Reinier Hilhorst
Dit artikel is in een serie van 5 afleveringen gepubliceerd in Van Zoys tot Soest in de nummers
Voorjaar 2011 deel 1,
Zomer 2011, deel 2
Herfst 2011, deel 3
Winter 2011, deel 4 en
Voorjaar 2012, deel 5
DEEL 4
In de vorige delen is de reeks wapens van de oude stam Hilhorst in kaart gebracht. Nu richten we de blik op het blazoen van Meijns Hilhorst en zijn nageslacht.
Queeste [1] naar Meijns Hilhorst
Alvorens over te gaan tot een heraldische beschouwing wil ik eerst de persoon Meyns Hilhorst (*ca 1445- 1498) belichten. Hij is tenslotte de stamvader van verreweg de meeste 'hedendaagse' Hilhorsten.
Meijns, ook wel Clemens, is een raadselachtige figuur net zo raadselachtig als het opduiken van zijn naam. Het is niet bekend welke aangetrouwde familie de naam Meijns heeft binnengebracht. In ieder geval was die toen voor de familie Hilhorst absoluut een noviteit. Families uit de directe omgeving waar dezelfde naam ook voorkwam waren onder andere Poyt en Vander Borch. Met de naam Meijns werd een langdurige traditie ingeluid. Vergelijkbare voorbeelden van zo'n traditie zijn te vinden bij andere Eemlandse families zoals Volken bij de familie Both, Roetert bij de familie Schade en Doys bij de familie Van der Borch. Het zijn stuk voor stuk opvallende namen die later in onbruik zijn geraakt.
Veel reguliere bronnen laten ons nogal eens in de steek wat betreft feiten over het doen en laten van Meijns Hilhorst. En zo er al beschikbare gegevens zijn, dan ontbreekt het aan enige samenhang. In het archief van de bisschoppen is een korte aantekening te vinden waarin staat dat er op 18 september 1494 een zaak tegen Meijns liep [2], aangespannen door Feyens [Sofia] Hilhorst, zijn vermoedelijke zus. Hij mocht haar ten naesten rechtsdage van repliek dienen, maar zijn verweer voor het gerecht en de uitkomst van die zitting zijn helaas buiten de boeken gelaten.
Voor zover bekend bestaan er geen charters met zijn zegel. Er is reden om aan te nemen dat hij èf elders moet hebben gewoond èf dat zijn werkzaamheden niet te combineren waren met een functie in het lokale bestuur van Soest.
In stukken van de Paulusabdij figureert hij consequent zonder patroniem en staat daarenboven alleen vermeld als (belendend) eigenaar, nota bene dikwijls postuum. Van zijn handelend optreden is bij diezelfde Paulusabdij niets terug te vinden. Net als bij Rutger Rutgersz van Hilhorst kan de mogelijke verklaring hiervoor zijn dat hij hoofdzakelijk Eltense goederen bezat. En hier ligt een probleem; uitgerekend alle essentiële gegevens van de zes hoeven die het Sint-Vitusstift Elten in Soest in eigendom had lijken goeddeels verdwenen en moeten als verloren worden beschouwd. Ruwweg zo'n 20 procent van het totale leen- en tijnsgoederenbezit in en rond Soest kan hierdoor niet of nauwelijks inzichtelijk worden gemaakt en zal dus blijven voortbestaan als een onherstelbare blinde vlek.[3]
De landerijen die Meijns in bezit had, waaronder De Beeck, behoorden eertijds toe aan Gerrit Rutgersz van Hilhorst (ca 1390-ca 1464). Hoe Meijns aan dat bezit is gekomen weten we niet precies. Hiaten in de opeenvolging van gebruiksrechten op deze grond heeft de chronologie van eigenaren verstoord. De aansluiting naar Meijns' afstamming zal in eerste instantie gezocht moeten worden in de richting van Gerrit Rutgersz [4].
Hoewel minder voor de hand liggend, moeten we tevens rekening houden dat Meijns voortgekomen kan zijn uit een vrouwelijke twijg aan de Hilhorst-stam, maar dan wel met behoud van die familienaam.
Het antwoord op al deze vragen bevindt zich voorlopig nog in hetlabyrinthvan 'zekere vermoedens'.
