeld te hooren slaan of dezelfde les te hooren uitdelen, want vader kon wel eens de zaak zeer uitvoerig behandelen. Ik zocht dan maar mijn troost buiten, daar het mij destijds niet mogelijk was, dat een en ander te hooren herhalen. Deze inspectie-reis had ook haar komische zijde.
Als een der kinderen een gebrek had, dat ik niet behoef te noemen, dan werd door de nieuwe moeder voorgesteld dit euvel te verhelpen door het kind op haar nuchtere maag een spin te doen eten.
Ik mag, om niet te uitvoerig te worden, dit punt niet verder uitbreiden, maar wil nu liever nog een woord over zijn godsdienstige gevoelens zeggen.
Vader was een vroom man in den goeden zin des woords. Van het "Heere Heere"-zeggen had hij een afkeer.
Het kwam bij hem op de praktijk des levens aan, want met den mond, zei hij, was men gemaklijk klaar.
Hoewel de predikant niet geheel gaf, wat zijn hart begeerde, bleef hij getrouw onder zijn prediking, vervulde zelfs langen tijd het ambt van ouderling en gedurende tal van jaren dat van administreerend kerkvoogd.
Hij had toch de Ned. Herv. Kerk lief en kon niet goedvinden, dat men de godsdienstoefeningen der secte-kerken bijwoonde, die in de provincie Utrecht zoo welig tierden, zoovele aanhangers hadden. In de Afgescheiden kerk te Soest heeft hij dan ook nimmer eene schrede gezet.
Met partijen en richtingen bemoeide hij zich niet veel, maar hij beleed den Heere Jezus als zijn eenigen Borg en Zaligmaker en in dat geloof is hij op bijna vijf-en-zeventig-jarigen ouderdom in vrede ontslapen, zijn kinderen, die hem zeer liefhadden, de herinnering nalatende van een liefhebbend echtgenoot, van een zorgzamen vader en leidsman hunner jeugd, die God nooit genoeg kunnen danken, dat Hij hen zulk een vader heeft geschonken.
MIJNE MOEDER
Uit een geslacht, waarvan bekend is, daar sinds tal van jaren Jezus' naam in eer was, is mijn moeder 26 November 1828 te Amersfoort geboren, uit het eerste huwelijk van den heer W. van Eeden, koperslager, aan de Kamp der Binnenpoort, met mejuffrouw Pietronella Vormer. Haar moeder heeft zij nooit gekend, daar deze op betrekkelijk jeugdigen leeftijd is heengegaan.
Mijn grootvader, van wien mij geen heugenis is, was ruim met aardsche middelen gezegend, hij was een zeer vermogend man. Op onbekrompen wijze is mijn moeder dan ook opgevoed.
Een tweede huwelijk ging mijn grootvader aan met mejuffrouw Gerritje van Deth, over welke vrouw zij steeds met de grootste vereering gesproken heeft.
De harmonie schijnt daar niets te wenschen hebben overgelaten, wijl de kinderen nimmer hebben opgemerkt, dat hun moeder een stiefmoeder was .
Het gezin telde vijf kinderen, vier dochters en een zoon, die allen in de kracht hunner jaren zijn overleden. Het was geen sterk geslacht. Aan haar oudste zuster, de vrouw van oom Van Ittersum, was mijn moeder bijzonder gehecht, hetwelk niet te verwonderen was, voor een ieder, die met mij, haar vromen, eenvoudigen, stillen geest heeft gekend.
Begin der twintiger jaren, trad mijn moeder in het huwelijk en bracht gelukkige, onbezorgde jaren door op Klein-Jonkers Hofstede, dat idyllisch piekje, in die dagen vooral, in het liefelijk gelegen Soest.
Hoe herinner ik mij als klein kind, nog mijn moeder, als zij mij van den Heiland vertelde, die kindren in Zijn armen nam; en als zij schoone geschiedenissen verhaalde, die dikwijls zoo'n diepen indruk op mij maakten, dat ik vaak tot tranen toe geroerd werd.
Haar leven gleed in later jaren niet zoo onbezorgd daarheen. Ware zij niet een zuinige huisvrouw geweest en had zij niet de portefeuille van financiën in handen' genomen, wat zou er van ons groote gezin: zes zonen en twee dochters, zijn terecht gekomen?
