Pieter van Elteren
Wat heeft het Tienhovensche Kanaal nou te maken met Soest, zult u wel denken. Dat kanaal ligt toch tussen Breukelen en Tienhoven en dat is toch een aardig eind verwijderd van onze gemeente. Dat is natuurlijk ook zo, maar ik schrijf de naam van het kanaal niet voor niets in de oude spelling. Ik zal uitleggen waarom.
Enige tijd geleden stuitte ik via Internet bij toeval op een aantal artikelen in de Amersfoortsche Courant van omstreeks het midden van de 19e eeuw. Daarin was te lezen dat er destijds plannen bestonden om een verbinding te maken tussen de Vecht en de Eem. Het oorspronkelijke idee ontstond al in 1824 als een zekere heer Van Hall daartoe een voorstel doet omdat een aantal investeerders in het plan geïnteresseerd was. Deze verbinding zou tot stand moeten worden gebracht door het graven van een kanaal en zou in eerste instantie in het belang van de turfwinning moeten dienen voor een betere afwatering van de laag gelegen gebieden tussen beide rivieren. Toen omstreeks 1830 een aantal zeer natte jaren waren vooraf gegaan, was het gebied dat grensde aan de Hilversumse hei totaal veranderd in een moeraslandschap. De toenmalige gouverneur van de provincie Utrecht, ridder Florent Joseph van Ertborn, was van mening dat het idee uit 1824 de oplossing van het probleem zou kunnen zijn. Deze Van Ertborn was een Antwerpenaar en als orangist een vurig aanhanger van Willem I, toentertijd nog koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, waarvan het huidige België deel uitmaakte. Dat maakt het niet zo verwonderlijk dat deze figuur in 1828 werd benoemd tot gouverneur, na zijn burgemeesterschap van Antwerpen. Het ambt van gouverneur heeft hij maar een paar jaar bekleed, want hij trad al in 1831 af. Of de Belgische Revolutie van 1830 daaraan debet was is niet helemaal duidelijk. Opmerkelijk is wel dat Van Ertborn na de onafhankelijkheid van België verzocht werd om weer burgemeester van Antwerpen te worden. Daarop is hij niet ingegaan en woonde tot aan zijn dood op 16 juli 1850 in Sint-Joost bij Brussel. Hij werd algemeen omschreven als een krachtdadig bestuurder die er voor zorgde dat vrijwel onmiddellijk na zijn aantreden werd begonnen met het verbreden van de al bestaande Tienhovensche Vaart, een turfvaart, die liep van Breukelen tot even voorbij Tienhoven. Het Tienhovensche Kanaal was hiermee geboren.
In het jaar 1836 was het kanaal gevorderd tot ver voorbij Tienhoven tot een paar honderd meter van de Hollandsche Rading. Daar stokten de werkzaamheden, volgens de toenmalige gouverneur Lodewijk van Toulondoor geldgebrek als gevolg van de Belgische onlusten in die tijd.
Het duurde tot 1857 voordat Provinciale Staten een bedrag van f 800,- ter beschikking stelden om de hoofdingenieur van de provincie, jonkheer Johan Om van Schonauwen, de gelegenheid te geven te onderzoeken of de verlenging van het kanaal tot de Eem uitvoerbaar was en hoe de loop ervan zou moeten worden. Hieronder volgt de letterlijke tekst van een artikel in de Amersfoortsche Courant van 18 december 1857 met zijn conclusie:
Ten aanzien van de rigting waarin de vaart zou moeten loopen om met de minste bezwaren de Eem te bereiken, meent de Hoofdingenieur, dat zij zou moeten aanvangen 119 ellen beneden de sluis van het Roodpannenhuis (is Egelshoek, PvE), en van daar oostwaarts langs de Hollandsche rading lopen tot aan den weg van Utrecht naar Hilversum, door de bovenlanden van Westbroek, Achttienhoven en Maartensdijk, over eene lengte van 2289 ellen, en alzoo steeds ten zuiden der grensscheiding van de provinciën Utrecht en Noordholland. In dezelfde rigting moest zij worden verlengd tot aan de Drie Steenen (nabij de Karnemelksweg) over eene lengte van 970 ellen, altijd in de gemeente Maartensdijk, om alsdan eene meer zuidelijk rigting aan te nemen en in eene regte lijn door te loopen tot den straatweg van Utrecht naar Soestdijk nabij de Dolder, Dit vak, lang 3330 ellen, zou dan een gedeelte der gemeenten Maartensdijk, de Bildt, de Vuursche (thans Baarn) en Zeijst doorsnijden. Van de Do/der zou het Kanaal de Pijnenburger-grift volgen langs den straatweg voorbij Pijnenburg en Staalwijk, over eene lengte van 2500 ellen tot de brug te Veenhuizen, welk gedeelte alzoo zou loopen door Zeijst en Soest, en zou vervolgd worden door de Pijnenburger-grifi ten zuiden van het paleis te Soestdijk tot aan de Eem, over eene lengte van 4050 ellen, geheel in de gemeente Baarn gelegen.
De geheele lengte over het te graven Kanaal zou derhalve bedragen 13129 ellen, waardoor met het reeds daargestelde Tienhovensche Kanaal, de afstand tusschen Vecht en Eem 22019 ellen groot zou zijn. Ten einde niet te uitvoerig te worden, zullen wij hier niet in verdere bijzonderheden treden ten aanzien van het profil van het Kanaal, de waterpasligging, de voeding, aftapping, sluizen, bruggen enz., maar daaromtrent alleen opmerken dat het terrein bij het Roodpannenhuis eene hoogte heeft van 0,80 el boven A.P., daarna langzamerhand klimt, en soms zelfs' bijna tot 6 ellen boven A.P. stijgt, om bij de Eem weder tot 0,72 el boven A.P. te dalen; dat de waterspiegel van het eerste vak (tot aan den weg van Utrecht naar Hilversum) zou zijn 0,40 el onder A.P., dezelfde als die van het Tienhovensche polderwater, en die der overige vakken tot aan de Eem 1,70 el boven A.P.; dat er mitsdien twee sluizen zouden moeten worden aangelegd, de eene aan het einde van het eerste pand, de andere aan de Eem; en dat wordt berekend, dat ongeveer 324,000 kubieke ellen vaste grond zullen moeten weggevoerd, waarvan echter 38,000 kubieke ellen op andere plaatsen zullen moeten gebruikt of aangevoerd tot daarstelling van wegen, dijken, enz.
Serieuze plannen dus, maar daar is het bij gebleven. In de Amersfoortsche Courant van 27 november 1884 wordt aan deze plannen nog een artikel gewijd, maar dat heeft Provinciale Staten van Utrecht niet zover kunnen krijgen de realisering van het kanaal opnieuw in overweging te nemen. Hoewel het oorspronkelijke kanaal bedoeld was als waterlozing, zagen een aantal ondernemende figuren er wel brood in om het kanaal zodanig in te richten dat het geschikt was "voor de vaart van flinke stoombooten". Het zou toch wat geweest zijn als we in Soestdijk de vrachtboten hadden kunnen zien voorbij varen. Misschien had er aan die kant van ons dorp een haven kunnen zijn ook!
Bronnen:
• AC 27-11-1857
• AC 18-12-1857
• AC 25-12-1857
• AC 27-11-1884
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.