Ton Hartman
Lente 2017 - 38ste jaargang nr. 1 - blz. 36 en 37 en
Zomer 1986 - 7de jaargang nr. 1 - blz. 14: BUITENPLAATS "COLENSO"
Misja Janzen reageerde op de foto van "Colenso" op bladzijde 36. Wij dachten dat deze foto mogelijk was van voor de grote verbouwing die in het laatste kwartaal van de negentiende eeuw plaatsvond. Misja attendeerde ons erop dat het afgebeelde pand nog steeds te bewonderen is in Hilversum aan de Soestdijksestraatweg 90. Deze villa genaamd "Zonnehof' is ontworpen door architect Jacob London (1872-1953) en ook door hem bewoond. In Soest was London voorzitter van de 'Gemeentelijke Schoonheidscommissie' in de dertiger jaren van de vorige eeuw, nu heet deze de "Commissie Ruimtelijke Kwaliteit", maar wordt in de praktijk nog vaak de welstandscommissie genoemd. Wel zijn wij nog benieuwd of er werkelijk een oude afbeelding van Colenso tevoorschijn komt? Ook over de naam Colenso kwamen wat reacties binnen: de plaats Colenso in Zuid Afrika was inderdaad vernoemd naar John William Colenso (1814-1883), een Engelse bisschop die voor de Zuid-Afrikaanse bevolking opkwam. Bij deze plaats vond op 15 december 1899 een veldslag plaats die door de 'boeren' gewonnen werd. Toch was deze overwinning het begin van het einde voor de 'boerenregering', president Paul Kruger (1825-1904) werd om buitenlandse steun te verwerven naar Europa gezonden. In Nederland verbleef hij onder andere te Hilversum, over deze perioden is door het Hilversums Historisch Tijdschrift Eigen Perk (maart 2017 blz. 19) een uitgebreid artikel geschreven. Een van de aangehaalde bronnen was de palfrenier uit die tijd, die vertelde dat Kruger weleens een ritje met de koets maakte, onder andere naar Lage Vuursche, Baarn en Soestdijk. Er staat niet vermeld of het paleis of misschien wel Colenso aangedaan werden.
Winter 2016 - 37ste jaargang nr. 3 - blz. 47 en 48: VETERINAIRE GEZONDHEIDSZORG
Er werd geschreven dat de Rijksveeartsenijschool te Utrecht zich vooral bezighield met paardengeneeskunde. GerardWirtz,recent verhuisd uit Soesterberg en achterkleinzoon van A.H.W.Wirtz (1838- 1917), reageerde met enkele fragmenten uit gedenkboeken. Na de oprichting van de Rijksveeartsenijschool in 1821 waren er al gauw kruisingsproeven met schapenrassen, aanvankelijk gebeurde dat bij de Grift [omgeving Woudenberg] maar weinig later in de directe omgeving van Soesterberg in de buurt van Beukbergen. In 1837 werden er enkele heidevelden nabij Soesterberg ontgonnen en een vijftal paardenstallen van het militaire kamp nabij Zeist voor de schapen ingericht, het Departement van Oorlog werkte voorspoedig mee. Nog geen jaar later bleken er maar twee paardenstallen gebruikt te worden: een voor de schapen en een voor de herder. Volgens directeur Alexander Numan waren de gebouwen zo bouwvallig dat ze ontruimd werden. In oktober 1838 was de nieuwe stal achter Beukbergen gereed, voor 300 gulden inclusief drinkwaterput. De schapenhouderij op de Rijksveeartsenijschool heeft tot 1851 geduurd, minister Thorbecke (dat hij nog tijd voor schapenhouderij had!) besloot dat de kosten van 5000 gulden voor schapenhouderij te hoog werden. De ontgonnen heidevelden zijn nog tot 1859 verhuurd en daarna waarschijnlijk teruggeven aan de natuur [toen ook a1?]. Op tekeningen uit het laatste kwart van de negentiende eeuw zien we weleens in de omgeving van Sterrenberg de omschrijving: "Hoeve der Rijksveeartsenijschool", mogelijk heeft bovengenoemde A.H.W.Wirtzdaar als leraar (1865-1877) of als directeur (1877-1909) ook bemoeienis mee gehad.
