Douwe van der Meulen
Historie en achtergronden
In elk van de drie Van der Huchtscholen hangt dit portret van Caroline van der Hucht-Kerkhoven. De historie daarvan heeft een militair begin en een humanitair eind.
Albertus van der Hucht uit Zierikzee was luitenant-kolonel bij de infanterie in Franse dienst. Op 15 juli 1789 trouwde hij de Gelderse baronesCarolina Fredericavan Wijnbergen. Zij kwam uit een familie met zowel aan moederskant als vaderskant veel militairen. Albert nam deel aan verschillende veldtochten, waaronder meerdere keren naar Duitsland. Bij de veldtocht van 1799 naar Noord-Holland was hij als infanterist gewond geraakt. Door koning Lodewijk werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Unie, in 1808 werd hij commandant van Bergen op Zoom. In 1809 kregen zij het droevige bericht dat hun zoon Nicolaas Willem als luitenant in Franse dienst was gesneuveld bij het beleg van Valencia. Hun tweede zoon sneuvelde in juli 1812 bij Vilnius in Litouwen. In datzelfde jaar, terwijl Carolina in verwachting was van hun achtste kind, kwam Albert niet terug van de napoleontische veldtocht naar Rusland. Hij werd daarom als vermist opgegeven. Maar omdat niemand hem had zien sneuvelen, hadCarolina,moeder van een groot gezin, geen recht op een weduwepensioen.
Nadat Carolina op 20 december 1812 was bevallen van zoon Guillaume (Willem), trok zij zich met haar zes kinderen terug in Nijmegen. Met hulp van haar familie sloeg ze zich als alleenstaande moeder met zes opgroeiende kinderen door een moeilijke tijd heen.
Families Van der Hucht en Kerkhoven
In 1817 trouwden de twee oudste dochters Van der Hucht met twee broers Kerkhoven. Clara van der Hucht trouwde met Theodorus (Dorus) Kerkhoven, Anna Jacoba van der Hucht trouwde met Johannes Kerkhoven. Zo'n dubbelhuwelijk kwam vaker voor in deze families. Door deze huwelijken werd de familie Van der Hucht opgenomen in de actieve handels- en culturele kringen van Amsterdam.
Ook Willem en zijn zusterJeanette,de jongste twee uit het gezin Van der Hucht, trouwden op dezelfde dag. Dit dubbelhuwelijk, met een zuster en broer: Sara en Cornelis Pen, vond plaats op 30 oktober 1839 in Loenen aan de Vecht. Cornelis had daar als arts een praktijk in villa Kalorama. Carolina van der Hucht-Wijnbergen kwam inwonen bij dochter Johanna en schoonzoon in dit huis aan de Vecht. Oma Carolina zou er in 1842 komen te overlijden.
Oudste zoon Jan Pieter van der Hucht had na de dood van zijn vader en broers geen militaire loopbaan gekozen. Na een aanstelling bij de Haagse posterijen werd hij in Amsterdam firmant bij het effectenkantoor Kerkhoven & Co, het bedrijf van zijn zwagers Johannes en Jan Willem Kerkhoven.
Bij de opstand van de zuidelijke Nederlanden werd de achttienjarige benjamin Willem van der Hucht militair onderscheiden voor zijn rol in de tiendaagse veldtocht. Na zijn diensttijd ging hij naar zee. Als reder en koopvaardijkapitein zou hij grote reizen maken, onder andere naar Java.
Na de afscheiding van België in 1839 verslechterde de economische toestand in Nederland. Jan Pieter van der Hucht geloofde dat Nederlanders een rol van betekenis konden spelen bij het koloniseren van Nederlands-Indië. Vanuit dit idee ontwikkelde hij als oudste zoon een plan om met een groep familieleden naar Java te verhuizen. Omdat een arts bij zo'n onderneming onmisbaar was, gingen Cornelis Pen en zijn vrouw en kinderen ook mee. Ten slotte sloten zusAlexandrineen haar man Peter Holle zich met hun gezin bij de groep aan. In totaal ging het om 43 familieleden. De gezinnen Kerkhoven gingen dus niet mee naar Indië.
