Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Jan Muis

Engelbertus Heupers

Hij was de bijkans legendarische figuur "Jan Muus", die tot 1922 in zijn plaggenhut aan het Vaarderhoogt, in het Soesterveen, woonde. Jan Muis stond in de wijde omtrek bekend als een vermaard belezer, afstrijker en leverancier van katte- en hondevet, een veel gevraagd geneesmiddel. Hij was de laatste medicijnman-wonderdokter van Soest, al zijn deze titels mogelijk wat te wijds voor een holbewoner. Hoewel hij een zonderling was en een enigszins teruggetrokken leven leidde, werd hij toch door de buurt aanvaard en was hij beslist geen onaangepaste, die als een paria werd gemeden.

Van beroep was hij bezembinder-boendermaker. Officieel stond hij bij de Burgerlijke Stand ingeschreven als veldarbeider. De bezems en boenders, die hij maakte, verkocht hij in Soest en omstreken, waaronder Amersfoort. Heibezems kostten vijf cent per stuk en boenders om vuile pannen en potten mee schoon te maken, kostten vier voor een dubbeltje.
Wanneer we ons enigszins een beeld willen vormen van Jan Muis, dan moeten we hem zien tegen de achtergrond van de tijd en de maatschappelijke verhouding, waarin hij leefde.
De volksgeneeskunde in ons land tierde welig, hoewel kenteringen op dit gebied reeds in zicht waren. Andere inzichten op geneeskundig gebied braken door. Iemand uit een sociaal lager gestelde klasse moest het vaak zonder geneeskundige hulp stellen. Hoogstens en in uiterste geval kreeg men een dokter toegewezen via het armbestuur van de kerk of van de gemeentelijke armenzorg.
Het was dan ook begrijpelijk, dat de gewone man zijn toevlucht zocht bij allerlei huismiddeltjes. Hij liet zich belezen of overlezen, bestrijken of afstrijken om van zijn kwaaltjes af te komen en hij gebruikte smeerseltjes en zalfjes van eigen fabrikaat of samengesteld door een medicijnman als Jan Muis.
De smerigste en vieste brouwseltjes waren toen heel gewoon; hoe viezer hoe beter, dacht men.
Jan Muis was de wonderdoender, wiens hulp werd ingeroepen door de hei- en veenbewoners, turfstekers, -baggeraars en -trappers, broodarme mensen, die leefden van aardappelen en roggebrood met reuzel. De honger was hun metgezel. Een dokter was voor hen niet te betalen, laat staan dure medicijnen. Jan Muis belas en gaf zijn zelfgemaakte honde- en kattevet voor niets weg.
Hij wilde voor zijn kunde en hulp niet betaald worden. Hij sprak de taal van de mensen, die bij hem om hulp kwamen. Hij kende hen bij naam en toenaam. In hem had men vertrouwen.
Van de witte doktersjas had men een heilige afkeer, die stond voor velen gelijk met pijn lijden.
De hulp van Jan Muis was er één van naastenliefde en burenhulp. Wanneer er nood was, een zieke geit of een ziek kind, dan ging men naar de wonderdoender aan de Vaarderhoogtweg. Degenen, die hij had geholpen en genezen, verspreidden zijn kunde en roem verder. Hij was in het laatst van zijn leven haast omgeven met een mystiek aureool, dat hem op de buurtbewoners en ook op anderen overwicht en aanzien gaf.

Al lang was het opgevallen, dat hij nooit of te nimmer meer werkte en toch altijd te eten had. Wel maakte hij af en toe wat boenders en heibezems, maar dat mocht feitelijk geen naam hebben.
Het praatje ging, dat hij tot de vrijmetselaars behoorde en geen armoede kende of hoefde te kennen. Als hij geen geld meer had, was er geen nood. Hij ging op een kruisweg staan en daar kreeg hij van een grote onbekende, Joost mag weten wie, geld bij hopen, soms mudzakken vol Het werd hem op de kruisweg uitgeteld en Jan had het maar voor het oprapen. Waar die plek op de kruisweg was, wist niemand behalve Jan.
Jan Muis was een magere lange gestalte; hij had een hoekig, scherp gesneden gezicht, omlijst met een lange baard en een snor.
Zijn lange grijze haren vielen hem in de nek en over de schouders. Een barbier of kapper kende hij niet en als hij zo iemand al kende, dan kwam hij er niet al te dikwijls over de vloer. Zijn kleding had, letterlijk en figuurlijk genomen, niet veel om het lijf. Ze bestond meestal uit een rafelige broek en een boezeroen.
Hij rookte uit een groezelig wit kalken pijpje, dat hij meestal ondersteboven gekeerd in de mond, tussen zijn bruingele afgebrokkelde tanden hield. Zonder pijp was Jan Muis ondenkbaar.
Hij leefde in een ingegraven hol, half boven half onder de grond uit.
Er was maar één vertrek. Tegen één van de uit heidezoden bestaande wanden bevond zich de stookplaats waaraan een ijzeren ketel hing. Vanaf de zolder hing een klein petroleumiampje, een zogenaamd "floeperthe", dat een zeer spaarzaam licht verspreidde in de bijkans aardedonkere ruimte.