Herfst 2015 - 36ste jaargang nr. 2 - blz. 6 en 7 : VERZETSMAN PIET RUBENS
Voorjaar 2008 - 28e jaargang nr. 4 - blz. 29 VERZETSMAN ANTON STALENHOEF
Over de laatste levensdag van Piet Rubens en Toon Stalenhoef en de andere betrokkenen bij het drama van Hoogland is nu zelfs een boek verschenen. De titel is toepasselijk "23 april 1945, zes uur". Auteur Henk van Middelaar beschrijft nauwkeurig de gebeurtenissen vooraf, het complete drama en de afloop aan de hand van verschillende getuigenissen. Daarbij is het hem zelfs gelukt om een foto van Piet Rubens te verkrijgen, tevens dank aan de Historische Kring Hoogland.
Winter 2015 - 36ste jaargang nr. 3 - blz. 44 t/m 46 VERZETSMAN JAN HENDRIK BEZAAN (1916-1945)
Het bleek dat zoon Gijs, geboren in 1942, jarenlang in Soest gewoond heeft maar de achternaam van zijn stiefvader gebruikte. Volgens hem is zijn vader al in november 1943 gearresteerd, nauwelijks een maand na de 'afrekening' met de fanatieke NSB controleur Muller.
Herfst 2015 - 36ste jaargang nr. 2 - blz. 17 t/m 21
RK BEGRAAFPLAATS ST. ANNAHOF 1 EN PASTOOR W. STEENHOFF (1816-1880)
Ter gelegenheid van de Open Monumentendag 2015 is er in dit blad al een artikeltje verschenen over pastoor Steenhoff en zoals het in de volksmond meestal genoemd wordt: "Het RK kerkhof aan de Dalweg". Wij deden daarin een oproep of er nog foto's waren van de sarcofaag waar pastoor Steenhoff in begraven was. Tot onze grote verrassing is er toch nog een tweetal foto's boven water gekomen, iemand heeft een bladzijde uit een fotoalbum gehaald en bij het secretariaat bezorgd. Wij willen deze anonieme gever graag bedanken, de foto's zijn gescand en mocht de gever deze foto's retour willen hebben dan graag contact. Over Willem Steenhoff is in het lentenummer 2016 van dit blad door de auteurs HermanSchoemaker (1943-2016) en René van Hal al de vraag gesteld "waarom is Steenhoff naar Soest gezonden?" In dit artikel zal zeker geen definitief antwoord op deze vraag gegeven worden, wel enkele indicaties.
