Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Soester crimineel verleden

Jan de Mos

Misdaad is er al sinds het ontstaan van de mensheid. Gewelds- en vermogensdelicten zijn van alle tijden. Straffen ook, al zijn die in de loop van eeuwen wel wat gewijzigd (hoewel niet in alle culturen in het zelfde tempo). Om een indruk te geven van het crimineel verleden, zich afspelend in het gerecht Soest, een kleine bloemlezing uit de vonnissen van het Hof van Utrecht, binnen de provincie het hoogste gerechtsorgaan. Geselecteerd uit de criminele sententies (rechterlijke uitspraken) over de periode 1530-1811. Privacy speelde toen nog geen rol, de namen van de daders en de slachtoffers zijn volledig openbaar.

Recht en tucht De rechtspraak vond in die tijd op twee niveaus plaats. De hoge rechtsmacht, in dit artikel het Provinciaal Hof van Utrecht, behandelde de lijfstraffelijke zaken zoals moord, verkrachting, brandstichting e.d. Boetstraffelijke zaken en civiele zaken werden afgehandeld door het lokale gerecht in Soest zelf, onder leiding van een schout (zie Soest in de 17e en 18e eeuw, blz. 99 e.v.).

In 1528 droeg bisschopelectHendrik van Beieren het wereldlijk gezag in het Sticht over aan Karel V. Bij de bestuurshervorming werd op 2 april 1530 het Hof van Utrecht geïnstalleerd. De eerste president van het Utrechtse Hof was Jasper Lievensz van Hogelande. Nadat het Benedictijner klooster, de romaanse Paulusabdij, bij de Reformatie in 1580 was opgeheven, werden de kloostergebouwen, in de schaduw van de Domtoren, in 1595 in gebruik genomen door het Hof van Utrecht. Op 1 maart 1811 werden de schepenrechtbanken, zowel in de steden als op de dorpen, afgeschaft en werden er evenals in de andere gebieden van het Franse keizerrijk, waarvan Utrecht toen deel uitmaakte, rechtbanken per kanton en per arrondissement ingevoerd.

Gevangenisstraf was in de zeventiende eeuw nog een geheel nieuwe sanctie. Vóór die tijd werd deze straf als een tijdelijke maatregel gezien, in afwachting van berechting. Langdurige gevangenisstraf kostte de overheid simpelweg veel te veel geld. Behalve lijfstraffen legde het Hof wel tuchthuisstraffen op. Tuchthuisstraffen waren niet primair bedoeld als genoegdoening naar de slachtoffers. Daarvoor waren de lijfstraffen. Ook niet om daders definitief uit de samenleving te verwijderen, daarvoor werd de doodstraf gehanteerd, of verbanning uit de stad of regio (en werd het probleem verplaatst naar andere regio's). Het doel was de om gevangenen te leren zich in de maatschappelijke orde te handhaven, een kortdurende heropvoeding. 

Vanaf de zeventiende eeuw werden nieuwe strafinrichtingen gebouwd, waar de gevangenen zelf voor hun onderhoud moesten werken. Deze vormen van tuchthuizen heetten rasphuizen (voor mannen) en spinhuizen (voor vrouwen). Mannen moesten hout raspen, waarbij de houtvezels dienden als grondstof voor de bereiding van verf en inkt. De vrouwen moesten spinnen voor de kost. In Utrecht was er ook een politieke bijbedoeling voor de oprichting van een tuchthuis. Het stadsbestuur had besloten om het te financieren door goederen te naasten van de Utrechtse religieuze broederschappen die de Reformatie hadden overleefd. Zo werd tussen 1615 en 1620 het tuchthuis voor daklozen, bedelaars en vagebonden gebouwd op het terrein van het voormalige klooster van Sint Nicolaas in Utrecht. In 1899 opende de Stadsaalmoezenierskamer hier het armenhuis De Doelen. Aan de oostwand van de binnenplaats bevindt zich nog een gedenksteen:

De tekst op deze gevelsteen is als volgt te verklaren. Jacob Meerlingh was als sub schout betrokken bij de bouw van het tuchthuis. Het is niet onwaarschijnlijk dat Henric Meerlingh, die de eerste steen heeft gelegd, zijn zoon was. De datum van de steenlegging is in het vers terug te vinden: 21 augustus. Door middel van Romeinse cijfers is het jaartal in het vers verstopt: 1615.