De reis naar Nederlands-Indië
De landverhuizing vond plaats in twee groepen. In oktober 1843 vertrokken Willem van der Hucht en zijn vrouw Jannetje Pen met hun drie dochters op Willems driemaster Sara Johanna. Ze werden vergezeld door de zwangere Tine van der Hucht en haar man Pieter Holle met zeven kinderen. Tijdens de lange zeilreis kregen de kinderen onderwijs van hun ouders en enkele opvarenden. Na een half jaar kwam de groep in april 1844 aan op Java. In maart 1845 vertrokken Cornelis Pen en Johanna van der Hucht met hun twee kinderen op de Jacob Roggeveen. Tegelijkertijd vertrok de Anna Paulowna met Jan Pieter van der Hucht met zijn vrouw en acht kinderen. Naast de vier gezinnen en de gouvernante juffrouw LeComte, gingen ook drie verweesde nichtjes van Johan mee. Zij waren na het overlijden van hun ouders vanaf 1837 opgenomen in het gezin van hun voogd Jan Pieter van der Hucht. Een van die nichtjes Van Wijnbergen verloofde zich kort na aankomst met een ambtenaar Binnenlands Bestuur, de heer Eduard Douwes Dekker, later bekend als Multatuli. Deze groep arriveerde in augustus 1845 op Java.
Al snel echter sloeg het noodlot toe. De aanwezigheid van de arts Cornelis Pen kon niet voorkomen dat in de eerste tijd op Java meerdere familieleden door ziekte kwamen te overlijden. Zo stierven binnen een jaar Willems vrouw Jannetje en twee van hun kinderen. Hun enig overgebleven dochter Albertientje (Mientje) ging daarna terug naar haar oom Dorus van der Hucht en tante Clara, die aan de Prinsengracht 39 in Amsterdam woonden. De belevenissen van deze Indiëgangers zou in 1992 door Hella S. Haasse worden beschreven in de roman Heren van de thee.
In Nederland
Een half jaar na aankomst op Java overleed ook intiatiefnemer tot de reis Jan Pieter van der Hucht. Zijn dertienjarige zoon Johan Carel was nog te jong om de rol van zijn vader over te nemen. Hij werd daarom niet lang daarna door zijn moeder Johanna naar Nederland gestuurd om zijn school af te maken. In ieder geval was hij in 1852 weer in Batavia.Op 19 juni 1862 trouwde Johan in Amsterdam met zijn nicht Caroline Constance Albertine Kerkhoven.'Line'was in Amsterdam geboren als nakomertje in een gezin met zeven kinderen. Haar vader Theo Kerkhoven was luthers en haar moeder Clara van der Hucht was gereformeerd. Johan en zijn vrouw woonden eerst aan de Amstel, later aan de Prinsengracht. Het huwelijk zou kinderloos blijven. Johan was, naast handelsagent, lid van het effecten- en bankierskantoor Buijs & Kerkhoven, directeur van het Administratiekantoor van Hollandse Fondsen te Amsterdam. Tevens was hij directeur van de Koninklijke Nederlandsche Stoombootmaatschappij. In 1871 nam hij ontslag vanwege zijn broze gezondheid. Het echtpaar kuurde regelmatig in Duitsland en vanwege het aangenamere klimaat in Zuid-Frankrijk. Op 19 maart 1888 overleed hij op 55-jarige leeftijd in Beaulieu-sur-Mer bij Nice, waarna zijn lichaam naar Nederland werd getransporteerd.
Dierenbescherming
Aan het einde van de negentiende eeuw werden de eerste vrouwen zich bewust van hun ondergeschikte positie in de samenleving. Veel mogelijkheden om er daadwerkelijk iets aan te doen hadden ze evenwel niet. De huwelijkswetgeving legde alle rechten bij de man en politiek waren vrouwen onmondig. Een vrouw hoorde vrouw of moeder te zijn. Autonoom handelende vrouwen konden dan ook rekenen op weerstand vanuit de maatschappij. Een groep vrouwen uit de betere kringen had evenwel tijd, geld en opleiding om zich bezig te houden met goede doelen en maatschappelijke vraagstukken.