Pastoor W. Steenhoff in zijn periode voor Soest
Willem Steenhoff (1816-1880) was te Utrecht geboren als zoon van een wagenmaker/smid. Na enige tijd aan het stadsgymnasium gestudeerd te hebben, besloot hij op 17 jarige leeftijd zijn roeping te volgen om priester te worden. In die tijd waren er al beperkte mogelijkheden om een opleiding aan een seminarie in Nederland te volgen, in Culemborg en Warmond waren er respectievelijk al een klein en groot seminarie gevestigd. Blijkbaar werd die opleiding te min bevonden en waren er voldoende geldelijke middelen in 1833 om Willem naar Rome te sturen. Duitse bloedverwanten van zijn ouders adviseerden een gids om de jongeman te begeleiden, deze 'geestelijke' was meer geïnteresseerd in de materiële bagage dan het geestelijke welzijn van de jonge Willem, de hulp van de Nederlandse consul was nodig om het Vaticaan te bereiken. In Rome doorliep hij de studies zonder probleem, voor meerdere vakken slaagde hij cum laude. Steenhoff komt in 1842 als "Doctor in de Godgeleerdheid" terug. Hij is dan even assistent bij aartspriester Gijsbertus Vermeulen te Amersfoort, maar al snel daarna wordt hij professor dogmatiek aan het Groot Seminarie te Warmond. In 1844 heeft hij nog een visitatieverslag van de Hollandse Zending uitgebracht aan Rome, hij beschrijft daarin dat de parochieherders regeerden als 'kleine bisschoppen'. Zij beschouwden de parochianen als een soort eigendom dat inkomen genereerde! Het lijkt erop dat hij binnen tien jaar deze opmerkingen zelf vergeten was. In Warmond heeft hij nog les gegeven aan zijn twee jaar jongere broer Johannes Steenhoff (1818-1904) die pas in 1850 tot priester werd gewijd. Na een kapelaanschap onder zijn broer Willem in Soest is hij nog pastoor geweest in Bakhuizen en Blaricum. Andere priesterstudenten aan Warmond waren toen de Soester jongens Antoon Smorenburg (1827-1904) en Gaugerius Hilhorst (1824- 1884), beiden hebben een aanzienlijke carrière in de Rooms-katholieke kerk gemaakt. De eerste als missionaris in China, de tweede als bouwpastoor van de kerken in Blaricum en Schalkwijk. Het praktische werk als plaatselijk zielzorger leek Willem Steenhoff meer en hij vroeg om gezondheidsredenen ontslag in Warmond.
De eerste jaren van Steenhoff in Soest
in 1851 kwam hij naar Soest, maar deze plaats was voor Steenhoff een troostprijs. Aanvankelijk zou hij benoemd worden tot pastoor van de statie "Buiten Wittevrouwen" in Utrecht, maar de aartspriester Joannes Hartman (1798-1859) van Utrecht heeft dit eigenhandig verijdeld. Ondanks zijn opleiding in Rome en zijn hoogleraarschap in Warmond vond Hartman hem niet geschikt als 'stadspastoor'. Zelfs Soest werd door de Hooglandse molenaarszoon Hartman niet aan Steenhoff gegund, maar diens hogere 'baas', de vice-superior Belgrado, zette de benoeming door (mocht u het 'hoekige' karakter van de aartspriester herkennen in de auteur van dit artikel, dan is dat verklaarbaar: de betovergrootvader van de auteur is een neef van de aartspriester). Pastoors waren voor hun inkomen afhankelijk van de offerbereidheid van de parochianen, vandaar dat er niet altijd collegiaal met elkaar omgegaan werd. Ook Steenhoff was daarvan niet vrij: de relatie met pastoor Rademaker van Soesterberg kon zeker als stroef omschreven worden. Waarom het Soest is geworden is niet bekend. Wel was Soest een plaats met een redelijke welvarende katholieke bevolking en dus met mogelijkheden voor een ambitieus pastoor. Zouden de bovengenoemde priesterstudenten Steenhoff getipt hebben om naar Soest te solliciteren? Of was het de pastoor/deken van Eemnes Wilhelmus de Beer (1800-1877) die als geboren Soester ook wel wist hoe de vlag in Soest