De eerste vonnissen van het Hof van Utrecht
Het eerste, ernstige Soester delict na 1530 stamt uit 1549. Gijsbert Jansz, geboren in De Birkt (Soest), heeft de vrouw vermoord van Johann Loeffz. Vermeld wordt dat Gijsbert Jansz daarbij in Harmelen in het water is gevallen. Kennelijk voortvluchtig, maar wel opgepakt en voorgeleid. De aanklacht is messentrekkerij en moord. In het vonnis van 6 april 1549 wordt hij veroordeeld tot onthoofding en tentoonstelling van de geëxecuteerde. Zo ging dat in die tijd. Ophanging of onthoofding gebeurde op een plein voor het publiek. Daarna werd het lijk, meestal aan de rand van de stad, zichtbaar tentoongesteld als waarschuwing, zo gaan wij om met misdadigers.

Op 27 juni 1558 staat Aert Anthonisz uit Soest terecht, van beroep bouwknecht. Kennelijk ook een vechtersbaas. Hij heeft een onbekende in De Bilt gedood. Aanklacht messentrekkerij en doodslag. Zelfde vonnis: onthoofding. Het volgende proces verloopt anders. Op 7 juli 1559 staat Lambert Hendricksz uit Soest terecht wegens messentrekkerij en doodslag. Het slachtoffer is Aert Goessensz. De soort akte is in dit geval een 'interinement van remissie'. Wat betekent dat er rekening is gehouden met verzachtende omstandigheden. Dikwijls gebeurde dat als beide vechtersbazen dronken waren, meestal een kroeggevecht, waarbij onduidelijk was wie de vechtpartij was begonnen. Soms was het slachtoffer ook verder heen dan de dader, waardoor de doodsoorzaak niet eenduidig was vast te stellen. Liefhebbers van oud-Nederlands kunnen het volledige vonnis nalezen. Lambert Hendricksz werd veroordeeld tot een geldboete en het betalen van de proceskosten. Hij kwam er dus genadig van af.

Eenzelfde proces zien we ook in de jaren daarna. De 80-jarige oorlog is inmiddels begonnen (1568-1648). In 1581 staat schipper Adam Jansz uit Soest terecht omdat hij Claes Ghijsbertsz, ook een schipper, heeft gedood. Turfschippers onder elkaar! In juli 1592 staat Jan Wenck Jansz, alias Den Jongen, uit Soest terecht wegens doodslag van Jacob Jan Thomasz.

Er gebeurde nog meer in 1592. Op 19 september staat kerkmeester van Soest, Jan Anthonisz, terecht wegens doodslag van Rutger Aelbertsz en op dezelfde dag Loyech Thonisz uit Soest wegens doodslag van Henrick HenricxszBoth.In november 1592 vond er kennelijk een kroeggevecht plaats in de herberg van Jan Rutgersz in Soest (de naam van de herberg is niet vermeld). Gedaagde is Anthonisz Jansz de Ruych uit Baarn en het slachtoffer Thoenis Henricxsz Mol. In 1593 is de dader Huybart Petersz uit Soest en het slachtoffer Peter Jan Roeters. Het volgende geval staat beschreven in Soest in de 17° en 18° eeuw (blz. 105). De latere burgemeester van Soest Rutger Corsz (familienaam Hilhorst) staat op 5 september 1609 terecht wegens doodslag van Gosen Diercxz in de herberg van Jan Thonis Loogen. In alle gevallen komen zij er vanaf met een geldboete en het betalen van de proceskosten.

De bende van Hees
Daarna zien we een paar delicten met 'aktes van submissie`. Daarbij wordt de gedaagde voor een delict veroordeeld zonder verder onderzoek, een bekentenis die wordt afgedaan met schikking en veroordeling tot een geldboete en het betalen van de proceskosten. Gedaagden zijn Henrick Tonisz Hencum (1618), Rijck Henricksz (1621) en Jacob Thonisz (1621). In 1622 weer een gevecht in de kroeg, deze keer in de herberg van Dirck Aertsz in Soestdijk. Gedaagde Jan Gijsbertsz Cleyn en slachtoffer Aert Egbertsz Stael, overigens al gedood in 1616 ten huize van Dirck Aertsz. Afgedaan met een boete en betalen van proceskosten. Maar ook de kroegbazen zelf werden weleens veroordeeld. In 1653 was dat Cornelis Petersz Ruycht, eigenaar van 't Witte Cruijs aan het Kerkpad in Soest (zie Soest 17-18 eeuw, blz. 81/82). Hij beging een delict jegens Gerrit Thijssen.