Mijn moeder was een verstandige vrouw, die daarbij een bijzonder sterk geheugen had. Als een kenschetsende eigenschap moet ik van haar zeggen, dat zij ons dikwijls verbaasd heeft met dingen, die stonden te gebeuren, vooruit te zeggen. Ik heb dit of dat gehoord, of ik weet dit of dat staat te geschieden, kon men meermalen van haar hooren, wat dan later bleek werkelijk het geval te zijn.
Het moet haar, kind die in weelde was grootgebracht, zwaar zijn gevallen zich genoegens te ontzeggen die zij vroeger op zoo ruime wijze kon genieten, nadat de catastrophe plaats had, die ik voren beschreef. Maar in God was haar kracht. De Heer was haar tot hulp en sterkte en hier lag het geheim van haar stille zijn en haar onderworpenheid.
Indien van één moeder gezegd kan worden, dat haar weg was: "een lang gebed van 't kraambed tot den dood" dan was dit van mijn moeder.
Zij heeft zich voor hare kinderen opgeofferd, zich verloochend, gewerkt voor die kinderen van den vroegen morgen tot den laten avond, zij, zwakke vrouw als zij was.
Wat was daar in dat groote gezin niet te doen voor al die groote jongens, wat een kleeren te verstellen, kousen te stoppen! Ik kan dat alles niet zoo opnoemen.
Mijn moeder was zeer mystiek aangelegd. Onder de prediking van Ds. Bos, een waardig man van de Groninger richting, voelde zij zich niet thuis ; haar ziel had niets aan deze "zeer lichten kost". Haar plaats was in de oefeningen en gezelschappen, waar de "Tale Kanaans" werd gesproken, en in de Afgescheiden kerk, waar de Waarheid meer fundamenteel werd behandeld en toegepast.
Niet tot de groote en voorname lieden, maar tot de eenvoudigen en geringen naar de wereld voelde zij zich aangetrokken en daar gevoelde zij zich thuis. Hoe stond zij dan ook in deze kringen in groote achting!
Zij was geen zwijgend getuige, niet ongevoelig; integendeel; onbeschroomd getuigde zij van de liefde haars Heeren en niemand ontging een woord van vermaan, die blijk gaf onverschillig of vijandig omtrent "het hoogste goed" voort te leven.
De wereld had niets aan haar, en daar zij schikken en plooien niet verstond, ging men haar nog al uit den weg, daar zij lastig was voor hen, die het niet zoo nauw wilden nemen.
Haar lievelingsversje was Psalm 25:2
Heer, al maak mij Uwe wegen, enz.
Naast den Bijbel was haar geliefkoosde lectuur: Krummacher, Manna Kruikje, Van Alphen's gedichten, de preeken van Smytegeldt, Brakel en dergelijken.
Maar veel tijd kon zij hiervoor niet afzonderen; zij die zoo weinig voor zichzelve nam, zich verloochende, naar het voorbeeld van haar Zaligmaker, maar zich te meer gaf met haar geheele persoonlijkheid aan haar drukke gezin, met al haar krachten boven de kracht van haar zwak, hoewel taai gestel, waardoor zij moe en afgemat op twee-enzestig-jarigen leeftijd haar aardsche loopbaan moest besluiten.
Was zij in haar leven zoo weinig tot de verzekerdheid des geloofs gekomen, door haar ernstige opvatting, haar tobben: "Als de rechtvaardige nauwlijks zalig wordt"; door het zien op hare onwaardigheid, waarop zij maar steeds bleef staren; hoe werden die nevelen weggevaagd, toen zij op het ziekbed ter neder werd geworpen, dat ook haar doodsbed is geworden, in de Februari-maand van 1890.
Toen is er rust en vrede in haar ziel gekomen en een blijdschap en een kalmte, zooals wij nooit bij haar hadden aanschouwd.
Als haar eenige zorg sprak zij uit: "Ik heb het je lui niet genoeg aangezegd".
Alsof haar geheele leven geen getuigenis had gegeven, dat zij de eer bedoelde haars Vaders, die in de hemelen is, en zij anderen en vooral hare kinderen, die haar diep hebben beweend, niet steeds hiertoe had opgewekt door haar woord en wandel.
Wij hebben haar ter grave gebracht op dat stille dorpskerkhof en aan den schoot der aarde in ons familiegraf toevertrouwd; nadat er gesproken was door familie en vrienden aan huis, werd de doode uitgedragen langs het Kerkpad naar haar laatste plaats.
Link naar de verschillende bijdragen:
Bladzijden uit mijn jonge leven I; VZTS 5e jaargang nummer 4; lente 1985
Bladzijden uit mijn jonge leven III; VZTS 6e jaargang nummer 2; herfst 1985
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.