hing? Steenhoff heeft een grote bijdrage geleverd aan een herrijzend katholiek Soest, begonnen met de bouw van de Petrus en Pauluskerk en de bijbehorende pastorie. In zijn memoires beschreef hij dat met een tweetal toespraken al dertigduizend gulden toegezegd werd voor de bouw van de nieuwe kerk. De kerk werd aanbesteed voor ruim 47.000 gulden, dus zal de financiering niet al te complex geweest zijn, temeer daar hij het Groot Gaesbeeker Gilde min of meer verplichtte om ook geld te verstrekken (vriendelijke mededeling van René van Hal). Toch ging niet alles voorspoedig getuige een bericht in de Amersfoortsche Courant van 14 juli 1853. Daarin werd vermeld dat een "zeer vermogend landbouwer zich verdronken heeft in de kom van een lustplaats Slothof". Reden zou zijn dat "tot betaling van een door hem toegezegd aanzienlijk geldelijk bedrag, ten behoeve van de aldaar nieuw gebouwde kerk, werd aangemaand. Desniettegenstaande is hij niet op 't door zijne zorg daargestelde kerkhof bij Engendaal, maar in gewijden grond begraven." Met het 'kerkhof bij Engendaal' wordt de kleine begraafplaats bedoeld die later bekend was als het "Mollenkerkhof' (meer over dit kerkhof kunt u lezen in het zomernummer 2012 33ste jrg. nr.1 blz. 11 t/m 13 en het lentenummer 2013 33ste jrg. nr. 4 blz. 31 t/m 34). Deze suïcide zal Steenhoff wel voor een dilemma geplaatst hebben, enerzijds als 'Doctor in de Godgeleerdheid' wist hij dat begraven van deze Godvrezende man in gewijde aarde een doodzonde was. Anderzijds zou hij de sympathie van de plaatselijke bevolking verliezen en daarmee ook de offerbereidheid van de parochianen, als hij de door de Judasdood gestorven man de laatste heilige Sacramenten onthield. Ware het iemand uit een lagere sociale klasse dan zou misschien de oplossing anders zijn geweest. Over de bouw van de kerk heeft de heer F.S.I. Knaapen in het boekje "De Petrus en Paulusparochie" al genoeg geschreven.
Het "Seminarie" te Soest-Zuid
Op 10 oktober 1857 heeft Steenhoff de eerste steen gelegd voor een allang verdwenen pand: het "Seminarie" in Soest Zuid. De naam "Seminarie" is misleidend, want die werd normaliter gebruikt voor een opleidingsinstituut voor priesters. De functie van dit gebouw was geheel anders, er werd huisvesting geboden aan behoeftige gezinnen en in de praktijk zullen dat vaker alleenstaande vrouwen met eventuele kinderen zijn geweest. Waarschijnlijk is de naam "Seminarie" gewoon in de volksmond ontstaan. Het was gebouwd als 'armenhuis' natuurlijk alleen voor de geloofsgenoten. Deze bewoners mochten er gratis wonen, maar veel ruimte kregen ze niet ter beschikking, de totale grondoppervlakte van het gebouw was 7 bij 16 meter, dus 112 m2, maar dit was voor acht wooneenheden. Elke wooneenheid was dan nog onderverdeeld in een woon- en slaapkamer en daarboven nog een vliering, vergelijk dat eens met de woning van Steenhoff: de huidige "Bach Muziekschool" aan het Kerkplein 1. Volgens "De Gooi- en Eemlander" van 12 maart 1940 vertrokken de laatste bewoners rond die tijd en zou het pand spoedig gesloopt worden, in het artikel wordt nog gememoreerd aan bewoonster "Zwarte Hanna", zij zou slapen in een bed van dennennaalden! Het pand was toen geadresseerd aan de Verlengde Kolonieweg 8 t/m 14. Meer over de bewoners kunt u lezen in het Winternummer 1986/1987 (7de jaargang nr. 3, auteur W.A. Klein) en in het Najaarsnummer 2006 (27ste jaargang nr. 2, auteur G.J.M. Derks). Daarna volgde het Sint Joseph gesticht met een bijbehorende boerderij. Ook de Bonifaciusschool en het verenigingsgebouw Sint Jozef zijn door hem geïnitieerd en de Roomskatholieke begraafplaats aanmerkelijk uitgebreid en voorzien van een stijlvol poortgebouw.
