M.H.A, van Dijk en W. van den Heuvel
Soest heeft een rijk archeologisch bodemarchief Dit bleek zeer recent maar weer eens toen het Centrum voor Archeologie bij proefsleuven onderzoek op een locatie bij de Staringlaan de resten aantrof van één of meer jachtkampjes uit de Midden Steentijd (8800-4900 v. Chr.). De oudste vondsten in Soest — gedaan in de Korte en Lange Duinen — dateren zelfs uit het einde van de Vroege Steentijd (ca. 10.000 v. Chr.. De tijdsmarkering ziet u in een tabel Onderstaand artikel is een uittreksel van een regionale beschrijving over grafheuvels gepubliceerd in het jaarboek Flehite 2012. Uitgebreide literatuurverwijzingen en herkomst van de in de tekst gebruikte citaten uit de onderzoeksverslagen kunt u in dat boek vinden. Dit jaarboek ligt ter inzage in Museum Oud Soest Wij danken beide auteurs voor hun bereidwillige medewerking.
Archeologische periodes
Vroege steentijd 10000 v. Chr
Midden steentijd 8800-4900 v. Chr.
Neolithicum (Late Steentijd) 4900-2000 V. Chr.
Vroege Bronstijd 2000-1800v. Chr.
Midden Bronstijd-A 1800-1500v. Chr.
Midden Bronstijd-B 1500-110 v Chr
Late Bronstijd 1100-800 v Chr
Vroege IJzertijd 800-500 v Chr
Midden IJzertijd 500-250 v Chr
Late IJzertijd 250-0 v. Chr.
Inleiding
Sinds 2009 heeft de Gemeente Soest een samenwerkingsverband met het Centrum voor Archeologie van de Gemeente Amersfoort (vanaf hierCARgenoemd) voor de uitvoering van het archeologisch beleid. Als onderdeel hiervan heeft het CARde afgelopen jaren zo veel mogelijk informatie verzameld over vindplaatsen en vondstcomplexen in Soest.
Een belangrijk onderdeel hiervan wordt gevormd door een groot aantal grafheuvels. Deze grafinonumenten komen voor vanaf circa 3.000 v. Chr. (Late Steentijd) tot in de Romeinse tijd, in allerlei verschijningsvormen en varianten. Globaal bestaan ze uit een centraal graf waarover een heuvel van aarde, plaggen of andere materialen wordt opgeworpen. In het heuvellichaam vinden soms in later tijd extra begravingen plaats. In dit artikel geven we een overzicht van de verzamelde kennis over de Soester grafheuvels.
De Enghenberg
De meest noordelijke grafheuvel in Soest ligt op het Enghenbergje (Soester Eng). In 1930 werd deze onderzocht door baron F.E. van Heerdt uit Baarn. Hij trof een heuvel aan met een diameter van ongeveer zes meter en nog geen meter hoog, met in de top een uitgraving en op een meter diepte een grafkuil waarin een lijksilhouet zichtbaar was "liggend op de rechter zij in gehurkte houding, met het hoofd in noordelijke richting. Eén der scheenbenen was nog gedeeltelijk intact." De beenderen heeft hij in het graf laten liggen. De heuvel stamt waarschijnlijk uit de Late Steentijd of Vroege Bronstijd (2900-1800 v.Chr.), omdat vanaf de Midden Bronstijd het begraven vrijwel geheel vervangen was door cremeren. De uitgraving in de top van het heuvellichaam zal het werk zijn geweest van grafrovers die het op urnen voorzien hadden. Urnen met crematieresten werden immers in latere tijden vaak in de oude heuvels bijgezet. In 1985 is de heuvel gerestaureerd door medewerkers van de toenmalige ROB (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek — nu RCE).
Monnikenbosch
Ten oosten van station Soestduinen, liggen langs de Monnikenboschweg twee mogelijke grafheuvels. In 1999 is een illegale ingraving in één van de heuvels door medewerkers van de ROB geïnspecteerd, waarbij niet vastgesteld is dat het om een grafheuvel gaat. In 2013 troffen we dezelfde in slechte staat aan: er zijn diverse dierengangen in gegraven. Daardoor is de heuvelopbouw (bestaande uit plaggen) echter wel beter zichtbaar, waardoor deze nu vrijwel zeker als grafheuvel herkend is. Ten oosten van de twee heuvels, op de hoek Zandlaan/Oude Leusderweg, ligt een heuvel die wel onderzocht is. De diameter is 15 meter, de hoogte 1,4 meter. Het heuvellichaam bestaat uit twee fasen, waarvan de oudste uit zand bestaat en de jongste uit plaggen. Het centrale graf is mogelijk nog onaangeroerd. In het heuvellichaam zijn scherven uit de Bronstijd en IJzertijd aangetroffen.
In de directe omgeving zouden volgens een waarneming uit de jaren '60 nog vijf heuvels hebben gelegen, maar dit terrein is inmiddels geheel afgegraven. Omdat in dit gebied losse scherven uit de Brons- en IJzertijd zijn gevonden, blijft het wel onze aandacht houden. Bij eventueel toekomstig grondverzet kunnen nog sporen van kringgreppels, begravingen en palenkransen aangetroffen worden, ondanks dat de heuvels zelf verdwenen zijn.
De Stompert ('de Bergjes' en `Wittemansveen')
Gaan we via de van Weerden Poelmanweg van Soestduinen naar Soesterberg, dan vinden we ter hoogte van het Heezerspoor Oostzijde diverse heuvels, die in de 19de eeuw al volop in de belangstelling stonden. Het terrein werd destijds aangeduid als 'de 24 bergjes'.
In 1861, tijdens een vakantie in Zeist, merkte de Amsterdamse muziekonderwijzer David Koning "langs den weg naar Soest en een paar honderd schreden zuidoostelijk van den Tol" deze heuvels op en besloot, geholpen door enige werkers aan de nieuwe spoorlijn, er één open te leggen. De vondsten bestonden uit verbrand bot, een deel van een bronzen armband en een klein stukje onherkenbaar metaal. Koning had de bedoeling deze vondsten op het gemeentehuis af te geven en te vragen of hij meer heuvels mocht doorzoeken. Maar voor het zover was, kreeg hij van de spoorwegopzichter te horen dat burgemeester Gallenkamp Pels inmiddels zijn veldwachter bevel had gegeven om hem en zijn hele gezelschap gevangen te nemen, indien hij het wagen zou om terug te komen. Dat de relatie tussen die twee toen nogal verstoord was, blijkt uit een brief van Koning aan Jacob van Lennep, toenmalig correspondent van het Rijksmuseum van Oudheden. Koning noemt trouwens nog een heuvel aan dezelfde weg, maar dan meer naar het zuidwesten. Deze is door ons nog niet gelokaliseerd.
In 1862 kreeg de Soester dominee J.J. Bos wél officieel toestemming voor een onderzoek van deze heuvels. Hij onderzocht er twaalf. De politie zou controle op hem houden en de vondsten moesten na onderzoek in het gemeentehuis gedeponeerd worden. Men zou pas na afloop bepalen "of en in hoeverre de door U aan te wenden kosten zullen worden gebracht ten laste der gemeentekas ". In twee grafheuvels vond Bos stukjes brons, waaronder een fragment van een kledingspeld (fibula), en in een derde een zwaard dat, zo schreef hij, na enkele jaren bewaren spontaan uiteen viel. In elf van de twaalf heuvels trof Bos vondsten aan als stukjes bot, as, houtskool en urnscherven "die de indruk gaven alsof ze daar met verachting en woede waren neergesmeten door iemand, die verwacht had heel wat anders te zullen vinden". Slechts uit één heuvel kwam een bijna complete urn tevoorschijn, die getekend werd door conservator en later directeur van het Rijks Museum van Oudheden in Leiden, dr. W. Pleyte. Pleyte krijgt in 1871 zelf toestemming van de Burgemeester van Soest(P.M. de laCourt)om onderzoek te doen op de "Soesterheide". Of zijn onderzoek op hetzelfde terrein heeft plaatsgevonden als dat van ds. Bos weten we niet zeker. Zeker is wel dat Pleyte zelf niets gevonden heeft.
Omdat de gemeente Soest geen belangstelling voor de vondsten toonde en het gemeentehuis volgens Bos geen geschikte plek was om alles op te bergen, heeft hij de scherven mee naar huis genomen en ze in 1896 aan het museum Flehite geschonken. Deze vondstgroep bestaat uit een grote hoeveelheid scherven, waarbinnen tenminste drie incomplete Bronstijd-urnen herkenbaar zijn, vermoedelijk alle uit de tweede helft van de Midden Bronstijd. Tussen het vondstmateriaal bevinden zich ook scherven uit de Midden- tot Late IJzertijd en mogelijk zelfs Romeinse IJzertijd.
Op 25 mei 1880 is dit vondstcomplex opnieuw onderzocht, ditmaal door de 'Commissie tot Wetenschappelijk Onderzoek van de Tumuli op de Leusderberg', de voorloper van de Oudheidkundige Vereniging Flehite. Deze commissie werd in 1878 opgericht om, zoals de naam al zegt, de grafheuvels in Leusden te onderzoeken en bestond uit diverse Amersfoortse notabelen. De opgravingsleider was kapelaan W.F.N van Rootselaar. Na Leusden verlegden ze hun onderzoeksterrein naar Soest. In hun notulen wordt onder andere het volgende opgemerkt: "Van bijna alle heuvels, daar gelegen, is het duidelijk zichtbaar dat zij reeds aan een of andere bewerking onderworpen zijn geweest. Het schijnt echter, dat dit onderzoek niet volledig is geweest. "[-] "Al spoedig ontdekte men houtskool, beenderen, enz., het duidelijk bewijs, dat er een geregelde lijkverbranding had plaatsgehad. Van de beenderen werd een tamelijk groote hoeveelheid verzameld. Ten laatste vond men ook de scherf van een urn."
"Het onderzoek in een anderen heuvel leidde tot gunstiger resultaten. Spoedig reeds op tamelijk geringe diepte, werden brokstukken sterk geoxideerd ijzer gevonden. Het schijnt niet, dat de meening dat men slechts gewoon ijzererts gevonden had, waarheid bevat. Zijn het overbliffselen van wapenen, sieraden, enz.? Bijna onmiddellijk in de nabijheid van die brokstukken werd de scherf van een urn gevonden. Met de grootste voorzichtigheid werd het onderzoek voortgezet. Spoedig werd de rand van de urn zichtbaar Zij stond of liever lag ter diepte van ongeveer twee voet beneden den kruin van den heuvel [-] Nog werd een andere heuvel aan een klein onderzoek onderworpen, maar bij het opnemen van den bovengrond twijfelde men al aanstonds aan eenigen gunstigen uitslag. Het scheen te blijken, dat die heuvel reeds in vroegeren tijd geheel doorzocht was."
In het totaal werden die dag dus zeker vier heuvels onderzocht. Voor zover na te gaan valt, zijn deze locaties helaas niet ingetekend. In hoeverre ze overeenkomen met degene die door Bos onderzocht zijn, blijft dus ongewis. In de collectie van de OVF konden deze vondsten door ons nog niet geïdentificeerd worden.
In de omgeving zijn meer heuvels onderzocht. Zo is sprake van een groep heuvels recht tegenover het station, die op 19 juli 1880 onderzocht is, en een groep op een afstand van 15 minuten gaans daarvandaan. Beide groepen leken al eerder onderzocht te zijn, gezien de vermelding van diverse ingravingen. Er wordt hier desondanks een mantelhaak gevonden. Het gebied is daarna jaren ongemoeid gelaten, totdat in 1989 plannen ontwikkeld werden om er een militair oefenterrein van te maken. Enige alerte burgers wezen de gemeente echter op het historisch belang van dit deel van Soest, waarna medewerkers van de toenmalige ROB negen heuvels onderzochten. Opnieuw werd vastgesteld dat het hier om een grafheuvelcomplex ging en daarmee waren de militaire plannen van de baan. Een inspectie in 2011 liet ons zien dat een aantal heuvels sterk aangetast was door konijnengangen en door bomen waarvan de wortels bij het omwaaien soms de halve heuvel meegesleurd hebben. In 2013 is dit complex, om verder verval te voorkomen, door de gemeente Soest en de medewerkers van de Amersfoortse archeologische dienst van overtollige aanplanting ontdaan en waar nodig gerestaureerd. Ze zijn nu mooi zichtbaar voor wandelaars in het gebied.
Soester Natuurbad
Ten zuiden van de plek waar vroeger het Soester natuurbad lag, is in 1934 een onderzoek uitgevoerd dat de krant haalde. Baron van Heerdt — die al hierboven vermeld is bij de Enghenberg — had ditmaal een wichelroedeloper meegenomen, die "feilloos de begravingen aanwees". Met het openen van het centrale graf werd gewacht tot de beroemde archeoloog Van Giffen aanwezig was. Deze concludeerde echter dat van de dode niets meer was terug te vinden. Zijn tekeningen en verslagen zijn nog niet achterhaald.
Soesterhoogt
Verder naar het zuidwesten ligt in en bij het landgoed De Paltz een aantal (mogelijke) grafheuvels. Eén ervan, 18 meter in diameter en ruim anderhalve meter hoog, is in 1990 via een proefsleuf onderzocht en vervolgens gerestaureerd. Hoewel geen vondsten gedaan zijn, was wel duidelijk te zien dat het om een grafheuvel ging. Het heuvellichaam was opgebouwd uit plaggen en bleek ook in later tijd opgehoogd te zijn. Meer dan een globale datering (Bronstijd-IJzertijd), valt niet te geven. Ten noorden hiervan ligt nog een mogelijke grafheuvel, die vermoedelijk met onjuiste coördinaten in Archis (het digitale archief van de RCE) is opgenomen. Bij de herwaardering van de Archeologische Monumentenkaart in 2005 werd op de in Archis vastgelegde coördinaten geen heuvel waargenomen, maar ongeveer 30 meter ten westen hiervan ligt wel een 'verdachte' locatie, waar destijds door een boring is vastgesteld dat niet uit te sluiten viel dat de heuvel door mensen is opgeworpen. Een inspectie door ons ter plaatse in 2012 bevestigt het vermoeden dat hier een grafheuvel ligt. Een locatie ten noorden hiervan is in 2005 afgevoerd als grafheuvel. In het veld is hier ook geen verhoging zichtbaar.
Binnen dit gebied bevinden zich nog twee locaties, maar ook hiervan stroken de gegevens in Archis niet met de werkelijkheid. Ze zijn beide in de jaren tachtig van de vorige eeuw aan de ROB gemeld door de Soester amateur-archeoloog Hans Bijl. Als we de schets op het meldingsformulier van Bijl vergelijken met de locaties waarop de heuvels in Archis zijn ingevoerd, dan ziet men behoorlijke verschillen. Het is daarom ook niet vreemd dat in 2005 op de in Archis vermelde posities geen heuvels zijn aangetroffen. Bij een veldinspectie konden we op beide plekken, die door dhr. Bijl waren aangeven inderdaad een heuvelvorm waarnemen. Deze dienen nader onderzocht te worden om te bepalen of het hier om grafheuvels gaat. Bovendien zijn in deze omgeving nog meer locaties zichtbaar die op het eerste gezicht een grafheuvelachtig uiterlijk hebben. In de directe omgeving is aardewerk aangetroffen uit de Bronstijd. Ten noordwesten van bovengenoemde heuvels langs de spoorlijn tussen Soestduinen en Den Dolder, ligt een heuvel die zwaar beschadigd is door militaire voertuigen. Tijdens de laatste inspectie in 2005 heeft men deze geïnterpreteerd als een natuurlijke stuifheuvel.
De Vlasakkers
Ten noorden van de weg van Soesterberg naar Amersfoort ligt een gebied genaamd 'de Vlasakkers', met daarin resten van minimaal twaalf heuvels. Deze zijn voor de eerste keer in 1879 onderzocht door W.F.N. van Rootselaar en zijn Commissie, die ook in Leusden al "urnen hadden gedolven" . Uiteraard was het werk goed voorbereid. Er werden gravers en dragers ingehuurd, proviand ingekocht en koetsen geleend. Met een prikstok werden de urnen opgespoord, uitgegraven — waaronder een uitzonderlijk groot exemplaar, door van Rootselaar, aangeduid als "de koning van het pottendom" — en naar het Raadhuis van Amersfoort gebracht. Van de heuvels en hun inhoud werden schetsen gemaakt. De urnen zijn soms door Van Rootselaar zelf gerestaureerd, maar tevens door Pleyte, die ze ook tekende. Tussen Van Rootselaar en Pleyte is herhaaldelijk schriftelijk contact over de nieuwste vondsten en Pleyte komt ook wel kijken bij de opgravingen. Aangezien het raadhuis zo langzamerhand ruimte te kort kwam om alle vondsten op te slaan, werd besloten tot oprichting van het museum Flehite, hetgeen in 1880 plaatsvond. Op een schets die tijdens het onderzoek gemaakt is, worden twaalf heuvels onderscheiden, waarvan er uiteindelijk tien daadwerkelijk onderzocht lijken te zijn. In totaal zijn in de heuvels acht urnen gevonden, alle Midden Bronstijd B.
In 1923 is door W. Croockewit, die in 1879 ook al van de partij was, een nieuwe opgraving geregeld van één van de heuvels (nummer 7) die Van Rootselaar al had geopend. Deze bevatte in 1879 twee merkwaardige configuraties van keien, die als "monumenten" geïnterpreteerd werden. Het kleinste monument werd in dat jaar al verwijderd, maar daaronder werd geen vondst aangetroffen. Pleyte bezocht de opgraving op 24 november 1879 en deed wat kleinschalig onderzoek bij het grote monument en vond daar as en botmateriaal. Croockewit kreeg medewerking van H. Martin, assistent van de Groningse professor Van Giffen. Deze pakte het in 1923 grootschaliger aan. Via meerdere proefsleuven werd de opbouw van de heuvel nauwkeurig in kaart gebracht. In het heuvellichaam bevonden zich twee bijzettingen in urnen, daterend uit de Midden Bronstijd B. De centrale begraving bestond uit een boomstamgraf met botresten, afgedekt met plaggen en stenen. Deze stenen bleken het (grote) monument te zijn dat in 1879 was aangetroffen. Het graf bevatte geen dateerbare vondsten, maar dergelijke centrale boomstamgraven dateren over het algemeen uit het Neolithicum of de Vroege Bronstijd.
De groep heuvels wordt in 1932 nogmaals onderzocht, ditmaal door F.C. Bursch, assistent van de Leidse professor Holwerda. Bursch onderzoekt in totaal negen van de twaalf heuvels. In het archief van het RMO bevindt zich een situatietekening met de positie van de onderzochte heuvels. Voor minstens een deel daarvan denken we te kunnen aantonen dat deze exact overeenkomen met de in 1879 onderzochte groep. Het is in ieder geval zeker dat het hier dezelfde groep betreft. Hieronder wordt de nummering van Bursch in Romeinse cijfers aangehouden.
Heuvel I bevatte een centraal graf met crematieresten, omgeven door een kringgreppel. Het heuvellichaam bestond uit plaggen, zand en keien.
Heuvel II bleek opgebouwd uit plaggen en bevatte de resten van minstens vijf bijzettingen, deels in urnen. Ook werd een palenkrans aangetroffen.
Heuvel III bleek de oudste vondsten op te leveren: in een centraal graf werden twee goed bewaard gebleven Neolithische bekers gevonden, die dateren uit de Enkelgrafperiode. Bij de vier hoeken van het graf zijn paalsporen aangetroffen, mogelijk van een dodenhuisje. De heuvel bestond uit plaggen en hoog in de heuvel zijn scherven en botresten gevonden van latere bijzettingen uit de Bronstijd.
Heuvel IV bevatte een centraal graf, met daarin een Midden Bronstijd B urn met crematieresten. Het heuvellichaam bestond uit plaggen en bevatte verder geen bijzettingen.
Heuvel VI bevatte eveneens een centraal graf, dat door Bursch geïnterpreteerd is als een verkoolde boomkist. Botresten en dateerbare vondsten zijn niet aangetroffen. Het heuvellichaam bestond uit zand en plaggen. HeuvelVII was bij aanvang van het onderzoek al sterk verstoord en daarom maar gedeeltelijk onderzocht. Bursch trof houtskool aan, dat hij interpreteerde als resten van verkoolde balken. Er zijn geen dateerbare vondsten en/of resten van begravingen aangetroffen.
Heuvel VIII bevatte in het centrum een beenderplek met houtskool. Het heuvellichaam bestond uit zand. Er zijn geen sporen van bijzettingen aangetroffen.
Heuvel IX bevatte een centraal graf met een crematie, afgedekt door een heuvel opgebouwd uit plaggen. Bijzettingen werden door Bursch niet aangetroffen, wel een niet nader beschreven scherf. Bursch beschrijft bij diverse heuvels ingravingen in het heuvellichaam. Naar alle waarschijnlijkheid zijn dit sporen van het onderzoek van de OVF en deels de locaties waar de urnen met bijzettingen zijn aangetroffen. Deze dateren alle uit de Midden Bronstijd B. Op basis van de onderzoeken van Bursch, Martin en de OVF, kunnen we stellen dat bij deze grafheuvelgroep de oudste bijzettingen dateren uit de periode van de Enkelgrafcultuur en de jongste uit de tweede helft van de Midden Bronstijd. In de jaren '80 van de vorige eeuw zijn diverse locaties op de Vlasakkers door de AWN en Historische Vereniging Soest geïnspecteerd en hierbij zijn nieuwe mogelijke grafheuvels aan het licht gekomen, ook ten zuiden van de Utrechtseweg.
Het bos van Groen van Waarder
Op 11 mei 1880 is door van Rootselaar c.s. een onderzoek uitgevoerd bij vier vermeende grafheuvels in het bos van Groen van Waarder, dat vermoedelijk ten zuiden van de weg naar Utrecht lag, op een half uur gaans van de stad (volgens een verslag in het notulenboek van Museum Flehite). Er werd hier weliswaar niets aangetroffen, maar het onderzoek werd bemoeilijkt door dichte begroeiing. De precieze ligging van dit bos is voor ons nog onbekend, maar door archiefonderzoek hopen we hierover toch meer duidelijkheid te krijgen.
Tot slot
Dit overzicht laat zien dat Soest rijk is aan prehistorische grafheuvels. Om hoeveel heuvels het gaat valt niet goed te bepalen; van een aantal heuvels is het (nog) onduidelijk of het echt grafheuvels zijn. Bovendien zal het oorspronkelijke aantal nog veel groter geweest zijn; we mogen aannemen dat na de prehistorie vele grafheuvels (gedeeltelijk) verdwenen zijn door zaken als erosie, ontginningen en graaf- en bouwwerkzaamheden. Dat neemt niet weg dat ook van deze ogenschijnlijk verdwenen heuvels ondergronds nog resten aanwezig kunnen zijn. En het zijn niet alleen de heuvels zelf die van groot archeologisch belang zijn; recent archeologisch onderzoek elders in Nederland heeft aangetoond dat de prehistorische mens vaak dichtbij de grafheuvels heeft gewoond. Tot op heden heeft er nog geen archeologisch onderzoek in de directe omgeving van de Soester grafheuvels plaatsgevonden, maar we kunnen dus wel stellen dat de archeologische verwachting rondom de bekende grafheuvels hoog is. We hebben namelijk ook nog een raadsel op te lossen; we kennen dan wel grafmonumenten uit de Late Steentijd en de Bronstijd, maar hebben nog niet of nauwelijks bewoning uit de deze periodes in Soest en omgeving aangetroffen. Waar woonden deze mensen? Misschien inderdaad wel vlakbij de grafheuvels, waar tot nu toe dus nog nauwelijks archeologisch onderzoek is gedaan. Voldoende reden om bij toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van grafheuvels de archeologische oren en ogen open te houden.
Foto 's na ds Bos zijn afkomstig van het CAR.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.