Was Meijns Hilhorst in krijgsdienst en had hij mogelijk iets van doen met oorlogshandelingen tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten? In de vijftiende eeuw werd het Sticht grotendeels beheerst door een burgeroorlog. Van de strijdende partijen waren, kort gezegd, de Kabeljauwen pro en de Hoeken contra de Bourgondische machthebbers. De scheidslijn tussen beide stromingen sneed soms dwars door families.
In de tweede helft van die eeuw concentreerde de oorlog zich rond de positie en op de persoon van de Utrechtse bisschop David van Bourgondië. De bisschop moest zich tijdens schermutselingen menigmaal terugtrekken op zijn kasteel Duurstede bij Wijk. Tussen 1481 en 1483 laaiden de geschillen hoog op. In mei 1483 kwam het tot een climax. De Hoeken pleegden een verrassingsaanval op de Domstad en namen daarbij de bisschop gevangen. Het verhaal gaat dat men hem in zijn hemd op een mestkar naar Amersfoort heeft vervoerd al waar hij tijdelijk binnen de muren van het Observantenklooster in hechtenis werd genomen. Later dat jaar nam Hertog Maximiliaan van Oostenrijk revanche. In een ultieme poging belegerde hij de stad Utrecht om de zetel aan de bisschop 'terug te kunnen geven' en daarmee de bourgondische invloedsfeer definitief te herstellen.
We weten van Meijns dat hij in 1479 in Utrecht is veroordeeld [5]: want meyns hilhorst by nacht ende ontyde ondeuchelike hantieringe bedreven ende gedaen heef. De aanleiding en de exacte details van zijn vergrijp worden uit de tekst niet duidelijk. Het door hem gepleegde strafbare feit werd hoog opgenomen want hij kreeg een geldboete van maar liefst '30.000 steens' opgelegd die binnen een maand tijd volledig betaald moest zijn. Verder mocht hij zich 10 jaar lang niet binnen de stadsmuren en de stadsvrijheid vertonen. Meijns moet een bemiddeld man zijn geweest, gezien de hoogte van de boete in combinatie met de korte betalingstermijn. Het ingevorderde geldbedrag was het equivalent van de kostprijs van de genoemde 30.000 stenen. Het stadsbestuur kon dat vervolgens investeren in de aanleg of het herstel van bijvoorbeeld de stadsmuur of bolwerken van Utrecht. Stenen waren in die tijd een luxe en dus vrij kostbaar.
Ondanks een vermeende schending in 1483 (!) van de gemaakte afspraak conform het vonnis van 1479, werd zijn verbanning in 1488 toch opgeheven [6]:
Belieft bij den rade out ende nyewe dat mens hilhorst weder binnen der stat zei moegen comen ende verbliven des zei hij oervede doen in brieven gheen onstantaftige zaken meer te bedriven ende dat hij om deser zaken zijns uutwesens nyemant misdoen noch doen misdoen en zei in gheenre wijs, oick zei hij bewijsinge doen van betalingen der penningen die hem ofgesleten waeren endeoftmen bevijnden mochte dat hij plechtich [medeplichtig] waer van den overval gesciet aen die stat in den jaere lxxxiii [83] lestleden dat hij daervan te rechte staen zei
Kennelijk was er enige verdenking op hem gerezen naar mogelijke betrokkenheid bij de overval op de stad in 1483 door Amersfoortse en Kleefse troepen. Die verdenking zal niet zo maar uit de lucht gegrepen zijn, maar klaarblijkelijk kregen zij de bewijsvoering niet rond. Maar, zo stelde men, mocht ooit blijken dat hij toch medeplichtig was dan zou hij alsnog terecht moeten staan.
Bij het onderzoek naar de levenswandel van Meijns Hilhorst hebben we ons tot nog toe tevreden moeten stellen met slechts zeer fragmentarische informatie. Van een samenhangend geheel is feitelijk (nog) geen sprake.
De verovering van Utrecht in 1483. Houtsnede, gemaakt in opdracht van Maximiliaan van Oostenrijk. Toegeschreven aan Hans Burgkmair (Graphische Sammlung Staatsgalerie Stuttgart)
Meijns Hilhorst, zijn nageslacht en de heraldiek
Meijns zal rond 1445 geboren zijn. Begin 1498 verscheen de eerste vermelding waaruit zijn overlijden bleek. Zijn weduwe was ene Margriet. Er zijn twee zonen bekend: Gerrit Meijnsz Hilhorst en Hubert Meijnsz Hilhorst.