Zo was Caroline van der Hucht-Kerkhoven 26 jaar lang hoofdredacteur van Androcles -Maandschrift aan de belangen der dieren gewijd. De naam van dit sinds 1869 verschenen blad was ontleend aan de slaaf Androcles. Later zou er een bijblad voor kinderen aan worden verbonden. Een van de schrijfsters van het blad was haar vriendin Marie Boddaert. De redactie bestond verder uit de dominees S.F.W. Roorda Van Eysinga en J.B.Th. Hugenholtz.
Hugenholtz was de auteur van het in 1892 verschenen werk Het vivisectievraagstuk. Dieren werden in die tijd gebruikt om mensen of zware vracht te vervoeren. Ook werden ze gebruikt voor volksvermaken als palingtrekken, hanengevechten en katknuppelen. Maar de evolutieleer maakte duidelijk dat de mens onderdeel is van de natuur. Daardoor ontstond het besef dat ook dieren bescherming verdienden. Vooral de elite kwam op voor de belangen van dieren. Ze deden dat door middel van brievenacties en petities waarmee ze druk uitoefenden op de volksvertegenwoordigers. Caroline van der Hucht droeg ook financieel ruimhartig bij aan initiatieven op dit vlak. Vanaf 1877 was ze nauw betrokken bij de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van Dieren. In 1883 schreef ze de roman Anna waarin de kwestie dierenmishandeling centraal staat. In wezen lijkt de figuur 'Meta' op mevrouw Van der Hucht zelf Onder het pseudoniem Marie Daal legt zij een verband tussen anti-vivisectie en dierenmishandeling enerzijds en de problematiek waarmee vrouwen te maken krijgen als zij zelfstandig in de openbaarheid treden om de samenleving te hervormen. De schuilnaam Marie Daal is mogelijk afgeleid van de buitenplaats Mariëndaal in Arnhem, de geboorteplaats van haar moeder.
Tegen dierproeven
Johan had als tegenstander van dierproeven artikelen geschreven over het vivisectie-vraagstuk. Enkele jaren na het overlijden van haar man richtte Caroline met een aantal andere welgestelde dames de Nederlandsche Bond tot Bestrijding der Vivisectie op. De voorlopige statuten van juli 1890 werden opgenomen in het maandschrift Androcles. Deze NBBV was in 1891 de uitgever van haar onder pseudoniem verschenen tweedelige roman De familie van Westvoorne. De vereniging vond het principieel ook niet te rechtvaardigen om dieren op te offeren aan onderzoek naar ziekten bij mensen.
Voorzitster van de anti-vivisectievereniging was onderwijzeres en feministe Suze Groshans, die samenwoonde met Marie Jungius, een voorvechtster van vrouwenrechten die ook actief was in de NBBV. De op een ledenvergadering vastgestelde statuten werden op 25 augustus 1897 bij Koninklijk Besluit vastgelegd. Felix Ortt vervulde het voorzitterschap en Marie Jungius deed het secretariaat. In het bestuur zat naast Caroline van der Hucht ook Suze Groshans. Caroline had Felix Ortt in Den Haag leren kennen, hij was getrouwd met Anna, de dochter van schrijfster Marie Boddaert. Felix volgde in 1899 Maria Jungius op als persoonlijk secretaris en hield de medische vakpers dan ook nauwlettend in de gaten op berichten over diermishandeling. Het ledenaantal was in 1903 gestegen tot bijna duizend. Bij haar dood in 1915 zou Caroline van der Hucht-Kerkhoven een legaat vanf 500 nalaten aan de Bond tot Bestrijding der Vivisectie.