Andere activiteiten van Steenhoff
Of hij veel 'huisbezoeken' heeft afgelegd is de vraag, als ambitieus bouwpastoor zal hij daar weinig aan toegekomen zijn. Temeer daar hij ook op hoger bisschoppelijk niveau nog hand- en spandiensten verleende. Zo ging hij als buitengewoon secretaris van aartsbisschop Zwijssen in 1854 mee naar Rome, mede vanwege zijn talenkennis. Rome heeft hem zijn inzet geëerd en hem benoemd tot erekamerheer van de Paus met de bijbehorende titel monseigneur, iets waar hij heel erg trots op geweest schijnt te zijn. Ook hier weer een wat kritische kanttekening: waarschijnlijk heeft zijn persoonlijke offerbereidheid in pecunia aan de Paus zalvend gewerkt. Zijn wat zwakke gezondheid heeft mogelijk zijn ambities wat afgeremd. Strijdbaar was hij zeker wel, in "De Tijd" van 1 1 januari 1870 staat van hem een ingezonden brief, waarin hij zijn collega-"Commissie van Weldadigheid"-leden beschuldigt van uitsluiting van katholieke behoeftige kinderen. De andere commissieleden, mr. G.K Falck [bewoner van huize Landlust], ds. J.J. Bos en mr.P.M.de laCourt[burgermeester], zullen wel vaker aanvaringen gekregen hebben, het lijkt erop dat Steenhoff de verzuiling in Soest ingevoerd heeft. Aan de andere kant heeft pastoor Steenhoff in september 1858 wel de dispensatie aangevraagd voor het huwelijk van de niet katholieke Anne Willem Witsen Baron Straalman met de stalhouderdochter Maria Schimmel, de bewoners van de buitenplaats die later "Colenso" genoemd zou worden. Of hij dit oecumenisch huwelijk ook ingezegend heeft is (nog) niet bekend.
De graftombe van pastoor Steenhoff
Tweede Kerstdag 1880 overleed Dr. Mgr. Steenhoff, volgens "De Tijd" van 5 januari 1881 kreeg hij een grootse uitvaart. De H.H. Missen voor de plechtige teraardebestelling starten 's morgens al om 5 uur terwijl de lijkdienst pas om 10 uur zou aanvangen [blijkbaar moest er nog intensief gebeden worden om de overledene uit het vagevuur te houden]. "Bij den tocht naar het kerkhof werd het door de familieleden gevolgde lijk voorafgegaan door de jongens van de Bonifaciusschool, een talrijke vrouwenschaar, de meisjes van het St.-Jozefgesticht, een lange rij mannen en de ouden van het gesticht, vrienden en genoodigden, den burgermeester en vele notabelen van Soest en omstreken, de zangers en een groot aantal geestelijken." Het einde van het bericht luidde: "De parochianen zijn voornemens, ter dankbare herinnering, een gedenkteeken op het graf te plaatsen." Terugkijkend is het wel een van de meest opvallende grafmonumenten op de RK begraafplaats geweest. Helaas is het praalgraf van Steenhoff, beeldbepalend tot in de zeventiger jaren van de vorige eeuw, verwijderd. Het was een glazen 'huisje' waarin de beeltenis van de pastoor lag te rusten. Als kind liep je met ontzag langs de sarcofaag, toen ik eens het Mausoleum van Lenin bezocht, kwam deze herinnering weer boven. Nu ik de foto zie bemerk ik details die mij vroeger niet zijn opgevallen, bijvoorbeeld de kelk welke door de beeltenis wordt vastgehouden. Elke priester had zijn eigen kelk, die vaak door zijn familie was geschonken. In de kelk is dan meestal een inscriptie gegraveerd.
Literatuur:
- Roomser dan de Paus?, studies over de betrekkingen tussen de Heilige Stoel en het Nederlandse katholicisme 1815-1940. J.P. de Valk, 1998, Nijmegen
- Staf en Storm. Juden Vis & Wim Janse, 2002, Hilversum
- De Petrus en Paulusparochie. F.S.I. Knaapen, 1986, Soest
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.