Jan de Mos
Het is al weer ruim honderdjaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Nederland bleef neutraal in deze "Groote Oorlog", maar België werd bezet door de Duitsers omdat een vrije doorgang naar Frankrijk werd geweigerd. Het gevolg was een grote stroom van Belgische vluchtelingen naar Nederland. Net als nu met de Syrische vluchtelingen was er opvang nodig. Eerst de noodopvang en daarna een langduriger verblijf in kampen. Ook Sotst en vooral Soesterberg kregen hiermee te maken.
Eerste noodopvang in Soest
In het najaar van 1914 stroomden meer dan een miljoen Belgische vluchtelingen Nederland binnen. Nederland was niet erg voorbereid op deze humanitaire crisis, maar zette zich massaal in voor de ontheemde Belgen. Over de opvang in het eerste jaar 1914 zijn door de provincie Utrecht registers bijgehouden per plaats, ook van Soest. Soest telde in dat jaar 5785 inwoners en bood aan 309 vluchtelingen tijdelijk onderdak. Veel vluchtelingen kwamen uit Antwerpen. Het Antwerpse gemeentebestuur had de bevolking namelijk aangeraden om de stad - die ieder moment door de Duitsers kon worden gebombardeerd - onmiddellijk te verlaten.
De vluchtelingen werden in Soest opgevangen in de Rembrandtzaal, de Openbare Lagere school in de Kerkebuurt, het St. Jozeph gesticht (nu Museum Soest), Herstellingsoord Trein 8.28 aan de Kolonieweg en de Hulpschool. Maar ook particulieren boden onderdak: Van de Poel in Soestdijk (waarschijnlijk Café Soestdijk of Trier), Butselaar (ouders), Naessens Soestdijk (de familie Naessens was eigenaar/bewoner van het herenhuisHill Grove, en zij hadden een piano- en muziekhandel in Amsterdam. Zij waren afkomstig uit België en het zal wel geen toeval geweest zijn dat ze onderdak verleende aan ook een gezin Naessens, vrijwel zeker familie), Schalkx Soestdijk (herberg De Koophandel, later Eemland aan de Van Weedestraat), Franken (postdirecteur), Van Dijk Soesterberg, huis Dr. Boers, Wttewaal, J. Stalenhoef, wed. Kamerbeek (beiden herberg De Gouden Ploeg), Mulders (molen), van de Breemer (Lazerusberg, pension) en Oosterdijk te Soesterberg. De opvang in de scholen en herbergen werd niet kosteloos gedaan, de rekeningen werden ingediend bij de gemeente en weer bij het Provinciale Comité, dat de rekening vervolgens bij de Belgische regering indiende, in totaal 45 miljoen gulden, die overigens nooit zijn teruggeëist (wel ingediend niet betaald). Dat gold echter wel voor de kosten van de geïnterneerden in de kampen. Op basis van de Conventie van Den Haag was België verplicht alle interneringskosten terug te betalen. Nederland diende een rekening in van 53 miljoen gulden. Een zware dobber voor het totaal geruïneerde België.
De meeste vluchtelingen verbleven maar kort in Soest (oktober en november 1914), de rest vertrok begin 1915 (gold niet voor Trein 8.28, dat bleef langer in gebruik als tbc herstellingsoord voor het sanatorium in het Belgische Wenduine). Opvallend is dat het merendeel van de Belgische vluchtelingen terugkeerden naar hun eigen land. Andere bestemmingen waren Egmond aan Zee, Harderwijk, Amsterdam, Rotterdam en enkelen naar Engeland (de meer vermogenden). Opvallend genoeg was er maar beperkte doorstroming naar kampen in Egmond en Harderwijk. De invloed van de grote Belgische vluchtelingenstroom was in Soest dus gering, dit in tegenstelling tot Soesterberg.
Kamp bij Zeist Wegens voedselschaarste en cultuurverschillen nam het enthousiasme over de opvang al snel af. Met 'zachte drang' probeerde men de Belgen over te halen weer naar huis te gaan, wat vanuit Soest ook het geval was. De overige vluchtelingen werden overgebracht naar permanente barakkenkampen, veelal militaire kampen, die men 'Belgische dorpen' noemde omdat ze voorzien waren van allerlei voorzieningen en omdat de regering dat minder negatief vond klinken dan interneringskamp. In Soesterberg was dat in de barakken van het militaire oefenterrein Kamp bij Zeist aan de Kampweg en in de barakken van het kampeercentrum van de Nederlandse Protestantenbond aan de Amersfoortsestraat, dat werd omgedoopt inAlbert'sDorp. In het Kamp van Zeist verbleven gevluchte Belgische militairen (soldaten en onderofficieren, de officieren verbleven in Amersfoort) en inAlbert'sDorp wat later een aantal van hun vrouwen en kinderen.