Vegetarisme
De andere kijk op het behandelen van dieren was voor een kleine groep de reden om te stoppen met het eten van vlees: het doden van dieren alleen om ze te eten zagen zij als een schending van 'het leven volgens de natuur'. Ook Caroline leefde volgens de grondbeginselen eerbied voor het leven, voor mens en dier en voor de natuur. De praktische toepassing daarvan was om te leven als vegetariër. In 1892 vertaalde ze met Daan de Clercq, een lid van de Vredebeweging, het vegetarisch kookboek van Eduard Baltzer. In 1894 trad ze aan als eerste vicevoorzitter van de Nederlandsche Vegetariërsbond (NVB). Haar persoonlijk secretaris Felix Ortt, die om medische redenen vegetariër was geworden, werd vanaf 1908 redacteur van de Vegetarische Bode, het periodiek van de NVB.
De Kinderbond
Caroline had in Den Haag kennis gemaakt met de onderwijzeres Marie Jungius. Die was in Den Haag in aanraking gekomen met de noden van kinderen uit de volksbuurten. Jungius werd via Caroline van der HuchtKerkhoven actief in de Kinderbond. Deze bond was op 29 december 1891 in Amsterdam door Caroline opgericht naar voorbeeld van de Engelse Bands of Mercy. Directe aanleiding was dat Caroline zag dat voor haar woning in Den Haag een paar jongens bezig waren een voor een wagen gespannen paard te plagen. 'Zij had ze binnengeroepen en hen op vriendelijke wijze op het verkeerde van hun daad gewezen. Daarna volgde nog een samenkomst met die jongens en nog eenige vriendjes en zoo werd het eerste clubje gevormd.' (Haarlems Dagblad, 27 januari 1933 pag. 7)
De oprichting in Amsterdam werd gevolgd door vele andere afdelingen. De afdeling Baarn, die in 1903 werd opgericht, zou vanaf 1924 samenwerken met de Baarnsche School- en Werktuinen. In 1895 zou Marie Jungius haar baan als onderwijzeres opgeven om particulier secretaresse van Caroline van der Hucht te worden. Zo sprak zij in 1899 op de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid over nut en noodzakelijkheid van de Kinderbond. Doel van de Kinderbond was 'reeds bij de kinderen rechtvaardigheid en medegevoel jegens al wat leeft aan te kweken en ruwheid en baldadigheid tegen te gaan'.
De Kinderbond probeerde door middel van jeugdliteratuur en clubs kinderen bewust te maken van de noodzaak van bescherming van alles wat leeft. Dit gebeurde in clubjes van ongeveer vijftien kinderen, die om de twee weken bij elkaar kwamen in 'gezellige tuin- en huiskamers'. De clubs waren toegankelijk voor alle kinderen 'zonder onderscheid van maatschappelijken kring (stand) of godsdienstige gezindte'. Ook werden er wel huisbezoeken afgelegd. De activiteiten van de clubleidsters bestonden uit voorlezen, platen bekijken, zingen en het houden van wandelingen, alles met het doel 'de oogen der kinderen' te openen onder het motto van de Kinderbond: 'Doe uw best om goed en vriendelijk te zijn jegens alle levende schepselen.' De door Caroline bijeen gebrachte, vertaalde en zelf geschreven verhaaltjes verschenen in druk bij uitgeverij Vrede. De bond kan als een van de voorlopers van de Kinderbescherming worden gezien. Carolines contacten binnen de Kinderbond met de freules Cécile en Elsa de Jong van Beek en Donk werden beschreven in het boek Cecile en Elsa, Strijdbare Freules. Een biografie. Schrijfster Elisabeth Leijnse won met dit boek de Libris Geschiedenis Prijs 2016 voor het schetsen van een tijdsbeeld.