Meijns had bij Margriet zoon Gerrit maar alles wijst erop dat Hubert een aanmerkelijk oudere zoon was, zeer waarschijnlijk uit een eerder huwelijk. Uit welke familie de naam Hubert ontsproten is, daarop is nog geen antwoord gevonden; de familie Van der Borch is niet ondenkbaar en moet zeker eens onderzocht worden.[7]
Gerrit is weliswaar een obligate naam maar zeer courant in de familie Hilhorst. Mocht Gerrit verwijzen naar grootvader van vaderszijde dan was Meijns' vader dus een Gerrit [Hilhorst?]. Desondanks kan de naam Gerrit ook verwijzen naar bijvoorbeeld de vader van Margriet, of zelfs naar een eerdere generatie.
Gerrit Meijnsz Hilhorst (na 1484-ca 1536 [8] ) was in 1502 nog onmondig, dus jonger dan achttien jaar, toen hij zijn erfdeel in de Morschenmaat in leen kreeg. Daarom moet hij na 1484 geboren zijn. Gerrit trouwde met Alith Both Petersdr. Uit hun huwelijk kennen we één zoon: Gerrit Hilhorst Gerritsz. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat het zegel met het vrijkwartier uit 1520, van de in deel I genoemde schepen Gerrit Hilhorst, toebehoorde aan Gerrit Meijnsz.
Hubert Meijnsz Hilhorst I (ca 1475-ca 1533)
Hubert was gehuwd met Barbara Henrick Rutgersdr de Beer. Samen hadden zij drie zonen: Meijns Hubertsz, Peter [9] Hubertsz en Rutger de Beer Hubert Hilhorstsz. De broers hadden naast een buitenechtelijke zus, Geertgen, ook een volle zus wiens voornaam tot voor kort niet bekend was. Maar, hun gezin is talrijker geweest dan tot nu toe werd aangenomen. Uit nog niet nader te onthullen bronnen kwamen verrassende details naar boven. Het vraagstuk rond de naamloze dochter lijkt opgelost nu drie andere dochters plus hun partners aan het duister van de archieven zijn onttrokken! Het gaat om Berbera Rijckgen en Oetgen. Rijst onmiddellijk de vraag: Is een van deze drie dochters misschien vernoemd naar de moeder van Hubert? Oetgen lijkt vooralsnog het meest in aanmerking te komen. Barbara ligt minder voor de hand vanwege de overeenkomst met de naam van haar moeder en Rijckgen moet vernoemd zijn naar overgrootmoeder Rycolant Heynric Ghysbertsdr, de echtgenote van Rutger Jacobsz de Beer. Naar mijn weten heeft Hubert Meijnsz geen bestuursfunctie bekleed, althans niet in Soest. Dat betekent niet dat hij geen familiewapen heeft gevoerd, maar hiervan is geen tastbare bewijs gevonden.
Meijns Hubertsz Hilhorst (ca 1510-1548)
Meijns II was getrouwd met Oetgen Cors Jansdr de Bruyn. Hun gezin telde in ieder geval drie kinderen: Hubert Meijnsz II, Cors Meijnsz en Barbara.
Meijns Hubertsz bekleedde verschillende openbare functies. Hij was schout van Soest tussen 1541 en 1545.
Van zijn zegels zijn er enkele bewaard gebleven. Het exemplaar op de foto ziet er aan de onderzijde ietwat verfomfaaid uit. De schildvoet is vervormd en de onderste lelie is zichtbaar in de verdrukking gekomen. Het randschrift luidt: MINS HVBERTS Z. De letters N en Z zijn gespiegeld gesneden en de tweede S lijkt meer op een gekantelde W. In de obligate aanhef van de chartertekst wordt zijn naam voluit gespeld: Meyns Hubert Hylhorst schout van wegen de Keyzerlijke Majesteit etc.
Wat direct opvalt aan zijn wapen is dat we geen ruit of Andreaslcruis aantreffen maar vijf schijfjes 3.2, vergezeld van twee lelies, één heraldisch linksboven en één [midden?] onder. Dergelijke schijfjes worden ook wel besanten genoemd. Volgens de meeste heraldische naslagwerken waren besanten van oorsprong Byzantijnse gouden munten, ten teken dat de wapendrager naar het Heilige Land was geweest.
