Jan de Mos en Ton Hartman
Over de gezondheidszorg in de 19e eeuw in het dorp Soesterberg is opvallend weinig bekend, in het gemeentelijk archief is er vrijwel niets over te vinden, het ontbreekt ook in het verhaal van dr. J. Kuipers. Soesterberg had in de 19e eeuw geen eigen dorpsarts, laat staan een apotheker. Voor de hulp aan huis was men aangewezen op de omliggende plaatsen, vooral Zeist. Soesterberg vormde samen met de kleine buurtschappen Huis ter Heide en Den Dolder, die gezien vanuit Zeist ook in een buitengebied lagen, op een aantal terreinen een eenheid: niet alleen economisch (werkgelegenheid), maar ook school, kerk en gezondheidszorg. De daggelders werkten voor de heren van buitenplaatsen. Kinderen uit die buurtschappen gingen sinds 1837 naar de openbare school in Soesterberg. De bewoners maakten vanaf die tijd ook gebruik van de RK Kerk in Soesterberg. De hervormden gingen vanaf 1860 naar de gezamenlijke kerk in Huis ter Heide (het witte kerkje).
De vroedvrouw
De enige thuishulp bestond uit een baker of vroedvrouw, meestal praktisch geschoold. De eerst bekende baker was de hoogbejaarde Willemijntje Smorenburg (1772-1852), die tot haar overlijden actief bleef. Pastoor Rademaker wilde graag een RK-opvolgster. Dat werd later Christina van der Valk (1821-1878), getrouwd met Petrus (Pieter) Perton (*1819), metselaar (ook geschreven alsParton,Pardon, Porton). Pastoor Rademaker was over haar erg tevreden. Hij liet haar een opleiding volgen bij de heer Romijn, accoucheur te Soest. Accoucheur is de van oorsprong Franse term die werd gebruikt voor een mannelijke arts die een vrouw bijstaat gedurende haar zwangerschap, bevalling en nazorg, vergelijkbaar met een gynaecoloog nu. Na vier jaar deed zij met goed gevolg examen. Zij was bovendien godsdienstig zodat hij (Rademaker) zich geheel en al op haar kon verlaten. Christina werd in 1864 ziek en moest vervangen worden, dat werd, tegen de zin van pastoor Rademaker, "eene vuilaardige protestantsche vrouw, die op eigen gezag, zonder examen, de bediening op zich nam en uitvoerde".
Wie deze opvolgster was is nog niet bekend. Vrij spoedig konden de katholieke vrouwen terecht bij de vroedvrouw uit Soest; Dirkje BosboomHilhorst (1824-1906). Dat Dirkje Bosboom-Hilhorst niet alleen vroedvrouw was, maar ook geestelijke taken verrichtte lezen we in het doopregister van de Roomskath.olieke Carolus Borromeeuskerk van Soesterberg. Op 15 mei 1888 wordt Dirkje geroepen bij Henrica Majoor-Weerdesteijn (1856-1925) te Soesterberg voor assistentie bij haar eerste bevalling. Blijkbaar is de toestand van de pasgeboren zoon Willem nogal verontrustend zodat Dirkje mogelijk in overleg met vader Cornelis Majoor (1852-1925) besluit om het kind thuis te dopen. Pastoor Moes noteert in het doopboek: "(hie willem is gedoopt in huis door de vroedvrouw de weduwe Bosboom uit Soest) het kind is niet in de Kerk gedoopt, omdat het thuis goed gedoopt was." In die tijd werd de kindersterfte geaccepteerd als bij het leven behorend, maar bij katholieken was het erg belangrijk dat het kind wel gedoopt was. Want een niet gedoopt kind kon niet in gewijde aarde (RK kerkhof) begraven worden en zou zijn of haar gemoedsrust nooit in het hemelse rijk vinden. Voor Willem Majoor was dit niet aan de orde, zijn overlijdensdatum is woensdag 20 juli 1960 te Soest, (zie www.wiewaswie.n1). De ouders van Willem zullen later wel gedacht hebben: 'hadden we de anderen kinderen ook maar thuis laten dopen', van de zeven kinderen zijn er maar drie volwassen geworden.
Het Soesterbergse raadslid Geurt van Heertum kreeg in de raadsvergadering van 13 april 1890 de opdracht naar een andere vroedvrouw uit te kijken, nadat eerdere pogingen waren mislukt. De weduwe Dirkje Bosboom-Hilhorst is dan inmiddels 66 jaar. Mej. Sprang uit Zeist had bedankt om in Soesterberg dienst te gaan doen. Daarna kende Soesterberg zelfs twee vroedvrouwen. Rond 1900 was Theodora Hendrika Kolochoorn (1848-1928) actief als vroedvrouw. Zij was getrouwd metElbertvan Doom (1844-1921), de tuinbaas van het landgoed De Sterrenberg. Zij was tevens hulp in de huishouding bij de dames Van der Wiel van het gelijknamige pension (het vroegere Hoog en Wel, het latere Missiehuis St. Jan). Zij deed haar werk altijd in gezwinde pas, wat haar de bijnaam opleverde van "Hazewindhond".
De andere vroedvrouw was Petronella (Nel) Broek (1864-1944), zie foto. Zij was geboren in Hilversum als dochter van Antonie Broek en Elisabeth Ruig. Zij trouwde in 1886 te Soest met Cornelis (Kees-oom) Weerdestein (1860-1944).
Uit de archieven van de gemeente Soest blijkt nergens dat zij ook door de gemeente werden betaald. Wel krijgt de vroedvrouw van Soest, Dirkje Bosboom-Hilhorst, in 1894 een jaarwedde van 150 gulden, plus een gratificatie van 50 gulden, waarschijnlijk voor haar diensten aan de armlastigen, ook in Soesterberg. Niets over een vergoeding voor de andere vroedvrouwen in Soesterberg, die er blijkbaar wel waren.
Huisartsenhulp in de 19e eeuw
Voor de Soester huisartsen was het Soester Hoogt een bult die in de niet gemotoriseerde tijd moeilijk was te nemen. Het uitblijven van goede zorg leidde regelmatig tot klachten. Dat gold voor de gemeente-arts Greidanus en helaas ook voor zijn opvolger, de gemeente geneesheer Batenburg. In de vergadering van 21 oktober 1881 van het Rooms Katholiek Armbestuur van de Carolus Borromeuskerk wordt gemeld, dat de gemeentegeneesheer Batenburg praktijk gewijgerd heeft voor armen, voor wie niet betaald wordt. Hij had dat aan pastoor Peelen medegedeeld, deze was commissaris in het armbestuur. Waarschijnlijk was hij ook de notulist, want de notulen zijn van geoefend handschrift en geheel anders dan de houterige handtekening van de secretaris. In de volgende vergadering (8 maart 1882) van dit bestuur, waar P. van Maaren de rol van president en W. Weeresteijn de rol van secretaris hebben, zijn ze nog licht positief. In de zaak met de dokter van Soest heeft men nog geen inlichting gegeven. Wel schijnt het dat genoemde geneesheer wat meer hart heeft voor Soesterberg. Nu verkeerde het R.K. armbestuur van Soesterberg in de gelukkige omstandigheid dat ze een legaat van mevrouw de douarière Ch. Bosch van Drakestein-Steenberghe ontvangen heeft. Velen wisten wel een advies voor de bestemming van de achtduizend gulden te geven. Volgens de notulen van de vergadering van 14 juli 1882: Ook moet de dokter van Soest zich wel af dat legaat laten voorstaan. Want ter gelegenheid dat hij dit briefje (ter lezing aangeboden) afgaf aan de weduwe Westerveld wier dochter ernstig ziek lag, zoude hij gezegd hebben "het R.K. Armbestuur van Soesterberg kan van de interest van het ontvangen legaat voor zijns armen best de dokter betalen". Het is een wat wonderlijk citaat, waaruit wij voorzichtig afleiden dat Batenburg zich toch erg zakelijk opstelde. Vanuit Soesterberg wordt besloten om een brief aan het gemeentebestuur van Soest te sturen. In de notulen bevindt zich een afschrift dat er geen doekjes om windt. Zij verwijt het gemeentebestuur dat na het echec van Greidanus ook met zijn opvolger geen goede afspraken zijn gemaakt, Batenburg krijgt 1000 gulden subsidie voor de armenpraktijk maar weigert naar de armen van Soesterberg te komen! Burgemeester Grothe bezoekt de pastoor van Soesterberg en op de vergadering van 26 augustus wordt de dokterskwestie aangehouden. In de vergadering van 3 oktober meldt de pastoor dat de burgemeester een tweetal brieven aan hem heeft gestuurd en dat er een overleg tussen pastoor en dokter komt. Ondertussen worden er wel weer mensen ziek en op 20 november meldt dokter Batenburg aan de gemeente en via deze weg ook aan het armbestuur dat: Jannetje Baart is lijdende aan maagbloeding, als die niet tijdig behandeld wordende een ernstig lijden kunnen veroorzaken. Het armbestuur reageert negatief betreffende geneeskundige hulp en wijst het gemeentebestuur op haar zedelijke plicht om haar moeder: de weduwe Baart, had vroeger geneeskundige hulp door de commissie der Koningin-Moeder en leeft hier eenvoudig maar onbesproken met haar drie dochters. Ook hier is een juiste interpretatie niet eenvoudig. Enkele dagen later komt eerste wethouder Klooters de berg over en stelt voor om dokter Snellen uit Zeist te vragen, het gemeentebestuur wil daarvoor zelfs 150 gulden subsidie geven. Pastoor Peelen denkt dat dokter Snellen daartoe te fatsoenlijk is om dat aan te pakken! De dokter van De Bilt wil wel maar woont te ver weg. De wethouder vraagt of er een persoonlijk geschil tussen de pastoor en de dokter is, maar de pastoor ontkent dat. Er wordt een compromis voorstel gemaakt: tien jaar lang 100 gulden voor geneeskundige hulp aan de RK. Armen, uitgezonderd de armen die al door de Commissie van Weldadigheid worden behandeld. Wethouder Kloosters verliet opgelucht Soesterberg en gaf voor Jannetje Baart nog vijf gulden af, de vorige keer had hij al een gulden gegeven, die Jannetje aan dokter Batenburg gepresenteerd had, ze kreeg zelfs nog een kwartje terug! Maar het armbestuur verwierp het voorstel op de vergadering van 23 november 1882, ze hadden weinig vertrouwen meer in Batenburg. Uiteindelijk doet het armbestuur een rechtstreeks voorstel aan Batenburg om de geneeskundige hulp voor vijf jaar aan te besteden. Batenburg antwoordt dat hij per visite en per recept betaald wil worden. Er volgen nog wat brieven maar de uitkomst is toch verrassend: G. van Heertum en P. van Maaren moeten in Zeist geneeskundige, verloskundige en apotheekhulp regelen op kosten van de gemeente Soest.
Daarvoor werd voor de waarneming van de huisartsen(armen)praktijk in Soesterberg al een beroep werd gedaan op de gemeente-arts van Zeist. Dat was tot 1879 dr. Frans Adriaan Jan Snellen (1802-1886), zoon van Jan Bartholomeus Cornelius Snellen en Henriette Geertruid Boon. Hij trouwde in 1827 te Rotterdam met Agatha Petronella Messchert. Hij liet in 1863 een huis bouwen aan de Laan van Beek en Royen 2 en vierde in 1876 zijn gouden jubileum. Drie jaar later werd hij als gemeente-arts opgevolgd door zijn zoon Karel Snellen (1838-1921). Karel trouwde in 1873 met Catharina Christine Hugenholtz (1851-1915). Op 26 maart 1889 besloot de Raad van Soest om hem, evenals in voorgaande jaren, een gratificatie toe te kennen voor "zijne belangeloze geneeskundige hulp aan behoeftigen in de buurtschap Soesterberg gedurende het jaar 1889".
In 1894 wordt in het eerder geciteerde rapport over het toezicht op het medisch handelen in de gemeente Soest het volgende vermeld bij de vraag over de geneeskundige dienst bij armen, verpleegd in hun woningen: "wordt evenals vroegere jaren nog steeds bijna geheel voorzien door de Commissie van Weldadigheid van H.M de koningin weduwe Regentes en voor het overige door de gemeente". Dus de gezondheidszorg wordt deels betaald door de commissie, wellicht ook de vroedvrouw voor Soesterberg. De geneesmiddelen te Soest worden gratis geleverd, terwijl voor geneesmiddelen te Soesterberg in 1894 fl 7,95 werd uitgegeven. Dat laatste waarschijnlijk omdat ze geleverd zijn door de gemeente-arts van Zeist, die dat in rekening bracht. Een paar zalfjes en drankjes, veel meer zal het niet zijn geweest voor dat bedrag. Kennelijk vinden B&W die paar guldens per jaar voor geneesmiddelen die zij aan Zeist moeten betalen zelfs nog te veel, in de notulen van de raadsvergadering van 18 mei 1896 lezen we daarover: "Op voorstel des voorzitters wordt, daarna besloten voor de levering van geneesmiddelen voor de armenpractijk te Soesterberg te trachten een overeenkomst te sluiten met een der apothekers te Zeist tegen een lager tarief dan thans door hen wordt toegepast".
bronnen:
"De geschiedenis van Soesterberg en directe omgeving tot de 20e eeuw",
notulen van het RK armbestuur en het doopregister 1838-1907 van de RK kerk Soesterberg.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.