J.M. Vaissier
Gevraagd ook eens een bijdrage te leveren aan ons blad, kwam mij, ofschoon geen "Soesder" van geboorte, een bruikbaar idee in de geest door het aardig artikel over de buitenplaats Zomerzorg alhier en haar bewoners, uit de pen van J.D.H, van der Neut in het lentenummer van dit jaar (1ste jrg., nr. 4, blz. 5-7).
Ik herinner mij namelijk, dat verwanten van ons ooit eveneens een buiten in Soest als zomerverblijf in bezit hadden, genaamd "Zomerlust". Volgens ijverige nasporing van de heer Oldewarris, hoofd van de dienst Burgerlijke Stand, was deze buitenplaats in de jaren 1860-1880 gelegen aan het Langend, met de nummering A 29. Helaas heeft een onderzoek in het Provinciaal Kadaster te Utrecht niet geleid tot een nadere bepaling van dat perceel in de huidige situatie. Volgens een oude inwoner, wiens voorgeslacht in de betrokken buurt woonachtig was, stond Zomerlust op het terrein waar later de houtwerf van Butzelaar en nu het woonpark De Vorstentuin gevonden wordt. Ook navraag onder familieleden leverde geen verder inzicht in deze topografische kwestie op.
Wat ons nu rest, is voorlopig niet meer dan een herinnering op te roepen aan het gezin dat ongeveer tien jaren de zomers in het toen nog zo idyllisch Soest placht door te brengen.
Dat zal tegelijk een meer concrete kijk geven op maatschappelijke toestanden en verhoudingen die voorkwamen in een tijd die, nu nauwelijks honderd jaar later, als "voltooid verleden" gekenmerkt moet worden. De kennis en beschrijving daarvan vormt nu eenmaal innoud en aantrekkelijkheid van het bedrijven van geschiedenis!
De buitenplaats Zomerlust werd rond 1870 gekocht door Ignace A. Hendrichs, een Amsterdams zakenman, voortgekomen uit een geslacht van notarissen en aanverwante ambtelijke functionarissen uit het toen nog "grenzen-loos" gebied tussen Aken en Maastricht. Zijn grootvader, naar wie hij was vernoemd, - volgens een gewoonte die niet alleen in de ogen van genealogen jammer genoeg tegenwoordig hoe langer hoe meer het loodje legt -, had de trek gemaakt naar het noorden (Amsterdam) en naar de hanael. Met een familielid van zijn vrouw, de Leeuwardense Froukje Sandringa, stichtte hij de fa. Hendrichs, Kuinders en Co., een welvarende tussenhandel in wisselende goederen, o.a. goud en zilver, die later zelfs eigenaresse zou worden van een rederij. Grootvaders zoon August, oom dus van onze Ignace, bracht het tot voorzitter van de Amsterdamse Kamer van Koophandel, hetgeen het nodige zegt over het belang en aanzien van hun zaken. Door de toen gebruikelijke "huwelijkspolitiek" immers was die tweede generatie, getrouwd met zonen en dochters van zogeheten bekende Amsterdamse families, al stevig geplant in het toonaangevend sociaal patroon van di£ dagen.
Ignace Hendrichs had in dat kader met succes de hand gevraagd van Betsy (Elisabeth Anna Barbara Philippine) de Lestrieux. Zij behoorde tot de parentage van onze grootmoeder en kon, evenals deze, model staan voor een echtgenote en moeder zoals dat gold voor de kring waartoe zij behoorden.
De families die wij in dit verhaal zullen tegenkomen, geven nog een ander typisch kenmerk van de tijd waarin zij leefden. Niet alleen de maatschappelijke groepering, maar evenzeer zo niet meer was de gelijkheid van kerkelijke gezindte, zeker bij katholieken, een "must". Een godsdienstig gemengd huwelijk kwam bij hen zelden voor, want het zag zich voor bijna onoverkomelijke moeilijkheden gesteld.
Van een vrouw als Betsy Hendrichs werd verwacht, dat ze zou uitblinken door een soort vrome ingetogenheid, en dat ondanks de ruime middelen waarover zij van huis uit en door haar huwelijk beschikte en de bepaald mondaine kringen in het rijke Amsterdam, waarmee zij op grond van haar sociale status de regelmatige omgang niet kon vermijden. De eigenlijke vriendschappen beperkten zich dan ook tot geloofsgenoten van "ebenbürtig" slag. Bijvoorbeeld, toen op 20 juni 1875 op Zomerlust een zoontje, Jan, werd geboren en door huisvriend pastoor Willem Steenhoff (- naamgever van de straat langs de door hem gebouwde kerk en pastorie -) werd gedoopt, stond daar een ander Amsterdams echtpaar, de Van Ogtrop's, als peter en meter. Ook zij behoorden tot onze gezamenlijke familie, hoewel zij niet een directe oom en tante van de dopeling waren. Ik vermoed, - maar een van hun kleindochters kon me dit niet bevestigen -, dat ook het gezin van P.A.L. van Ogtrop, van het bekende Effectenhuis door zijn vader gesticht, een zomerhuis bewoonde in Soest of Baarn. Het hier en toen geboren kind is helaas, en wel in Amsterdam, drie jaar later overleden.
Kindersterfte was een ander kenmerk, en een zeer negatief verschijnsel, in die "goede oude tijd". Ook een eerder broertje van de kleine Jan, nl. Louis, was al als kleuter gestorven. Het laatstgeboren kind, het twaalfde, deel van een tweeling, kwam levenloos ter wereld, welk verdriet hogelijk overspoeld werd door het overlijden van de moeder zelf in dit laatste en fatale kraambed (maart 1881). Betsy Hendrichs-de Lestrieux is niet ouder geworden dan 42 jaar. Op Jantje na, geboren dus in Soest, zagen alle overige 11 kinderen het levenslicht in de hoofdstad.