Nu komt Hees is beeld. In 1657 staat Ghijsbert Jan Eelgisse (Eelgisz), uit Hees gerecht Soest, terecht wegens messentrekkerij. Slachtoffer is Jannichjen Logen uit Soest. Hij wordt veroordeeld tot het vragen van vergiffenis en een gevangenisstraf op water en brood. Op 20 februari 1660 staat hij weer terecht, samen met zijn vrouw Trijn Jans, ook uit Hees. Zij worden beiden verbannen uit de stad Utrecht. Op 20 februari 1660 staan in Utrecht ook terecht Egbert Cornelisz Kool en zijn vrouw Anna Huybertse wegens diefstal en medeplichtigheid. Zij worden verbannen uit de stad Utrecht en duiken later op als duistere kroeghouders in Hees. Op 9 februari 1661 staan Mees Rutgersz, alias vader Mees, en zijn vrouw Merritgen Dircx, beiden uit Hees, terecht voor heling en medeplichtigheid. Zij worden verbannen uit de provincies Utrecht, Holland, Zeeland, verder geseling en schandpaal. Vader Mees was de leider van de Bende van Hees, opererend vanuit de kroeg van Egbert Cornelisz Kool in Hees. Daarover is vaker gepubliceerd (zie ook het boek Soesterberg tot de 20e eeuw, blz. 134/135, Jan de Mos).

Nadat de bende van Hees is opgerold, verloopt de rest van de 17e eeuw rustig in Soest, nog slechts een zaak. In juli 1683 staan twee broers terecht. Arien Dircksz (28 jaar) en Willem Dircksz Deelen (26 jaar). Aanklacht diefstal, medeplichtigheid en valsheid in geschrifte. Een milde straf: betaling proceskosten en verbanning uit de stad Utrecht. Maar een maand later staat Willem weer terecht, nu wordt de strafmaat verhoogd met geseling. In oktober 1683 staat Willem voor de derde keer terecht. Weer voor diefstal en overtreding verbanning. De strafmaat wordt weer verhoogd, deze keer: geseling; brandmerking; verbanning uit Utrecht, Holland en Zeeland; tuchthuis.

Misdaad in de 18e eeuw
In 1719 weer een serieuze misdaad. Lubbert Lamberts uit Soest, oud ongeveer 40 jaar, staat in dat jaar terecht voor huisvredebreuk en doodslag. Het slachtoffer is zijn zwager Jan Gijsbertsze. Het is niet zijn eerste veroordeling, maar wel zijn laatste, hij wordt namelijk onthoofd. Ook gevallen van diefstal komen regelmatig voor. In 1720 staat veelpleger Fijtje Alpherts, alias Fijt van Dolligheyd, uit Hoogland terecht wegens diefstal, inbraak of insluiping en overtreding van verbanning. Ze was 46 jaar en afgaand op haar bijnaam een dame van plezier. Slachtoffer is deze keer Jan Jansen Bree, de hospes van herberg De Swaan aan het Kerkpad in Soest (zie Soest 17-18 eeuw, blz. 80). Zij werd gestraft met wederom een verbanning, maar ook geseling, brandmerking, schandpaal en tuchthuis.

In 1721 staan Willem Jacobse uit Zeeland en zijn zwager Seger Albertse terecht voor het stelen van een koe uit het gerechtshuis van Soest, beiden worden gestraft met een geseling en verbanning. Een andere veelpleger uit Soest was Cornelis Goossense. In 1721 werd hij op 70 jarige leeftijd veroordeeld tot een geseling wegens overtreding van de verbanning. In 1739 stond Willem Petersen Kockel terecht voor geweldpleging. Andere gedaagde was zijn voogd Gerrit Cornelisz van Altena, schepen en buurmeester van Soest. Wellicht dankzij zijn voogd kwam hij er vanaf met een geldboete en betaling van proceskosten. In 1773 stond Teunis Mijnsen uit Soest terecht, alias dubbelde Teunis, oud 21 jaar (zoon van Meins Theunisse Ruig en Metje Elisse Man). Aanklacht was diefstal en oplichting. Hij werd veroordeeld tot geseling, betaling van de proceskosten, verbanning uit Utrecht, Holland en Zeeland en tot slot ook nog tuchthuis.
Nog een geval van messentrekkerij. In 1779 wordt Pieter Dirkse Frenger uit Soest, oud 24 jaar (zoon van Dirk Janse Frenger en Gijsberta Peters), daarvoor veroordeeld, straf: geseling, betaling proceskosten en schandpaal.
Een ander strafbaar feit is het volgende. In 1788 staat Grietje Jansz Broek, oud omtrent 40 jaar (Gertrudis, dochter van Joannes Janse Broeck en Gerarda Henderix), uit Soest, terecht voor nalatigheid en verwaarlozing. Zij had 10 jaar eerder al een onecht kind ter wereld gebracht. Maar heeft zich weer laten bezwangeren en dat verborgen gehouden voor haar omgeving. Ze woonde in een hut bij haar vader en een 'huis leggende' naaister. Die waren al naar hun werk toen zij moest bevallen. Ze heeft bij de bevalling geen hulp ingeroepen en de baby daarna verborgen gehouden. Onduidelijk is of en zo ja hoe lang het kindje na de geboorte heeft geleefd. Uiteindelijk wordt zij veroordeeld tot het tuchthuis.