In Kamp bij Zeist was ruimte gecreëerd voor ruim 12.000 gevluchte Belgische militairen. Om de orde te handhaven en verveling te voorkomen werd een strak militair regime ingesteld. De kampbewoners moesten zich houden aan een dagindeling met appèls, vaste etenstijden, corveediensten en onderhoud op het kamp. Werken buiten het kamp was nog niet toegestaan. Behalve 'bed, bad en brood', kregen de geïnterneerde soldaten vanaf 1914 een soldij van 10 cent per dag.
De eerste opvang in 1914 was in tenten, later werden en houten barakken bijgebouwd. Ook tijdens de gewone jaarlijkse grote zomeroefeningen verbleven de Nederlandse militairen in tenten. Afb. 3 Tentenkamp Kamp bij Zeist. Naast de verplichte werkzaamheden probeerden de Belgische militairen de tijd te doden met het aanleggen van tuintjes, handenarbeid (houtsnijwerk, blikslagers), kegelen en muziek maken. Geïnterneerde Belgen klaagden in het begin steen en been over de barakken en de Hollandse keuken en al snel sloeg de verveling toe. In sommige kampen heersten een mild regime, maar in Kamp bij Zeist voerde commandant Knel juist een streng beleid. De onvrede liep zo hoog op dat Belgische soldaten tegen de kampleiding in opstand kwamen. Op 2 december 1914 sloeg de vlam in de pan. De gehate kantine, met de te hoge bierprijzen, werd geplunderd en vernield, militairen trachten in burgerkleding te vluchten, maar enkele werden gevangen genomen en opgesloten. De volgende dag sloeg de vonk over en duizenden geïnterneerden kwamen in opstand. Commandant Knel gaf zijn luitenant Mallinckrodt toestemming om met scherp te schieten op de Belgen die probeerden uit het kamp te breken. Het treurige gevolg was 8 doden en 18 gewonden. Daarna werd de rust hersteld en na verloop van tijd kregen de Belgische geïnterneerde militairen meer bewegingsvrijheid. Er kwam in het begin van 1915 een eigen kampkrantje uit (De Kampbode, 5 cent), er kwam onderwijs (lager, middelbaar en hoger), een studiekring, er konden ambachten worden uitgeoefend, er werd muziek gemaakt, lied- en toneelvoorstellingen gegeven en er werden sportwedstrijden georganiseerd, ook met de lokale bevolking. Onder andere een voetbaltoernooi rond de jaarwisseling 1915/1916 waaraan Kamp bij Zeist met drie teams meedeed, het 1e en 2evan E.E.M. (volledige naam van het kampteam niet bekend) en een veteranenteam. Het voetbal werd al snel populair. In juli 1916 waren er al 200 spelers in het kamp, die onderverdeeld in 16 teams hun barakken vertegenwoordigden in een onderlinge competitie.
Zoals al eerder vermeld kregen de soldaten een soldij van slechts 10 cent per dag. Later kon dit worden aangevuld met loon uit een betrekking binnen en buiten het kamp. Pas in 1918 kregen zij een verhoging van de soldij, afhankelijk van de bijverdiensten tot een maximum per week. De soldij van de soldaat, korporaal en brigadier bleef 10 cent per dag. In de hogere rangen liep dat op tot 25 cent per dag. De helft van de geïnterneerde militairen was inmiddels werkzaam buiten het kamp.
In augustus 1918 wordt bekend gemaakt dat het Kamp bij Zeist gesloten gaat worden. De geïnterneerden zullen overgebracht worden naar het kamp in Harderwijk. Dat besluit viel rauw op het dak, men wilde niet weg. Er werd direct een protestactie opgezet en een verzoekschrift aan de koningin gericht, ondertekend door 3.315 militairen, om het besluit ongedaan te maken. Maar kort daarna, voor de uitvoering van het besluit en de wapenstilstand van 11 november 1918, konden de meeste Belgische militairen gelukkig weer terugkeren naar huis.