Twee van hen gaven de vader, nu weduwnaar, weinig hoofdbrekens bij het geven van zijn toestemming, - zo ging dat toen -, aan geschikte huwelijkspartners. Dat waren Frans en Marie. De jongeman koos een geestelijke loopbaan in de Jezuïetenorde, waartoe ook zijn oom Jan Hendrichs, missionaris op Midden-Java, behoorde en werd in de eerste decenniën van onze eeuw een vermaardheid als gever van drukbezochte apologetische conferenties en publicicist.
Tradities werken lang door. Een achterkleinzoon van het echtpaar van Zomerlust, pater Guus (Aug. H.B.L.) Hendrichs, bemant momenteel de staf van de Jezuïetencollege aan de Berg en Dalseweg te Nijmegen. Frans schreef bij de vroege dood van zijn moeder voor de naaste familieleden een gevoelig In Memoriam, waarin hij allerlei momenten van haar leven opriep. Uit de in Soest doorgebrachte zomermaanden haalt hij daarin, in bewoordingen die de toenmalige afstand tussen stedelingen en dorpsbevolking laten doorklinken, het volgende rustieke beeld op.
"Waaruit spreekt haar eenvoud, die haar het buitenleven zoozeer deed beminnen boven de steedsche drukten, meer dan uit haar omgang met die goedige landelijke overburen, in wier stille bezigheden moeder altijd zulk een behagen schepte? Hoe gaarne was zij er bij tegenwoordig als de karn geroerd, de boter bereid werd; als het graan werd ingehaald, werd gedorscht en tot brood gebakken werd. Wat beminde zij hun werkzaamheden, wat beminde zij die goedige vrouw, die daar met haar vier broeders samen woonde, hoe gaarne zette zij zich naast die landbewoners neder, wier eenvoudige taal haar hart zoo welkom was, wien zij zoo gaarne eenige hartelijke woorden toevoegde: wat toonde moeder daar bij die eenvoudige lieden, zoowel als in haar zucht naar de schoone natuur, eigenlijk in geheel haar handelen op "Zomerlust" ook datzelfde diepgevoelige en edele gemoed".
Dochter Marie trad in bij de Dames du Sacré-Coeur, een kloosterorde die zich internationaal toelegt op het onderwijs aan meisjes op nogal dure pensionaten. Zij was het langst werkzaam in hun nederzetting aan de Haagse Newtonstraat.
De oudste van de meisjes, Betsy (Jr.), zou als bijna honderdjarige eveneens in Den Haag haar lange leven eindigen als weduwe van Mr. Norbert Smits van Oyen. Zij moest meemaken hoe haar schoonzoon, Jhr. Charles Verheyen, Eerste Stalmeester (de "Bischoff van Heemskerk") van Koningin Wilhelmina, door de bezetters als wraak ten opzichte van zijn naar London ontkomen vorstin naar Buchenwald werd afgevoerd om daar binnen een jaar (april 1941) omgebracht te worden.
Het derde meisje, Jo, werd door haar huwelijk mevrouw van Hellenberg Hubar, een even bekende katholieke naam als die van haar schoonmoeder de Sonnaville.
Van de vijf overige zonen werd de oudste, Ignace Jr., lid van de familiefirma en deed zeker in zakelijk opzicht een zeer geslaagd huwelijk met een dochter van de légendaire oprichter van het eerste nederlandse "warenhuis", Antoon Sinkel en diens vrouw Alexandrine Barge. Willem trad in het huwelijk met Pauline Alberdingk; enigen van hun zonen lieten later uit piëteit tegenover hun grootmoeder wier familienaam uitgestorven was, hun naam wijzigen in die van: de Lestrieux Hendrichs. August koos voor een ambtelijke loopbaan in "Indië", waar ook zijn beide kinderen geboren werden.
De jongste zonen, Jos en Jan (II), gingen resp. in het bankwezen en de handel. Van beiden leven geen nakomelingen meer.
Aan wie Ignace Hendrichs in 1881, na nog eenmaal de zomer in Soest te hebben doorgebracht na de dood van zijn vrouw, Zomerlust heeft verkocht, kan (nog) niet gemeld worden. Het zou me een genoegen geweest zijn meer over die plaats zelf en de eerdere en latere bewoners te hebben kunnen vertellen. Bewaard werden in de registers van de Burg. Stand wel de namen van het ouder echtpaar met hun nichtje die als huisbewaarders op het terrein of in een deel van het huis gewoond hebben.
Misschien brengt dit stukje nog enige hints van oudere Soestenaren, die ons de goede speurrichting zullen wijzen. Noodgedwongen moesten we ons beperken tot een kijkje in de lotgevallen van maar één bewonersgezin van Zomerlust. Maar we vleien ons met de gedachte, dat voor de liefhebber van de "petite histoire", waar plaatselijke geschiedschrijving vaak op zal neerkomen, toch een paar wetenswaardige gegevens hiermee geboden werden.
NOOT VAN DE WEBSITE REDACTIE (december 2020)
Bij nader onderzoek is gebleken dat Zomerlust aan de Burgemeester Grothestraat 59 staat (pand met koetshuis erachter) dat door de jaren heen verschillende namen heeft gehad als "Noorder-Eng" en "De Buitenplaats". Zomerzorg en Zomerlust zijn dus 2 verschillende panden die in de afgelopen jaren zijn beschreven in VZTS.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.