Mochten deze besanten wijzen op een 'heraldische erfenis' die zijn oorsprong vindt bij grootvader Meijns Hilhorst dan kunnen ze misschien een belangrijke sleutel zijn tot meer inzicht in diens antecedenten?
Van Meijns Hubertsz' broer Peter Hubertsz (ca 1515-voor 1595), schepen en geset [plaatsvervangend] schout tussen 1570 en 1585, mag verondersteld worden dat hij gedurende zijn ambtsperiode heeft gezegeld. Echter, van zijn zegels is tot op heden niets teruggevonden.
Peter was getrouwd met Hilletgen Gysbertsdr de Beer. Hun gezin was talrijk.
Onlangs heb ik nieuwe gegevens over hen gevonden waaruit blijkt dat zij onroerend goed hebben gehad in Amersfoort. Mogelijk hebben ze daar ook enige jaren gewoond. Rutger de Beer Hubert Hilhortsz (ca 1525- ca 1587) was gehuwd met Adriana Jansdr. Zij hebben, naar het laat aanzien, geen kinderen nagelaten. Rutger heeft zich niet bemoeid met het plaatselijk bestuur en heeft waarschijnlijk nooit gezegeld.
Hubert Meijnsz Hilhorst 11 (1544-ca 1618).
Overal, op genealogische websites en in publicaties, wordt het geboortejaar van Hubert Meijnsz nog steeds vastgesteld op basis van ruwe schattingen. Die onzekerheid kan worden weggenomen door een notariële akte uit 1590 waarin staat dat hij toen 46 jaar oud was [10]. Hubert was getrouwd met Margriet Roetert Tonisdr Schade. Voor zover bekend heeft maar één zoon de volwassen leeftijd bereikt. Deze zoon, Meijns [III] Hubertsz, zal na 1565 geboren zijn. Immers, zijn vader was toen amper 21 jaar oud. In 1573 werd Meijns III genoemd als onmondige oudste zoon.
Hubert was in de jaren tussen 1578 en 1602 afwisselend schepen, buurmeester, schout en regeerder van het schuttersgilde en leenman [11] van de Paulusabdij.Hij was enkele decennia lang misschien wel de invloedrijkste persoon in de bestuurlijke macht van Soest.
Het zoeken naar zegels van zijn hand heeft tot dusverre geen resultaat opgeleverd. Het blijft gissen of hij als bestuurder wel heeft gezegeld, want hoe moet de frase ende soe den voorscreven hilhorst sijn segel nyet bij hem en hadde [12] worden geïnterpreteerd? Beschikte hij überhaupt niet over een zegel, of was hij eenvoudig vergeten zijn zegelstempel mee te nemen naar de zitting? Hubert Meijnsz heeft daarentegen dikwijls diverse akten met zijn handtekening bekrachtigd. Mogelijk gaf hij, net zoals de beroemde generatie- en streekgenoot Johan van Oldenbarnevelt, de voorkeur aan de nieuwe trend: signeren. Mocht hij desondanks een wapen hebben gevoerd dan zal dat ongetwijfeld veel gelijkenis hebben vertoond met dat van zijn jongere broer Cors Meijnsz.
Cors Meijnsz Hilhorst (1446"-na 1622) was de tweede zoon en getrouwd met Fytgen Gijsbertsdr Craen. Cors [Cornelis] was onder andere schepen tussen 1594 en 1622.
Er resteert nog slechts één zegel van hem maar dat is zonder meer een top-exemplaar. Het wapen is prachtig gesneden. De details in het zegel getuigen van verfijnd vakmanschap. Het wapen heeft de volgende kenmerken: Heraldisch rechtsboven vijf schijven 3.2 vergezeld van een linker kwartierstreep e:of schildhoek(?) beladen met een lelie en rechtsonder een lelie.
Opmerkelijk is de curieuze spelfout in het randschrift van het `patroniem': MENYSE in plaats van Meynse!
Alle individuele wapens van leden van de familie Hilhorst, voor zover bekend, zijn nu behandeld. Daarbij is gekozen voor een eenvoudige opzet: het beschrijven van het schild met de emblemen en het randschrift. Het kleurgebruik is bewust buiten beschouwing gelaten. Toch zijn kleuren onmisbare bestanddelen van een wapen. Sterker, een wapen heeft a priori kleuren.