Alberts' Dorp
Op 2 maart 1915 wordt het vrouwenkamp Alberts' Dorp geopend voor de eerste honderd vrouwen van de in het Kamp bij Zeist gelegerde Belgische militairen, met hun kinderen. Een verslag hierover in is terug te lezen in De Kampbode van 5 maart 1915: "Verleden Donderdag 2 Maart is bij heerlijk lenteweer het ALBERT'S DORP plechtig ingehuldigd geworden. Halverwege tusschen Amersfoort en Zeist bij den tramstilstand 'De Bie' gelegen, verschaffen zijne liefelijk geordende huisjes een onderkomen aan een honderdtal soldatengezinnen. Elk heeft zijn kamer, zijn huisje gekregen, en mag het naar eigen goedvinden inrichten, dank zij de milde Nederlandsche Regeering en de tusschenkomst van een Comité dat er bewind voert. Dit Comité is gevormd door de dames Luyking, Braams, Mulder, barones van Tuyll, van Vleuten en van Vloten. Mijnheert de Baron van Tuyll sprak de openingsrede uit. De kinderen zongen kooren en liederen onder leiding van Mevrouw Brichoud, onderwijzeres, en van Wachtmeester Wery. De harmonie van 't Kamp (bij Zeist) wierp de toonen hare kleine levendige stukjes in het gevoel, onder 't bestuur van kapelmeester Crochet.Het dorp is gebouwd geworden door den Heer Kapitein van de genie Beltman, met als opzichter wachtmeester Slootmaker ondernemer te Lier. In dit kleine stukje België heerschte Donderdag zoo'n familieleven stemming, daar waren zoo'n blijde gezichten, zoo'n helle gulle lachjes en zoo'n lekkere chocoladegeuren, want de dames van het Comité vergasten de vrouwen en kinderen op een fijn smulpartijtje. Het dorp is vrijwel volledig, met zijn school die voor een kerk kan ingericht worden, zijn groot gebouw die als werkplaats dient voor de vrouwen, en waar ze ook iets kunnen verdienen, zijn waschplaats, zijn badinrichting, elektrische centrale, zijn roode kruis ambulantie, enz. Voor de stoffelijke zijde van het bestuur zorgt zr Roosendael. leder gezin krijgt dagelijks 35 cent en 20 cent per kind, en betaald wekelijks 75 cent voor de huur, en zoo kunnen 100 van onze makkers gerust gesteld worden over het lot van hun gezin, en alle hebben er hunnen erkentelijkheid voor betoond. Dit feestje heeft ons den indruk nagelaten van de volle blijdschap van 100 gezinnen die nu buiten de zorg en buiten de armoede zullen leven". In totaal bood het kamp plaats aan 600 personen.
Vanzelfsprekend ontstond er een druk verkeer tussen beide kampen. Vooral in de weekenden, te voet of met de tram. Dat bleef niet zonder gevolgen. Vele kinderen werden er geboren en gedoopt in de RK Carolus kerk te Soesterberg. Niet alle mannen uit het Kamp van Zeist hadden een partner. Sommige jongelingen waren op zoek naar een geschikte partner, zoals blijkt uit een oproep in de Kampbode van 10 maart 1918: "Jonge dames die verlangen in het huwelijk te treden, wij hebben een mooie gelegenheid voor U.
Belgische onderofficier, schoone jongen, nog niet al te oud, eigenaar van een mooie fiets met dito lantaarn en van een prachtige stem, zoekt kennismaking om na een korte vrijage te trouwen. Met de financiën staat het goed, betrekking zoowel binnen als buiten 't kamp. Van U wordt slechts verlangd niet jaloersch te zijn en een zekere voorliefde voor charcuterie. Koken kan hij ook goed, hij kijkt niet op de boter (crême). Brieven: L.D.P. bureel de Kampbode. Absolute discretie verzekerd". Niet bekend is of de ischoone jongen' deze oproep zelf heeft geplaatst of dat het een grap was van een van zijn collegae, ook niet of het een succes is geweest. Ook de vrouwen keerden na afloop van de oorlog weer terug naar huis, met hun mannen en kinderen.
Liesbeth du Quesne - van Gogh
De Kampbode, waaruit geciteerd is in dit artikel, verscheen van 21 november 1915 tot 25 augustus 1918. Het was handgeschreven weekblaadje met een Frans- en een Nederlandstalige uitgave en kostte 5 cent. Na verloop van tijd kwamen er advertenties in van de lokale (Amersfoortse) middenstand. In het begin vooral van de horeca. Later werden er ook andere diensten aangeboden. In de Kampbode was ook plaats voor poëzie. Een van de vaste schrijfsters was mevr. E.H. (Lies) du Quesne-van Gogh uit Soesterberg, wonend op de buitenplaats Hoog en Wel, later omgedoopt tot Eikenhorst, toen er ook een pension in was gehuisvest. Lies van Gogh was de tweede vrouw van (voluit) mr. J.P.T. du Quesne van Bruchum en Cillaershoek. Zij was de zes jaar jongere zus van de beroemde schilder Vincent van Gogh. Du Quesne had het niet zo op de Belgische mannelijke vluchtelingen. Ze vertoonden zich steeds vaker op zijn terrein en trokken vreemd vrouwvolk aan. Door hun brutaliteit en agressieve gedrag voelde hij zich steeds minder op zijn gemak in zijn huis en besloot naar Baarn te verhuizen. Het grote pand heeft tot 1920 leeg gestaan, stond toen bekend als spookhuis, en is daarna gekocht door missionarissen en omgebouwd tot missiehuis St. Jan, later uitgebouwd tot het Kontakt der Kontinenten. Afb. 8 Villa Hoog en Wel in gebruik als pension van de dames Van der Wiel. Lies van Gogh (1859-1936) was een dichteres, vertaalster en schrijfster. Later schreef ze ook een boekje over haar broer 'Vincent van Gogh, herinneringen aan haar broeder' (1923). Haar laatste gedicht in de Kampbode dateert van 26 mei 1918 en ging toepasselijk over de vliegheide:
DE AEROPLAAN
(Soesterberg)
Boven Neérlands wijde hei
Gonst, als waar 't een reuze bij
Rankgewiekt, de aeroplaan.
Langs het hooge lenteblauw
Glijden donzen wolkjes gauw,
Donzig wit, als van een zwaan.
Vogel in de verre lucht
Kleppert voort het wiekgerucht,
Luider eerst, dan flauwer, flauw!
Dorpelingen zien omhoog,
Waarheen wel de vlieger toog,
Over hei en dennen hoog.
Enkel stilte, geen gevaar,
Uit den blauwen hemel klaar!
Onberoerd zijn kerk en kluis.
Dommelig, droomig, wiekgeluid,
Dat versterft in 't verre zuid:
- Reuze bij op blauwe bloem.-
Opvang Franse vluchtelingen Kamp bij Zeist
Nauwelijks waren de Belgische geïnterneerden vertrokken of hun plaats werd al ingenomen door Franse vluchtelingen. Velen stierven onderweg al door uitputting, aan besmettelijke ziekten, als mazelen en difterie. Over de aankomst van de eerste groep schrijft De Eembode op 25 oktober 1918: "Soesterberg. Dinsdag zijn de eerste Fransche vluchtelingen, die hier in het kamp opgenomen worden, te Huis ter Heide aangekomen, waar alles in gereedheid was om ze vlug naar het Kamp te vervoeren. Behalve de militaire commandant en eenige officieren, waren aanwezig de burgemeester van Zeist, doktoren en helpsters. Goed op tijd kwam de trein voor, waarna ordelijk wagon voor wagon werd geledigd. Dank zij veler Hulp was de droeve stoet, waarbij ouden van dagen en kleine kinderkens op rij geschaard om vervolgens plaats te nemen op de wagons van het kamptreintje. Hoewel de meesten zichtbaar vermoeid waren, bleek er geen ziekte te zijn. Niettegenstaande de aankomst geheim was gehouden, was er heel wat publiek aanwezig, dat echter door militairen en politie op afstand werd gehouden.
Meerdere transporten zullen volgen, want nog duizenden dringen de grens over, na lange en vermoeiende tochten, waarbij veel ontbering wordt geleden". Door uitputting en ziekten, vooral door de uitbraak van de Spaanse Griep in dat jaar, zijn veel vluchtelingen in het Kamp bij Zeist overleden. Op de katholieke begraafplaats in Soesterberg is een massagraf van de Franse vluchtelingen met een monument ter herinnering.
Straatnamen in Soesterberg
In Soesterberg zijn twee straatnamen die herinneren aan die periode van het Kamp bij Zeist. Dat zijn de Korndorfferlaan, of beter gezegd laantje, en de Richelleweg. De Korndorfferlaan is de oude scheidingsweg tussen twee vakken aan de Wegh der Weegen, tussen De Oude Tempel en Kontakt der Kontinenten (vroeger Hoog en Wel).