Chreestarchia
Felix Ortt had van 1902-1903 deelgenomen aan de Kolonie van de Internationale Broederschap op de Blaricummerheide. De opzet was geïnspireerd door de kolonie Walden in Bussum, die in 1898 was opgericht door schrijver Frederik van Eeden. Felix was de broer van Henriëtte, de jeugdliefde van Van Eeden. De oprichting van deze christen-anarchistische kolonie was een initiatief van de vredebeweging. Naast Jacob (`Koos') van Rees waren ir. Daniël de Clercq en Lodewijk van Mierop er nauw bij betrokken geweest. Dit humanitair-idealistische project was echter op een mislukking uitgelopen. In 1908 kwam Ortt op verzoek van Lodewijk van Mierop naar Soest als medewerker van de Stichting Chreestarchia.
Chreestarchia is een samentrekking van christen-anarchisme en betekent: 'Heerschappij van het Goede'. Het christen-anarchisme werd ook wel humanitair-idealisme of Tolstojanisme genoemd.
Chreestarchia was evenals de Rein Leven Beweging in 1901 opgericht door Van Mierop. De Rein Leven beweging betoogde dat seksualiteit en andere lichamelijke genoegens de mens van 'het hogere' afhielden.
Uitgangspunt was een orde met de minst mogelijke dwang, gebaseerd op elementen van het christendom.
De stichting was uitgever van het tijdschrift Vrede — Orgaan tot bespreking van de praktijk der liefde. Daarin werd de vredesgedachte gepropageerd, maar ook: geheelonthouding en vegetarisme, als middelen om — via het individu — de maatschappij te verbeteren. Zij was gevestigd in Van Mierops huis Vredehof aan de Bosstraat 12 en 14 in de buurtschap Engendaal in Soest. Hier kon Ortt zich helemaal wijden aan de vele activiteiten ter realisering van zijn idealen. Zo was hij redacteur van de Vegetarische Bode en werkte hij mee aan de antimilitaristische tijdschriften Vrede en De Vrije Mens.
Tevens was hij bibliothecaris/secretaris van de Nederlandsche Bond tot Bestrijding der Vivisectie, de Kinderbond en de Geheelonthoudersbond. Felix Ortt woonde zelf op de Bosstraat 12, op nummer 14 woonde later veldbioloog Rinke Tolman.
Twee straten bij Vredehof kregen eind jaren negentig de naam Felix Orttlaan en Van der Huchtlaantje.
De Engendaalschool
In 1913 lieten Van Mierop en zijn vrouw Geertruida van Mierop Mulder tussen Vredehof en huis De Leeuwerik achter hoeve Engendaal de Engendaalschool bouwen. Naast de school kwam een onderwijzerswoning met internaat. In het bestuur van de school zaten onder anderen de voorganger van de Nederlandse Protestantenbond Année R. de Jong en Tweede Kamerlid J.W. Kruyt. De school werd gebouwd op grond van Chreestarchia en werkte dan ook op humanitaire grondslag. De volledige harmonische ontwikkeling van de persoonlijkheid en de karaktervorming van de kinderen waren daarbij de belangrijkste uitgangspunten.
Pedagogisch werd aangesloten bij de ideeën van Jan Ligthart. Het leven zoals dat rond de school zichtbaar was, diende binnen de school te worden gehaald. Zo werden er excursies gehouden om de wereld buiten de school te leren kennen. Vaak werden de buitenlucht en de vrije natuur opgezocht. Om de binding met de natuur te versterken kreeg ieder kind een eigen schooltuintje. In de groepen, van ongeveer 12 kinderen, werd naast de gewone vakken onder meer aandacht geschonken aan gezondheidsleer, koken en dansen. Gymnastieklessen vonden zoveel mogelijk buiten plaats. Ook werden de idealen van de Kinderbond onderwezen.
Omdat de opvoeding van de jeugd hem nauw aan het hart lag, zette ook Felix Ortt zich actief in voor de in 1913 opgerichte Engendaalschool. Vanwege zijn academische opleiding mocht hij echter niet voor de lagere schoolklas en kon hij dus alleen als onderwijsassistent werken bij de school die hij zelf mee had opgericht.