De heraldiek kent oorspronkelijk vier hoofdkleuren: rood, blauw, groen en zwart. Een 'vijfde' heraldische kleur paars, beter purper, komt in Nederlandse wapens zelden voor. Naast de kleuren zijn er twee metalen, goud en zilver, die in veel gevallen worden weergegeven door respectievelijk geel en wit, soms grijs.
In de heraldiek geldt de regel dat nooit kleur op kleur of metaal op metaal mag worden gebruikt. Door metaal met een kleur af te wisselen, anders gezegd, blinkend met dof komt de figuur op het schild beter tot zijn recht. Dat betekent dat een gekleurd stuk op een metalen veld behoort te staan of andersom. In de beschrijving van een wapen van Aernt Hilhorst uit 1468 door de heraldicus Steenkamp wordt gesproken van rode lelies op een veld van zilver met een vrijkwartier van zwart met daarop een gouden schuinkruis. Bij 'ongekleurde' afbeeldingen van bijvoorbeeld zegelstempels zijn de kleuren soms af te leiden uit een structuur van aangebrachte lijnen en/of puntjes.
Voor het implementeren van zo'n 'kleurensysteem' moet de zegelsnijder over de vereiste kennis en vaardigheid hebben beschikt. Zo er al sprake is van een kleurensysteem dan staat of valt de effectiviteit daarvan met de kwaliteit van de wasafdruk. In ons geval ontbraken die essentiële voorwaarden om de kleuren te kunnen determineren.
In het volgende nummer van Van Zoys tot Soest wordt dit artikel over de familiewapens Hilhorst afgesloten.
NOTEN:
1 Oud- of Middelnederlands woord in de betekenis van 'onderzoek' of 'speurtocht'.
2 HUA, Archief Bisschoppen van Utrecht, Toegang 218-1, Inv.nr. 202-1, fo 352v.
3 Enige, zij het spaarzame, informatie over Eltense hoeven in Soest is te vinden bij: D.Th. Enklaar, Middeleeuwsche Rechtsbronnen van Stad en Lande van Gooiland, Utrecht 1932, pp. 446-449. Op p.447 staat een opgave van tijns uit de tweede helft 15 eeuw voor de Vlyckhauers hoeve te Soest int hoff, gheheten Goedehove, behoert nu Gherit Meyns alias Gherit Vieren (..). Zie ook: D.Th. Enklaar, Zestiende eeuwse wandelingen door Nederland, Hilversum, 1934, pp. 13-31.
4 Jos G.M. Hilhorst geeft hiervan een uitgebreide uiteenzetting in zijn manuscript De Soester familie Hilhorst en het goed van die naam, Oegstgeest 2003.
5 HUA, Stadsarchief Raadsdagelijksboek, Toegangsnr. 701-1, Inv.nr. 13-11, fb 107r-v
6 Ibidem, Inv.nr. 13-14, fb 147v
7 Transcriptie Transportregisters Amersfoort (Dick van Wageningen), BNR 436-1, fo 250: Jan Brant Reyersoen [van der Borch, RH] heeft getuget ende geseytbysynen ede dair toe gedaen (..) dat goet TerBurch(..) dat hy dat gebruyct ende gehuert heeft van JanBrantsynen oem als momber van Hubert Meyns van der Burchs onmundige kynt. [d.d. 27-01-1492]. De combinatie van de namen Hubert-Meijns komt in het Eemland sporadisch voor.
8 Jos G.M. Hilhorst, p.54
9 Peter zal vernoemd zijn naar zijn overgrootvader van moederszijde. Volgens zijn eigen verklaring voor het Hof van Utrecht, op 20-12-1583, was zijn overgrootmoeder, de vrouw van Henrick Rutgersz de Beer, Jutte Pijl [dochter van Peter? Pijl, RH]. Met dank aan Denis Verhoef.
10 HUA, Notarieel Archief, Toegang 34, U003a007.
11 HUA, Sint-Paulusabdij Toegang 85-1 Inv.nr 35 [Pau 35], Kopieboek p.157v-158 hubert meijnsz onse leenman hiertoe van ons specialicken gecommitteert, A° 1582.
12 Pau 37 fo 75: hubert meijnsz hilhorst als gesubstitueert schout, A° 1596.
13 U006a003 akte 10 november 1620: Cors Meijnss Hilhorst oud 74 jaar. Met dank aan Denis Verhoef.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.