Veediefstal is ook van alle tijden. In 1796 wordt Frans Hendrikse, geboren in Leusderbroek, wonend in Soest, oud tussen 40-50 jaar, veroordeeld voor de diefstal van een koe van Jan Hoenders uit De Bilt. Hij wordt gestraft met geseling, betaling van proceskosten, verbanning uit Utrecht, Holland en Zeeland. In hetzelfde jaar nog een geval van veediefstal. Deze keer zijn de schuldigen de gezusters Cornelia (36 jaar, geboren in Anholt (D), gehuwd met Frans Hendrikse) en Johanna Christina Uster (28-29 jaar, geboren in Rees, Kleef (D), wonend in Soest. Ze hebben van Rijk van Beek een schaap gestolen en van Wouter Teunissen (Kuijer) zijn kippen. Zij kregen als straf: geseling, brandmerking, betaling proceskosten en verbanning uit Utrecht, Holland en Zeeland. In 1798 wordt Wouter Jansz Lesoen, oud 29 jaar, geboren in Soest (zoon van Jan Lesoen, barbier en Maria Meij), opgepakt voor landloperij, samen met zijn partner Alida Gielen, 24 jaar geboren in 's-Graveland. Beiden worden veroordeeld tot het betalen van de proceskosten en tuchthuis.

Nog een paar zaken begin 19e eeuw
In 1800 staat Evert Wijnen voor de rechter. Hij is de zoon van Jan Wijnen en Gerritje Janse Bos, op 21 april 1776 in Soest gedoopt, wonend Aghter den Berg. De aanklacht is oplichting en afpersing, slachtoffer is Jacob Haarman. Straf: geseling, betaling van proceskosten en verbanning uit de stad Utrecht. In 1803 staat Jan Dorresteyn terecht, oud 19-20 jaar wonend Soestdijk, wegens diefstal. Er zijn zes slachtoffers uit de regio. Deze jonge veelpleger krijgt als straf opgelegd: geseling, brandmerking, proceskosten en verbanning uit Utrecht, Holland en Zeeland. In 1810 nog een delinquent. Hendrik Franken, geboren in Soest, oud 40 jaar, staat terecht voor diefstal, inbraak of insluiping. Hij is eerder gestraft, deze keer: geseling, brandmerking, proceskosten en verbanning uit Utrecht, Holland en Zeeland. Daarna breekt de Franse tijd aan met een nieuw rechtssysteem, maar met vergelijkbare misdaden: l'histoire se répète. De straffen veranderen wel in de loop van de tijd. In 1854 werden in Nederland de gerechtelijke lijfstraffen afgeschaft, met uitzondering van de geseling die pas in 1870 verdween, tegelijk met de doodstraf (met uitzondering van oorlogsrecht). De straf werd "wreed en onbeschaafd" gevonden. In de 10 jaar daarvóór was de doodstraf overigens al niet meer uitgevoerd. Met deze wijziging van het Wetboek van Strafrecht werd de doodstraf vervangen door de levenslange tuchthuisstraf. Uiteindelijk werd in 1983 in de Grondwet bepaald dat de doodstraf niet meer kan worden opgelegd (artikel 114). Sindsdien kent Nederland de doodstraf niet meer, zowel voor misdrijven die in vredestijd als in oorlogstijd zijn gepleegd. Tot slot, als er struikrovers in Soest, of op Den Bergh zijn actief zijn geweest, moet het voor 1530 zijn geweest. Waarschijnlijker is dat het een hardnekkige fabel is.

Bronnen o.a.:
• Het Utrechtse archief, Criminele sententies 1513-1811, Vonnissen van het hof van Utrecht;
• Geveltekens in Utrecht (Doelenstraat 12/46) en Erfgoed Utrecht (Voormalige Tuchthuis nu Oude Lieden Huis);
• Wikipedia;
• Eemlandse Klappers.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto