Jos G.M. Hilhorst
Derks en Heurneman vermelden in hun boek over Soest in de 17de en 18de eeuw ondermeer de bakkerijen en bakkers die voorkomen in hun onderzoeksperiode [1]. Het blijkt mogelijk de lijst van de beoefenaren van dit eerzame beroep tot in de vijftiende eeuw te verlengen. Dat er toen al een bakker was in Soest weerspiegelt de relatieve welvaart van het dorp in die periode. Later, in de 17cie en 18de eeuw, toen een groot aantal mensen "achter de eng" in plaggenhutten woonde, was dit veeleer het omgekeerde, omdat in die hutten geen brood gebakken kon worden, zoals dit wel het geval was in de grotere boerderijen langs de brink. Hierna komt eerst de oudste mij bekende Soester bakker aan de orde en daarna de plaats waar de bakkerij stond.
De oudste (?) bakker en zijn opvolgers
In december 1488 verkochten Agnes van Hamelenberg en haar man Jan Hendrikszn het leen van een te Soest gelegen erf met camer ende huysinge aan Jan ude Willemszn en Jan Janszn vanCleve die backer. Beide mannen kregen ieder een helft van dit erf in leen, zoals Agnes en haar voorvaderen dit als een geheel hadden bezeten [2]. Jan van Clevezat op Oudejaarsdag 1481 in de gevangenis van Leiden en werd niet lang daarna bevrijd doordat er een losgeld van 34 pond voor hem aan de stad was betaald [3]. Op Tweede Kerstdag daarvoor was hij als lid van een groepje Utrechtse Hoeken bij Westbroek in een Kabeljauwse hinderlaag gelopen en gevankelijk naar Leiden gebracht. Niet lang voordien hadden de Hollanders onder Joost van Lalaing Soest verwoest.
Joost van Lalaing
Wellicht is toen ook de bakkerij in Soest beschadigd, maar zeven jaar later, bij de komst van Van Cleve, was het gebouw, maar vooral de oven, vermoedelijk weer bruikbaar. Zo niet, dan heeft Jan vanClevedaar voor gezorgd. Dat hij in Soest als bakker is opgetreden kan als vaststaand worden gezien, want waarom zou zijn beroep anders zo expliciet zijn vermeld? Hij moet als zodanig bekend hebben gestaan. Onder de akte waarin de overdracht aan Jan van Cleve en zijn compagnon werd vastgelegd staat een noot die zegt dat Cornelis Janszn van Clevediebackerzijn vaders helft van het erf met opstallen in 1493 in leen kreeg [4]. Het opnieuw noemen van zijn vaders beroep maakt wel zeker dat Jan het vak van bakker had uitgeoefend. Al in 1495 verkocht Cornelis zijn helft aan Jan ude Willemszn [5], die daarmee het geheel in leen kreeg. In 1509 overleed deze Jan en zijn kleinzoon Frank de Haze verkreeg dit geheel toen [6]. Het is niet duidelijk wat er tussen 1493 en 1509 met de bakkerij is gebeurd en wie de bakker was. Vermoedelijk was Jan ude Willemszn toen alleen aan het werk. In 1515 gaf Frank de Haze zijn vrouw Clara een lijftocht uit het erf met camer ende huysinge [7], een handeling die meestal ter gelegenheid van het huwelijk plaats vond. Het is niet bekend of Frank zelf als bakker heeft gewerkt of dat hij de bakkerij verhuurde. Zes jaar later, in 1521, verhuurde Frank het erf met opstallen voor een periode van 32 jaar tegen een jaarlijks bedrag van 22 gulden, dat in twee termijnen moest worden betaald. De huur zou ten einde komen indien Frank voor het einde van deze periode mocht sterven en het goed moest aan het eind van de huur in de oorspronkelijke staat worden opgeleverd. De huurder was Engbert Geerlofszn, de zoon van de toenmalige schout van Soest. Engbert was getrouwd met Ursula Hilhorst, de weduwe van Willem Berntszn Schade. Ursula was een dochter van de zeer welvarende Gijsbert Arndszn die op de Grote MeIm turfschuren bezat en daar een haventje voor turfpramen beheerde.
Boven de akte uit 1509 waarbij Frank deHazehet goed had verkregen staat: Elysabeth filia ut in libroMath fol 20. De akte waarbij Franks dochter Elisabeth het in leen kreeg is volgens deze aantekening dus vermeld in het leenregister van abt Matheus van Gogh. Deze was abt van de Sint-Paulusabdij van 1521 tot 1536, zodat mag worden aangenomen dat Frank in die periode is overleden. Toen waren de 32 jaar vanaf 1521 nog niet verlopen. Engbert Geerlofszn heeft de huurtermijn van 32 jaar ook niet vol gemaakt, want het blijkt dat hij voor 12 september 1547 al was overleden. Dit wordt gezegd bij de overdracht van een stuk veen op die dag door Ursula Gijsbert Arndsdr aan haar zoon Willem Engbert Geerlofszn [8]. In december van hetzelfde jaar kreeg Willem nog meer land in leen [9], maar uit niets blijkt dat hij bakker zou zijn geworden. Eigenaresse Elisabeth de Haze trouwde met de in Amersfoort woonachtige Jan van Wely [10], maar het is niet bekend of en aan wie Elisabeth of haar man de bakkerij heeft verhuurd of verkocht.
De plaats van de bakkerij en de eigenaars
De grond onder de bakkerij stamt uit de hoeve te Soest die in 1400 in handen was van Ricout Stevenszn van Hamelenberg [11]. Hij had deze geërfd van zijn vader, die de boerderij in 1382 had gekocht. In de overdrachtsakte uit dat jaar wordt gezegd dat die hoeve naast de kerk lag. Ricout verkocht daaruit in 1402 zowel een hoefslag als een halve mud land en in beide gevallen werd de hoeve de Oude Hoef genoemd [12]. Hij was getrouwd met Liesbeth Wolf Zonderlants dr. Een van Ricouts kleinzonen was Gijsbert Wolf van Hamelenberg. In 1411 droeg zijn vader Dirk hem een zaad land met steeg over, die strekte van de brink in de Eem, dat wil zeggen, een deel van het in 1488 genoemde erf [13]. In 1411 stonden er nog geen gebouwen op, want die worden dan niet genoemd. Gijsbert woonde aanvankelijk met zijn broer Jan op de boerderij naast kasteel Hamelenberg, maar hij zal na de bouw van de bovengenoemde camer ende huysinge daarheen zijn verhuisd [14]. Wanneer dat was is niet bekend. Het woord camer verwijst naar de steen of baksteen waaruit het huis was opgetrokken.
Gijsbert Wolf was burger van Utrecht en hij had met zijn vrouw Agnes Gerrit van Hensbeecksdr twee zonen, genaamd Gerrit en Dirk en drie dochters. Hij was kennelijk bedreven in het vak van aannemer-bouwkundige-metselaar (een destijds veel voorkomende combinatie), want in 1442 werkte hij in de Utrechtse Regulierenkerk aan het verhogen van de vloer en het metselen van graven. De Raad hielp hem en zijn collega aan de hun toekomende beloning door te beslissen:Alsodie kerctotterregulier beneden gehoecht is ende die grafsteden geestrict syn bi Jan Delen ende Gijsbert die Wolff van Hamelenberch [15], moeten de betrokkenen overgaan tot betaling aan dit tweetal. In 1475 herriep Gijsbert alle vroegere giften ende maeken als hy yemeant in voirtiden gegeven mocht hebben, waarna hij het erf met camer ende huysinge overdroeg aan zijn zoon Gerrit [16]. Drie jaar later, in 1478, overleden zowel Gijsbert zelf als zijn zoon Dirk en was zijn zoon Gerrit butenlands.
Gerrit was de voogd van Dirks onmondige zoon, die naar zijn opa Gijsbert was genoemd. Daarom trad zijn moeder Gerritgen Petersdr voor hem op en de kleine Gijsbert kreeg het erf met opstallen in leen [17]. Nog in hetzelfde jaar overleed deze Gijsbert en ontving zijn zus Agnes dit goed in leen [18]. Zij is de vrouw die tien jaar later, in 1488, het erf met opstal samen met haar man overdroeg aan Jan ude Willemszn en Jan Janszn vanClevede bakker. In het pand zal wellicht gedurende de jaren 1478-88 de bakkerij door Agnes zijn bestierd of verhuurd. Als het eerste al het geval zou zijn geweest, dan heeft zij wellicht de hulp van haar man gehad.
Conclusie.
Vermoedelijk heeft Gijsbert Wolf van Hamelenberg in het door hem gebouwde huis in de Kerkebuurt de oven voor een bakkersbedrijf gemaakt. Als Utrechtse aannemer-metselaar heeft hij niet als bakker gewerkt, maar het pand aan een bakker verhuurd. Zeker is dat Jan van Cleveals bakker in Soest werkte en dat zijn zoon na hem de helft van het gebouw in bezit had. Vermoedelijk was Jan ude Willemszn niet alleen zijn compagnon, maar ook de opvolger van Jan van Cleveals baas van het bedrijf. Frank deHazeen zijn dochter waren geen bakkers, maar door het huurcontract kon Engbert Geerlofszn na Jan ude Willemszn de bakker worden. Engbert overleed in de loop van 1547. Het is jammer dat geen aansluiting kon worden gevonden bij de door Derks en Heurneman gevonden bakkers [19].
Endnotes
1 G.J.M. Derks en W.A. Heurneman, Soest in de zeventiende en achttiende eeuw, Soest/ Soesterberg HVS 2010: pp 85-88.
2 Het Utrechts Archief (HUA), Archief Kleine Kloosters en(KKK):505-4: fo. 61v). Volgens twee noten bij de akte bleven het twee lenen en ontving Cornelis Janszn vanClevezijn vaders helft. Later werden de twee lenen echter weer verenigd.
3 Berichten van het Historisch Genootschap te Utrecht, Vierde Deel, Eerste Stuk, Utrecht 1851 p.210. In de lijst vanontvangen losgelden wordt vermeld: Jan vanCleve backer34 p.
4 HUA,KKK505-4: fo 86v.
5 HUA,KKK505-4: fo 99r
6 HUA,KKK505-4: fo 197r.
7 HUA,KKK505-4: fo 227v-228r.
8 HUA,KKK505-5: fo 191r en v.
9 HUA,KKK505-5: fo 191r.
10 HUA, KKK505-5: fo 118 r&v.
11 HUA, KKK505-1: fo 165. Ricout was een zoon van Steven van Hamelenberg die in 1382 deze hofstede en huis kocht van Gijsbert Hein Veyenzn en zijn vrouw Aleida. De hoeve lag tussen de kerk en de hofstede van Dirk Noteboom. Op dezelfde dag kregen Johan Even en zijn vrouw dit geheel in erfpacht(KKK505-1: fo 58r). Uit de rekeningen van de bisschop is bekend dat Johan de waard was.
12 HUA,KKK 505-1: fo 237v en fo 238.
13 HUA, KKK505-1: fo 284v.
14 It. Hamelenberch dat die joncker van Gaesbeec toe hoert daer Gysbert van Hamelenberch op woentiiimergen; solvit Jan van Hamelenberch ellic v st. HUA, Statenarchief 48: to 159r. Deze bron stamt uit 1446, maar de daarin voorkomende gegevens stammen uit een eerder kohier. Gijsbert zal de boerderij toen niet meer bewoond hebben.
15 HUA, Stadsarchief Buurspraakboek 1440-1446: fo 93v.
16 HUA, KKK505-3: 176v-177r.
17 HUA, KKK505-3: fo 219r.
18 HUA, KKK505-3: fo 220v-221r.
19 G.J.M. Derks en W.A. Heurneman, Soest in de zeventiende en achttiende eeuw, Soest/ Soesterberg HVS 2010: pp 85-88.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.