J.J. Korndorffer (1872- 1937) was een vroeg gepensioneerde KNIL-militair (door opgelopen verwondingen ging hij al in 1903 met pensioen), die zich bij de uitbraak van WO I meldde als vrijwilliger. Hij werd benoemd tot commandant van het interneringsdepot in het Kamp bij Zeist. Er liep toen ook een geniespoorlijntje van Huis ter Heide naar het Kamp bij Zeist. Het traject liep over de Amersfoortseweg en sloeg dan rechtsaf door de Korndorfferlaan naar het Kamp bij Zeist. Ook veel goederen die nodig waren voor de inrichting van het interneringskamp, zoals bedden, dekens, huishoudelijk materiaal, etc., zijn over dit spoorlijntje aangevoerd. Ook daarna waren dagelijks 100 Belgische militairen in de weer voor het transport van de dagelijkse levensbehoeften.
De Richelleweg is ook een scheidingsweg tussen twee vakken, aan de ene zijde het Kontakt der Kontinenten en aan de andere kant het nu met stip lelijkste vak aan de historische Wegh der Weegen (meubelboulevard en Van Uden). In het boekje: 'De straat waarin wij wonen' met de Soester straatnamen en hun geschiedenis, staat een totaal verkeerde herkomst van de naam van de Richelleweg. Het was geen Belgische militair, en de geboortedata kloppen ook niet, die zijn van koning Albert I van België (1875-1934)! Wie was hij dan wel? N.H.J. RicheIle (1845-1922) was een gepensioneerde oud-KNIL-militair. Hij werd in WO I belast met werkzaamheden bij de interneringsdienst, net als zijn collega Korndorffer.
Dat RicheIle, ondanks het strenge regime in het begin, geliefd was blijkt wel uit het artikel in de Kampbode van 16 september 1917 bij zijn vertrek: "Majoor Richelle Vertrokken. Verleden zondag, gaf Majoor RicheIle, commandant der IVe afdeeling, het commando over aan kapitein Steinfort. Het vertrek van den goeden oude man heeft bij alle geïnterneerden, ook bij hen die niet onder zijn onmiddellijke orders stonden, een diepen indruk nagelaten. Met droefheid hebben we 'Papa RicheIle' zien vertrekken. Drie jaar heeft hij met ons meegeleefd, en zijn vaderlijk gezag werd door allen met genegenheid beantwoord. Het is een figuur, wier aandenken ons lang zal bijblijven. We zien hem nog gaan, den kapotjas over de schouders geworpen, velen toesprekend, allen gemoedelijk tegengroetend. Het was de goedheid zelve. Zijn innigste hoop was, bij ons te blijven tot het einde van den oorlog, maar zijn gestel, de goede man is meer dan zeventiger, laat dit hem niet toe. Hij zelf, en wij, betreuren dat om het meest. Door zijn manschappen werd hem dan ook een geestdriftige ovatie toegebracht, en een album werd hem aangeboden de portretten van al zijn onderhorigen bevattende. Wij wenschen den goeden Majoor, nog lang te mogen genieten van zijn welverdiende rust, en bewaren hem een ereplaats in onze herinnering".
Tot slot
De geschiedenis lijkt zich te herhalen. Ook nu wordt Nederland overspoeld met migranten, een mix van oorlogsvluchtelingen met in hun kielzog economische gelukzoekers. Het zijn er altijd nog minder dan destijds, maar de cultuurverschillen zijn nu groter. Ook nu is het voormalige Kamp bij Zeist weer een opvangcentrum. Niet meer in de barakken van toen, die zijn gesloopt. Ongeveer 300 vluchtelingen huizen nu in portocabins, voorheen in gebruik als detentiecentrum voor 'bolletjesslikkers'. Daar zijn in het voorjaar van 2016 750 migranten bijgekomen in de noodopvang. Die werden ondergebracht in de hallen van het voormalige Militaire Luchtvaartmuseum. En Albertsdorp? Dat bestaat ook nog steeds. Daar verblijven nu geen vluchtelingen meer, maar vooral Poolse arbeiders, niet meer in de oude barakken maar in eenvoudige vakantiehuisjes.
Bronnen:
Vluchtelingenregister: www.hetutrechtsarchief.nl/files/vluchtelingenregister
Geschiedenis Soesterberg en directe omgeving tot de 20e eeuw, Jan de Mos
Archief Eemland, collectie kranten, Kampbode
Foto's: collectie Dik Top en Jan de Mos
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.