Coby van Esseveld
----
De Historische Vereniging was in 2010 winnaar van de Cultuurprijs Soest. De uitreiking van de Cultuurprijs 2012 vond plaats in het klooster Cenakel in Soesterberg en de HV is door het Cultuurplatform Soest gevraagd om een presentatie over de historie van deze bijzondere plek. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die door de werkgroep Soesterberg van de HV is verzorgd.
----
In de 17e eeuw, de Gouden Eeuw, bestond de omgeving van het huidige Soesterberg uit meer dan woeste gronden. Daar kwam verandering in, toen in 1652 bouwmeester Jacob van Campen uit Amersfoort (bekend van het paleis op de Dam) de huidige Amersfoortsestraat liet aanleggen. Deze "Wegh der Weegen" liep dwars over de wilde heidegronden van Amersfoort naar Utrecht. Jacob van Campen was een projectontwikkelaar van het eerste uur. Hij bedacht het volgende concept: rijkelui konden een groot perceel grond langs de weg kopen, groot genoeg om er een buitenplaats op te bouwen, de koper hoefde een jaarlang geen belasting te betalen en als het perceel bebouwd werd, dan mocht de eigenaar dat perceel ook nog eens naar achteren verdubbelen.
In ruil daarvoor moesten de kopers wel hun stuk van de "Wegh der Weegen" onderhouden. Die percelen grond werden als "vak" aangeduid en kregen allemaal een nummer. De vakken onderling werden gescheiden door een zandpad, een zogenaamde sortie. Zo'n sortie werd aangelegd om het perceel ook aan de achterzijde toegankelijk te maken. Op de kaart van Soesterberg is de kaarsrechte lijn die de "Wegh der Weegen" vormde nog duidelijk te herkennen. Ook de sorties zijn in de huidige tijd nog op vele plaatsen terug te vinden.
Het terrein met het klooster Cenakel en het huidige Kontakt der Kontinenten vormde "vak 11" van de "Wegh der Weegen". Ook bij dit vak bestaan de sorties uit die tijd nog: aan de westkant is dat de Korndorfferlaan en aan de oostkant de Richelleweg. De wegen zijn na de Eerste Wereldoorlog vernoemd naar commandanten van de Belgische vluchtelingenkampen tussen Soesterberg en Amersfoort.
Tijdens de aanleg van de weg ontstond er net zoals anno nu een periode van economische depressie. Deze werd ook nog gevolgd door een oorlogperiode waarin de Fransen ons land binnenvielen (1672). De weg werd wel aangelegd, maar de verkoop van de gronden bleek een zakelijk drama. Genoemd "vak 11" bijvoorbeeld, werd in 1652 niet verkocht en het bleef onbewerkte heidegrond.
Pas twee eeuwen later, in 1854, kocht de heer De Haan Hugenholtz uit Elburg het terrein en liet er de buitenplaats "Hoog en Wel" bouwen. Het was een grote witte villa, die gebruikt werd als zomerhuis.
Vijftien jaar later werd de villa doorverkocht aan mr. Du Quesne van Bruchem en Cillaershoek. mr. Du Quesne betrok de villa als woonhuis en veranderde de naam in "Eikenhorst". Hij was advocaat in Amersfoort en reed dagelijks met zijn koetsje naar zijn werk.
Het echtpaar was kinderloos en mevrouw Du Quesne was ziekelijk. Er werd een verzorgster voor mevrouw gezocht en die werd gevonden in Brabant. Elizabeth van Gogh, de jongste zus van de beroemde Vincent van Gogh, arriveerde in Soesterberg als verzorgster van de vrouw des huizes.
Na verloop van tijd werden mr. Du Quesne en Elisabeth van Gogh verliefd op elkaar en niet lang daarna raakte zij zwanger.
Dit buitenechtelijk kind zou een smet zijn op de goede naam van de beide families en dus werd besloten Elisabeth in Engeland te laten bevallen.
Toen de tijd daar was, vertrokken zij richting Normandië om scheep te gaan naar Engeland, maar bleven steken in een klein dorpje niet ver van het Kanaal. Daar werd hun dochter geboren. Zij kreeg de naam Hubertina van Gogh, vernoemd naar de moeder van Elizabeth.
De ouders vertrokken al snel weer naar Soesterberg en Hubertina bleef achter in Frankrijk bij een vroedvrouw. Vier jaar later overleed mevrouw Du Quesne en de weduwnaar maakte van Elizabeth een eerbare vrouw door in Leiden met haar te trouwen.
Hubertina bleef echter in Frankrijk. Een financiële bijdrage aan de opvoeding werd maandelijks naar Frankrijk overgemaakt. Jaar in, jaar uit. De heer en mevrouw Du Quesne kregen samen nog vier kinderen, maar over Hubertina werd niet gerept. Pas na de dood van mr. Du Quesne in 1921 reist moeder Elizabeth af naar Frankrijk, met als plan haar dochter Hubertina als "gezelschapsdame" mee terug te nemen naar Nederland.
Hubertina, inmiddels onderwijzeres, weigert echter mee te gaan met de voor haar onbekende "Madame". Moeder Elizabeth reist terug naar Nederland en de toelage voor Hubertina stopt. De overige vier "wettige" kinderen van Elizabeth weten dan nog steeds niet van het bestaan van dit zusje af.
Tot .... veertig jaar later in 1964 een Franse journalist een reportage maakt over een bedelares in het zuiden van Frankrijk. En die bedelares bleek Hubertina van Gogh. Zij was ernstig ziek geweest, kon daardoor niet meer werken en woonde in een armenhuis. Zij trok langs de deuren met afbeeldingen van schilderijen van haar oom Vincent.
In 1966 ontdekte het sensatieblad Panorama het levensverhaal van Hubertina en er verschenen grote koppen in de krant: "In de steek gelaten door de vermogende familie Du Quesne én die van haar oom Vincent van Gogh".
Als reactie daarop reisde haar volle neef Vincent Willem (zoon van Theo, erfgenaam van al het werk van Vincent en rijke inwoner van Laren) af naar Marseille, waar Hubertina woonde. Hij maakte kennis met zijn inmiddels 65 jarige nichtje en neemt haar mee voor een bezoek aan een tentoonstelling van hun Oom Vincent in Arles
Hij kocht die week ook nog een gehoorapparaat voor de stokdove vrouw. En daar bleef het bij. Vincent was niet van plan de familiebanden verder aan te halen.
De verontwaardiging over de kille houding van de families Van Gogh en Du Quesne wordt als schokkend ervaren, vooral in Frankrijk. Derden stuurden hierover een brief naar Koningin Juliana. En pas na haar bemiddeling deed de miljonair Vincent Willem van Gogh, Hubertina een vaste toelage van 400 frank (300 gulden) per maand toekomen. Drie jaar later sterft zij; haar broers en zusters heeft zij nooit ontmoet.
Die woonden overigens al lang niet meer in Soesterberg. De familie Du Quesne verarmde aan het einde van de 19e eeuw en verhuisde rond 1900 naar Baarn.
Villa Eikenhorst werd nog een tijdje verhuurd en als pension uitgebaat door de dames Van der Wiel.
Maar in 1920 wordt de villa verkocht aan de paters van "Societas Verbi Divini" (= SVD), of wel het Gezelschap van het Goddelijk Woord uit Steyl in Limburg. Zij zochten een missiehuis "boven de rivieren" om jongens op te leiden tot missionaris. Eikenhorst telde 15 kamers en werd in gebruik genomen als tijdelijk missiehuis Sint Jan. In de tussentijd lieten de paters een stukje verderop in "vak 11" een nieuw onderkomen bouwen. In 1926 verhuisden de paters naar de nieuwbouw, het huidige Kontakt der Kontinenten.
De witte villa bleef echter niet lang leeg staan. Na een opknapbeurt betrokken al in 1927 de kloosterzusters van de orde "Congregatie van de Dienaressen van de Heilige Geest van de Altijddurende Aanbidding" de villa. Zij behoorden tot dezelfde orde als de paters en waren ook afkomstig uit Steyl in Limburg.
Zo snel als de nieuwbouw voor de paters gereed was, zolang (12 jaar) duurde het voordat het klooster Cenakel in zijn huidige vorm haar deuren opende. Pas in 1940 was de nieuwbouw gereed.
De naam "Cenakel" is latijn voor "de zaal van het laatste avondmaal". Anders dan de paters van het missiehuis vormden de zusters een "gesloten orde" en verrichten geen wereldse taken; zij waren uitsluitend gericht op het gebed.
De kapel was dan ook de belangrijkste plaats binnen het klooster. Opvallend in de kapel was het hoge hek, dat de beslotenheid van de orde benadrukte. Dorpelingen mochten wel de mis bijwonen, maar zich niet mengen onder de zusters. De fresco's op de wanden zijn pasnáde oorlog, in 1946, door de kunstschilder Joan Colette aangebracht.
In de periode na de oorlog bestond de kloostergemeenschap uit zo'n 25 zusters. Veel meer zijn het er nooit geweest. Zij leefden letterlijk achter hoge muren. Het hele kloostercomplex was afgesloten van de wereld en het dorpsleven door een hoge muur. Binnen die kilometerslange muurbeyondzich een grote kloostertuin. De orde was nagenoeg"self supporting"; groente, aardappels, bonen en kruiden werden door de zusters zelf verbouwd. Andere levensbehoeften zoals melk en kruidenierswaren werden via een draailuik bij de voordeur van het klooster door leveranciers afgegeven.
Er was een eigen wasserij en een grote keuken, waarin een hostiebalckerij gevestigd was; "de zusters bakten hosties en leverden door heel Nederland". De zusters beschikten ook over een eigen begraafplaats op het achterste gedeelte van hun kloosterterrein. Naast de dagelijkse huishoudelijke werkzaamheden bestond hun hoofdtaak echter uit Gebed, het bidden voor een betere wereld. Zeven maal per dag kwamen zij bijeen om te bidden. De zusters droegen een roze habijt. In het dorp Soesterberg werden ze dan ook altijd als de "roze zusters" of "puddingzusters" aangeduid.
Eind 20e eeuw liep echter de belangstelling voor het kloosterleven sterk terug. De orde vergrijsde en er traden nauwelijks meer nieuwe zusters toe. In 1999 vertrokken de laatste acht zusters naar kloosters in Utrecht en Uden.
Het kloostergebouw werd onderdeel van het conferentiecentrum "Kontakt der Kontinenten" en een rigoureuze verbouwing nam zijn aanvang. De sfeer van de vijftiger jaren verdween en met respect voor het verleden werd de 21e eeuw verwelkomt. Met name de kapel is fraai onder handen genomen. Het klooster heeft terecht het predicaat "gemeentelijk monument" en "beschermd dorpsgezicht" van de gemeente Soest gekregen.
Eén geheim is pas afgelopen maanden ontdekt. In het achterste gedeelte van de kloostertuin bevindt zich een zogenaamde Lourdesgrot. Een Lourdesgrot of Mariagrot is een "nepgrot" naar model van de "echte" grot in de bedevaartplaats Lourdes in Frankrijk, waar begin vorige eeuw Maria zou zijn verschenen. Veel kloosters uit de vorige eeuw beschikten over een Mariagrot (ook bij het huidige Museum Oud Soest beyondeen Lourdesgrot).
In Soesterberg bevindt zich echter een bijzonder groot exemplaar (zo'n 20 meter breed en 5,5 meter hoog) dat de zusters in 1949 hebben laten bouwen.
Moeder overste van het klooster Cenakel in Utrecht, zuster Maria Confidens vertelde mij dat de grot door de zusters elke dag bezocht werd voor een persoonlijk gebed aan Maria, ook werd er soms gezamenlijk gezongen. De grot was dus sterk verbonden met het kloosterleven van alledag. Ook in de kloostertuin van het klooster Cenakel in Utrecht is weer een Mariagrot gebouwd.
Na vertrek van de zusters uit Soesterberg is het Mariabeeld helaas uit de grot verdwenen. Maar nu staat deze grot op de nominatie om gesloopt te worden.
Onlangs is de sloopvergunning door de Gemeente Soest verleend omdat de grot niet specifiek als onderdeel van het klooster geregistreerd staat en dus niet de bescherming van "gemeentelijk monument" geniet.
Dankzij het verdwijnen van het grootste deel van de kloostermuren is deze grot nu voor eenieder te bezoeken. Ook bij de toekomstige bouwplannen voor dit gebied is de grot geen belemmering. De werkgroep Soesterberg betreurt de voorgenomen sloop en ook het bestuur van de historische vereniging schaart zich achter dit standpunt. Zij spreken de hoop uit dat de grot toch door het college van B&W als een onlosmakelijk onderdeel van het kloosterleven gewaarmerkt zal worden en dus bewaard kan blijven voor toekomstige generaties.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.