De Engendaalschool op humanitaire grondslag is te vergelijken met de Larense Humanitaire school (1903) van Jacob van Rees en de Werkplaats Kindergemeenschap (1926) van Kees Boeke. De Engendaalschool begon onder leiding van één leerkracht, juffrouw Mia Telders, die ook had gewerkt op de school in Blaricutn/Laren van Jacob van Rees. Caroline van der Hucht-Kerkhoven maakte de opening van de Engendaalschool nog mee. Zij had na Den Haag in Haarlem gewoond en verhuisde daarna naar haar geboortestad Amsterdam. Daar overleed zij op eerste kerstdag 1915, na jarenlang lijden, in de ouderdom van 75 jaar. Ze werd samen met Johan bijgezet in columbarium I van Westerveld. Haar nalatenschap in de vorm van een lijfrente aan Felix Ortt maakte dat Ortt in zijn levensonderhoud kon voorzien en zich kon blijven inzetten voor humanitaire idealen op het gebied van vegetarisme, vredesbeweging, drankbestrijding, Rein Leven, dierenbescherming en anti-vivisectie.
In 1923 verhuisde de school naar de Molenstraat op de Soester Eng, ongeveer tegenover de toen al kwijnende molen "De Windhond", de voorganger van de huidige Windhond. Hier stond later de openbare bibliotheek. In de leeggekomen Engendaalschool aan de Bosstraat werd later jeugdherberg De Heidebloem gehuisvest, het tegenwoordige Stayokay. In 1928 kon met het voor de Engendaalschool beschikbaar gestelde legaat van Caroline van der Hucht de in financiële nood verkerende school worden gered. Uit dankbaarheid werd dat jaar de naam gewijzigd in Van der Huchtschool. De 'eerste' Van der Huchtschool verhuisde in 1951 naar de Paulus Potterlaan. De Van der Huchtschool kreeg in 1980 een tweede locatie in Overhees en in 1991 een derde school in Smitsveen.
Het in 1907 opgerichte J.C. van der Huchtfonds fuseerde in 2014 met de Martina de Beukelaar Stichting tot de Stichting Van der Hucht de Beukelaar en verstrekt nog steeds financiële bijdragen aan projecten die de gezondheid en welzijn van mens en dier bevorderen.
Bronnen:
- Gegevens en fotomateriaal van de Stichting Indisch Thee-en Familiearchief van der Hucht (SITFA)
- Ingrid van der Vlis, 'Kerkhoven, Caroline Constance Albertine^. in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, 2016
- Archief Stichting Van der Huchtschool te Amsterdam
- Amanda Kluveld - Reis door de hel der onschuldigen: de expressieve politiek van de Nederlandse anti-vivisectionisten (1890-1940) Amsterdam University Press, 2000
- Klein, W.II.A - Ir. Felix Louis Ortt in: VZTS 1988-01-4
- Hees, H. van, - 'Wat de Eemnesser familie Pen te maken heeft met 'De heren van de thee' en Multatuli' in: HKE 2011-01-3
- Felix Ortt - De werkwijze van denNed.Bond tot Bestrijding der Vivisectie, 17 augustus 1931
- N.P. van den Berg en K.A. van der Hucht - Vier generaties van een clan actief in de theecultuur op Java. Parenteel Albertus van der Hucht -CarolinaF. van Wijnbergen. Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie, 42, p.153-212, 1988
- `De geschiedenis van het Humanitarisme: Felix Louis Om' in: Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland 5 (1992). p. 208-213
- De Gooi- en Eemlander: 27 juni 1933
- S. Wachlin en N. van den Berg, - 'Het album voor Mientje, een fotoalbum uit 1862 in Nederlandsch-Indië'; Uitgeverij Thoth 2005
- A. Klaver - De religieus-humanitaire strooming, Baarn: Hollandia-drukkerij (1910)
- Hella S. Haasse, - Heren van de Thee. Querido (1992)
- Elisabeth Leijnse, "Cécile en Elsa, Strijdbare Freules. Een biografie" (Amsterdam: De Geus), pp. 116, 157, 158. (2015)
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.