Wanneer er gestookt werd of honde- of kattevet in de ketel gekookt werd, dan trok de rook en de stank door de deuropening naar buiten. Jan had geen last van rook en stank en al moest hij af en toe een beetje hoesten, wat zou dat.
Water en zeep waren voor hem ongekende begrippen. Water kende hij alleen om te drinken.
Er was volgens Jan Muis geen beter geneesmiddel als zijn hondeen kattevet. Het was echter niet altijd voorradig, want er waren niet altijd honden en katten, die moesten worden opgeruimd.
Wanneer de huisdieren oud of lastig werden, bracht men ze naar Jan Muis. Zonder enig gewetensbezwaar werden de beesten afgemaakt en geslacht. Van de botten en het vlees maakte Jan zijn beroemde zalf. Hij kookte het net zo lang tot het vet zich afscheidde en het er met een lepel kon worden afgeschept. Als het een poos had gestaan werd het een kleurloze pasta, die Jan in potjes deed en wanneer hij die niet direct bij de hand had in lucifersdoosjes. De potjes en de doosjes werden weggezet voor de komende klanten. Het was spoedig in de omtrek bekend, als Jan weer een hond of een kat had geslacht en men weer bij hem terecht kon voor een "kwak" honde- of kattevet.

Het deugde overal voor, voor springende en ruwe handen, voor wonden en jeuk aan handen en voeten of op andere delen van het lichaam. Het werd ook gegeven aan mensen, die zich gestoten of gesneden hadden of die onder uitslag of de zweren zaten.
In het bijzonder werd het aangeraden, wanneer iemand de fijt aan zijn duim had. Wanneer men bij het roggebinden ruwe handpalmen opliep aan stro, waarmee de schoven werden samengebonden, dan moest men er een flinke hoeveelheid (een dot) hondevet opsmeren. Het pijnlijke schrijnen zou dan onmiddellijk ophouden.
Het kattevet gebruikten de boeren voor de koeien, als ze zere of ontstoken melkspenen hadden.
Wanneer de medicijnen op waren en het liet zich aanzien, dat er binnen afzienbare tijd geen nieuwe voorraad werd verwacht, dan paste Jan andere middelen toe en ging hij over tot afstrijken en belezen van de pijn; hij legde rode koolbladeren en weegbreeblad op wonden en zweren, ook strooide hij verkruimeld slangevel op een wond en gebruikte hij de schillen van tuinbonen tegen wratten. [1]

Wanneer genezing of verlichting van pijn na het gebruik van de aanbevolen middeltjes uitbleef, dan paste de medicijnman magische praktijken toe. De patient werd uitgenodigd naast Jan op de grond te knielen. Hij maakte een kuiltje in het gras tussen hem en zijn slachtoffer en vervolgens maakte hij drie maal met de wijsvinger van zijn linkerhand een kruis over het gat. Daarna móest de patient zijn wijsvinger in het gat steken en de pijn moest na zeven dagen verdwenen zijn. [2]
Na de Paasdagen kon men bij Jan Muis terecht voor eieren. Ze werden slechts in beperkte mate verstrekt. Eieren, die op Witte Donderdag waren gelegd hadden volgens Jan Muis een bijzondere geneeskracht.
De kippen en kuikens van Jan kregen soms een bijzonder voer, bestaande uit maden of vleeswormen. Wanneer hij weer een kadaver van een hond had, hing hij die, na het koken, op in het kippenhok.
Na verloop van tijd kwamen er door de vliegen, die er hun eieren in legden, een groot aantal maden te voorschijn. Deze "maje" vielen op de grond en werden opgegeten door de kippen en kuikens. Af en toe klopte Jan eens met een stok tegen het kadaver en er was weer ochtendvoer genoeg voor het pluimvee.
De "kukes" werden er vet van en groeiden als kool en het was bovendien goedkoop voer. Zo leefde Jan Muis in zijn hol aan het Vaarderhoogt, de magiër uit het Soesterveen. Nog altijd worden er sterke verhalen over hem verteld.

VOETNOTEN
[1] Zeven dagen lang moest men elke morgen verse schillen op de wratten leggen. De wratten zouden zwart worden om daarna te verschrompelen en te verdwijnen.
[2] Het getal zeven was een magisch getal. Zeven dagen duurt het voor de sikkel van de maan half is en nog weer zeven dagen voor zij vol is, dan weer zeven dagen en de maan is half en na opnieuw zeven dagen is het nieuwe maan. In de bijbel komt het getal zeven meermalen voor. Jan Muis was thuis in de schrift, die hij te pas en te onpas aanhaalde.

 

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto