Piet van Elteren
Al jaren is Piet gefascineerd van de gebeurtenissen van het gewone volk in de Eerste Wereldoorlog. Hij heeft al vele oorlogskerkhoven in België en Noord-Frankrijk bezocht en van sommige soldaten het droeve verhaal wat completer gemaakt. In onderstaande bijdrage blijft hij dichter bij huis.
Toen kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog er een stroom Belgische vluchtelingen naar het neutrale Nederland op gang kwam, werd de eerste opvang gedaan door gemeentes dicht bij de grens met België. Natuurlijk werd dit voor betreffende gemeentes een onhoudbare situatie. Daarom kwam er van regeringswege een verzoek aan gemeentes in de rest van het land om een aantal van deze vluchtelingen op te nemen. Aan dit verzoek werd ook door de gemeente Soest gehoor gegeven. Vanaf 10 oktober 1915 tot ongeveer midden november 1915 kwamen 307 mannen, vrouwen en kinderen naar onze gemeente. De mannen waren uiteraard burgers, de militairen waren ondergebracht in het Kamp bij Zeist. Onderdak werd gevonden o.a. in de Openbare Lagere School (nu het appartementengebouw aan de Gouden Ploeg), de Rembrandtzaal, het Herstellingsoord Trein 8.28 (aan de Kolonieweg), De Gouden Ploeg en bij particulieren. Een aardig detail is dat bij deze vluchtelingen ook een Nederlandse was en wel de Soesterse Catharina Johanna Butzelaar (21-4-1888), die als kinderjuffrouw had gediend in Brussel. Uiteraard vond zij onderdak bij haar ouders. De meeste Belgen vertrokken nadat de Duitsers hun land bezet hadden, op aandrang van de Nederlandse regering al snel weer naar hun vaderland. Een enkeling ging naar Engeland en een aantal vrouwen van militairen vertrokken naar elders waar hun man was geïnterneerd. Wat er overbleef waren over het algemeen vrouwen en kinderen van militairen die in het Kamp bij Zeist waren geplaatst.
Barakkenbouw
Financiële ondersteuning van deze over het algemeen armlastige vrouwen kwam voor rekening van de gemeenschap, weliswaar met ondersteuning van de regering. Gebruik makend van de omstandigheden werd het huren van onderkomens een steeds kostbaardere geschiedenis. De gedelegeerde voor deze regio van de "Centrale Commissie tot Behartiging van de Belangen van naar Nederland uitgewekene Vluchtelingen" deelt via een brief van 24 september 1915 aan de burgemeester van Soest mee dat er plannen zijn om een barak te bouwen op een terrein toebehorende aan de heer Blooker* in de gemeente Soest voor huisvesting van vrouwen van geïnterneerde militairen. Een commissie die voor dat doel was ingesteld had volgens hem inmiddels financiële hulp bij de regering ingeroepen voor de realisatie van het project. Per omgaande antwoordde de burgemeester dat tegen dat plan wat de gemeente Soest betreft geen bezwaar was. Van de gelegenheid gebruik makend wilde hij de bovengenoemde commissie wijzen op de moeilijkheden die er zijn bij het toezicht op de behartiging van de belangen van de vrouwen die aan verschillende comités wordt overgelaten. Hij schrijft dat de thans in de gemeente aanwezige vrouwen door drie verschillende comités worden verzorgd, wat het volgens hem voor de gemeente moeilijk maakt toezicht te houden op een goede gang van zaken.
Hierna is het een tijdlang stil wat betreft het bouwen van barakken, maar op 22 oktober 1915 schrijft burgemeester deBeauforteen brief aan de commandant van het Interneringsdepot op de Legerplaats bij Zeist. Het is een antwoord op een eerder gevoerd gesprek en de burgemeester vraagt om zijn toestemming om de Minister van Binnenlandse Zaken een machtiging te vragen om op rijkskosten een drietal barakken te laten bouwen voor de huisvesting van vrouwen en kinderen van geïnterneerden. Elke barak zou huisvesting moeten kunnen bieden voor 50 gezinnen. Indien mogelijk zouden de barakken moeten worden gebouwd in de buurt van Kampoord (het tegenwoordige bungalowpark "Het Jachthuis")** of als er geen toestemming wordt gekregen van de eigenaar van de grond eventueel achter de villa Crayenhorst***. Op 23 oktober 1915 laat de commandant weten dat er wat hem betreft geen bezwaar bestaat barakken te bouwen op genoemde plaatsen.
Een antwoord uit Den Haag laat niet lang op zich wachten. In een brief van 28 oktober 1915 wordt bericht dat er wat vertraging is in de gang van zaken. Volgens schrijven zou de Minister van Oorlog, op verzoek van Generaal Onnen, binnenkort een voorstel aan de Minister van Binnenlandse Zaken doen om de regeling van de barakkenbouw zowel in Soest als in Gaasterland en elders voor te bereiden. Zodra er iets naders bekend zou zijn zal de burgemeester daarvan in kennis worden gesteld. Verder wordt er in de brief vermeld dat er ene Kapitein van Vloten een geschikt terrein, gelegen aan de weg naar Amersfoort, kosteloos kon verkrijgen. De burgemeester wordt geadviseerd om overleg te plegen met genoemde Kapitein.
Eindelijk komt er op 7 februari 1916 een bericht uit Den Haag waarin wordt vermeld dat de regering de Centrale Commissie opdracht heeft gegeven barakken te bouwen allereerst voor vrouwen van geïnterneerden die een veel te hoge kamerhuur in Amersfoort, Harderwijk enz. moeten betalen.
De burgemeester wordt gevraagd of er in de gemeente Soest Belgische vrouwen zijn die in de zelfde omstandigheden verkeren en om daarvan melding te maken. Dit bericht was wel een beetje vreemd, want de burgemeester had al op 22 januari 1916 gecorrespondeerd dat hij nog steeds niets had gehoord over de barakkenbouw, terwijl de werkzaamheden al waren begonnen.
Wat die veel te hoge kamerhuur betreft dat klopt wel, niet zo zeer voor de armlastige gezinnen, maar vooral voor de min of meer gegoede Belgische uitgewekenen. Al op 25 december 1914 schrijft de Officier van Justitie van het Arrondissement Utrecht aan de burgemeester dat het bekend is dat min of meer gegoede Belgische uitgewekenen die woonruimte hebben gevonden bij particulieren in sommige gevallen veel te veel huur moeten betalen, omdat kamerverhuurders misbruik maken van de ongunstige toestand. Volgens schrijven zijn er al gevallen bekend van huurders die aanvankelijk zonder steun konden rondkomen, tengevolge van die praktijken zich niet meer in hun eigen onderhoud kunnen voorzien. De Procureur Generaal verzoekt de Officier om een onderzoek in te stellen naar dergelijke praktijken.
Soester en Zeister twisten
In de loop van de baraldcenbouw ontstaat er wrijving tussen Soester ingezetenen en het Comité dat de zorg heeft voor de inrichting en administratie van de barakken. Dit Comité zetelt in Zeist en zou zich niet aan de afspraak houden dat er ook aan Soester neringdoenden opdrachten zouden worden gegeven. Er was natuurlijk wel het een en ander nodig om voor 150 gezinnen de barakken volledig in te richten en daarvan wilde Soest uiteraard een graantje meepikken. Onderstaande interpellatie van raadslid Foeken geeft goed weer hoezeer de gemeente Soest zich tekort gedaan voelde. Uiteraard moet tussen de regels door ook het eigenbelang gelezen worden.
Verslag raadsnotulen van vrijdag 25 februari 1916
Punt 12: Barakkenbouw te Soesterberg
Na mededeeling door den Voorzitter van eenige ingekomen stukken vraagt de Heer Foeken het woord. Spreker wenscht het een en te zeggen over de tot standkoming der barakkenbouw op Soesterberg en zegt dat indertijd de Raad alle medewerking heeft toegezegd tegenover de belofte van het Comité dat, waar Soest straks de lasten zou te dragen krijgen, ook van den aanvang af de leverantiën aan de Soester handelaren zooveel mogelijk zouden gegund worden.
Nu zijn de barakken klaar, alles is ingericht, duizenden zijn uitgegeven, maar geen cent heeft Soest ervan geprofiteerd. Bijna alles moest uit Zeist komen, de gemeente waar het Comité zetelt. Alleen zegt spreker komt nu van wege een ander Comité de opdracht aan ons, dat Soest heeft te zorgen voor de verdere noodige gelden en een ambtenaar beschikbaar kan stellen.
Spreker wenscht tegen deze unfaire handelwijze een ernstig woord van protest uit te spreken, verzoekt den Voorzitter het daarheen te willen leiden dat alle lasten zullen komen voor rekening van die gemeenten die de lusten genoten en noodigt den Raad uit geen cent en geen man beschikbaar te stellen, dan alleen voor dat werk, wat de Wet ons oplegt. Spreker meent, dat de Raad verplicht is ervoor te zorgen, dat de gemeente Soest niet worde de voetenmat der Zeister Dames en Heeren.
De Voorzitter zegt zelf niet te weten hoe de zaken in elkander zitten en heeft den Minister gevraagd, hoe te handelen en wanneer de Minister ons de uitbetalingen opdraagt, dan dienen wij het toch te doen. Overigens verklaart Spreker zich bereid om in de door den Heer Foeken gewenschte richting te werken. Wat het niet toestaan van crediet betreft, vraagt Spreker of het niet wenschelijk ware aan het Comité te berichten, dat crediet niet wordt verleend, tenzij voortaan de inkoopen te Soest worden gedaan.
De Heer Foeken wil nog een het gekke en unfaire van de zaak laten uitkomen. Verleden week, zegt Spreker, komt de opdracht van het Comité er voor te willen zorgen, dat er geld is, want alles is klaar en de gezinnen komen. Burgemeester en Ambtenaren van Soest weten nergens van. Geïnformeerd wordt ter Provinciale Griffie, ook dáár weet men nergens van. Van de Regeering werd evenmin iets gehoord. Alles knapte dat Zeister Comité op. Welnu, zegt Spreker je reinste onzin is het om onze gemeentekas en onze Ambtenaren beschikbaar te stellen voor een Comité, dat elders zetelt en het standpunt inneemt: het aangename houden we zelf, lasten en moeite kan Soest krijgen. Alzoo Soest mag wekelijks het geld betalen en mag dat telkens drie maanden renteloos voorschieten, moet zelfs nog zegels betalen om het eigen geld terug te krijgen. Soest mag voor de administratie een Ambtenaar geven, plus iemand, die wekelijks alles uitkeert en wat zal de toekomst brengen, waar van de 90 gezinnen er 88 armlastig zijn, vraagt Spreker En om nu nog eens te gaan aankloppen bij het Comité, heeft, zegt Spreker, eerstens geen raison meer, maar bovendien komt daar handelsusance mee in strijd. Waar het Comité zelfs geen antwoord geeft als een handelsman vraagt om een ogenblikje gehoor, dan gaat men dat later niet met een accoordje goedmaken. Spreker stelt voor geen cent crediet te geven. Daartegen, zegt Spreker, kan ook de Minister niets doen, want over de gemeentekas heeft Zijne Excellentie niet te beschikken.
Na nog eenige discussie besluit de Raad zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voorstel van den Heer Foeken, om geen cent en geen man beschikbaar te stellen, van welk besluit bericht met de noodige toelichting zal worden gezonden aan het Comité, terwijl op voorstel van den Voorzitter een en ander ook zal worden medegedeeld aan den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken.
Volgend op het besluit in de gemeenteraad gaan er op 28 februari 1916 brieven met ongeveer gelijke inhoud zowel naar de Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht als naar het Comité in Zeist, waarin het standpunt van de gemeenteraad wordt aangegeven. Geen geldelijke voorschotten meer uit de gemeentekas voor de wekelijkse uitkeringen aan de vrouwen van geïnterneerde Belgen, die in de barakken aan de rijksstraatweg Utrecht-Amersfoort zijn gehuisvest. Ook wordt er geen ambtenaar beschikbaar gesteld voor het verrichten van administratieve werkzaamheden. Het betreft hier het op 2 maart 1916 in gebruik genomen"Albert'sDorp". Vernoemd naar de toenmalige Koning Albert I van België en gelegen op het terrein waar nu bungalowpark "Albertsdorp" zich bevindt.
Op deze brieven naar beide instanties is in het Gemeentearchief geen antwoord te vinden. Wel komt er op 16 maart 1916 een bericht van de Commissaris van de Koningin in de Provincie Utrecht dat hij een bericht heeft ontvangen van de Minister van Binnenlandse Zaken dat in een schrijven van 13 maart 1916 een uitdrukkelijk verzoek van het Nationaal Comité is gekomen om voortaan de uitkeringen via dit Comité te doen. Hiermee is dus de taak van de betrokken gemeentes geëindigd. Hierna komt er op 28 juni 1916 nogmaals een bericht van de Commissaris van de Koningin dat gezien het feit dat de ondersteuning aan de vrouwen van geïnterneerde militairen geen taak meer is voor de gemeente Soest, het voorschotbedrag dat de gemeente heeft ontvangen moet worden terugbetaald.
Tenslotte komt er een brief met datum 6 December 1916 van de Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht waarin de Minister de betaling van de onderstandsgelden onttrekt aan de gemeenten. Het wordt allemaal gecentraliseerd geregeld door het Nederlandsch Comité tot steun van Belgische en andere slachtoffers te Amsterdam.
Hiermee komt er een einde aan de verwikkelingen rondom de huisvesting en ondersteuning van de in onze gemeente verblijvende Belgische vluchtelingen. Op 1 december 1916 zijn dat er in totaal 501. Daarvan zijn er 384 ondergebracht in het"Albert's Dorp", 138 vrouwen en 246 kinderen. De overige 117 zijn ondergebracht bij particulieren.
*De familie Blooker (van de cacao) woonde in Huis ter Heide op Huize Zandbergen aan de Amersfoortseweg. Nu is er het hoofdkantoor van de Zevende Dags Adventisten gevestigd.
**Het vroegere Jachthuis is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een kantorencomplex gelegen aan de Amersfoortsestraat 124. De toegang tot het bungalowpark loopt via dit complex.
***De villa Crayenhorst, gebouwd in 1905, lag aan de Amersfoortsestraat op de grens met Amersfoort even voorbij het huidige bungalowpark "Albertsdorp". Op het terrein van de villa is in 1931 het kindertehuis "Kinabu" gebouwd. Inmiddels heeft het een kantoorfunctie. De villa zelf, inmiddels "Nieuw Crayenhorst" geheten, is gesloopt in 1976 (opgave CBS). Leggerartikel kadaster 3339, regel 1.
Gegevens voor dit artikel : Gemeente Soest Archief 1811-1928, inventaris nr 946.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.