Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

"Rondborstige hunne stem tot goed of afkeuring te geven"; Onderzoek naar de bestuurlijke elite van Soest rond 1813 deel 2

Mieke Heurneman

In het vorige nummer van Van Zoys tot Soest werd het eerste gedeelte van dit artikel gepubliceerd. Daarin was te lezen hoe er een einde kwam aan de Franse tijd en welke gevolgen veranderingen uit die periode hadden voor de bevolking van Soest. Daarbij ging het bijvoorbeeld om de invoering van de burgerlijke stand, de dienstplicht en het metrieke stelsel. |Op 1 januari 1812 was officieel de gemeente Soest ontstaan. De eerste maire was Anthonie Jacob Schutter, die na zijn overlij den werd opgevolgd door Gerrit van Steijn van Hensbroek. Op de maire en de adjunct-maire (Willem Smits) na waren de Soester bestuurders allen katholiek De meesten waren landbouwer Na het aantreden van koning Willem I werden de sinds 1812 zittende leden van het dorpsbestuur opnieuw benoemd.

DEEL 2

Verkiezingen in 1813

In de Franse tijd waren er al kiescolleges geweest. Zo had de maire van Soest op 28 juni 1813 een brief ontvangen van Onderprefect van het Arrondissement Amersfoort, Albert Carel Snouckaert van Schauburg, die ging over de vorming van de kiescolleges. Daarvoor werden de in 1811 aangelegde burgerregisters gebruikt. Soest ontving de benodigde stemkaarten, die zo snel mogelijk aan de belanghebbenden moesten worden uitgereikt. "Van alle die geene welke gestorven, of insolvent geworden zijn, moet U E[dele] mij de kaartjes terug zenden, als mede die geene welke de gemeente met de woon verlaten hebben. [1] De kaarthouders moesten de kaarten ondertekenen. "Kan hij niet schrijven, zoo zet U E[dele]: daer bij Declarenesavoir pas ecrire, en tekend een naam." [2]
Op 7 juli volgde nog een brief met het verzoek om een lijst in te sturen van de tien oudste personen en de tien hoogst aangeslagenen. Belastingontvanger van Soest en Baarn was Hendrik Philip Snouckaert van Schauburg, een broer van de Onderprefect. Hendrik Philip zou een jaar later, in 1814, in het huwelijk treden met Jacoba Schuijt, de weduwe van maire Anthonie Jacob Schutter, en op Bleijendaal gaan wonen. Hij stelde een lijst op met de namen van niet tien maar vijftien hoogst aangeslagenen in Soest, "vermits er eenigte bij zijn die afweesig zijn en ook andere emplooje hebben en dus niet opgeroepen kunnen worden tot de centrale vergadering" [3]. In de begeleidende brief aan de maire meldde hij dat hij tegen wil en dank was aangesteld tot president van de sectie Soest in de centrale vergadering, "hetwelk mij zeer lastig zal zijn en veel werk verschaffen. Morgen moet ik mijn eed afleggen en den 16 begind de vergadering en dUrt tot 25 julij [4]. De sectie Soest was onderdeel van het 2e Canton Amersfoort. Verder vinden we in de Soester archieven helaas niets over verkiezingen in 1813, ook niet in de notulen van de municipale raad.

Soester stemgerechtigden en de Statenverkiezingen in 1817 en 1819
Wel zijn er stukken over de Statenverkiezingen van 1817, waarbij een nieuw provinciebestuur werd gekozen. Koning Willem I had na zijn aantreden de Statenleden zelf benoemd. Vanaf 1817 trad elk jaar een derde van hen af, maar vaak werden zij direct herbenoemd. Het Utrechtse platteland was nu verdeeld in zes districten. Elk district had twee afgevaardigden in de Provinciale Staten. Het platteland had - net als de edelen en de steden - twaalf afgevaardigden in de Staten, die in totaal dus uit 36 leden bestonden. Soest viel onder het district Baarn, dat Eemland, de Gelderse Vallei en de noordelijke Heuvelrug omvatte. Volgens het censuskiesrecht had wie jaarlijks minstens 50 gulden belasting [5] betaalde, stemrecht. De stemgerechtigden kozen volgens een getrapt stelsel twaalf kiesmannen, die moesten voldoen aan een census van 250 gulden belasting per jaar. De kiesmannen kozen op hun beurt namens het district twee vertegenwoordigers van de landelijke stand in de Provinciale Staten. Deze kandidaten moesten minimaal sinds een jaar en zes weken in de provincie wonen en mochten geen economische banden hebben met de Provincie of door de Staten in een ambt zijn benoemd. Predikanten, onderwijzers, mensen in buitenlandse dienst, criminelen of mensen met schulden waren uitgesloten van lidmaatschap van de Staten. Bij Provinciale Staten was verwantschap geen criterium, bij Gedeputeerde Staten wel. Hier was verwantschap met een ander lid tot de derde graad verboden. [6] Voor het district Baarn waren P.L.Heilman van Stoutenburg en W.H. de Beaufort in 1816 door de koning als afgevaardigden naar de Staten benoemd. Beiden zouden pas in 1819 aftreden, maar omdat de eerste was overleden, moest er al in 1817 een plaatsvervanger voor hem worden gekozen.

Hoe ging het stemmen in zijn werk? Het gemeentebestuur zorgde ervoor dat elke stemgerechtigde zijn stembiljet en een lijst van de kandidaat-kiesmannen thuisbezorgd kreeg. De stemgerechtigde koos uit de kandidatenlijst maximaal twaalf personen en vulde hun namen op het stembiljet in. Drie dagen later werden de ingevulde biljetten opgehaald en verzameld in een bus of kist met een gleuf, die met drie sleutels afgesloten was. Eén van de sleutels was in bezit van een lid van het plaatselijk bestuur; twee leden van een commissie van stemgerechtigden bezaten de andere twee sleutels.
In het archief van het gemeentebestuur van Soest is een handgeschreven kladlijst bewaard gebleven met daarop de volgende namen [7]:
Berg / Jan Goosen vande
Beer / Zeger Hendrikus de
Bosch / Pauwel Willem
Craandijk / Pieter
Dam / Willem van
Dijk van / Peter Machiels
Dijssel / Hendrikus van den
Dijkman / J.P.
Hilhorst / Peter
Hofslot / Peter Gerritse
Hilhorst / Gijsbert
Haan / Jan
Kok/Corn
Kok / de wed Willem
Klooster / Aard Jansen op
Kok / Jan
Kok / Gijsbert Janse
Kok / Hendrik Janse
Kok / Gijsbert
Logtensteijn / Wouter
Logtensteijn / Wilhelmus
Logtensteijn / Anthonie
Logtensteijn / Rijkje / wed van Breemer
Methorst / Gijsbert Peters
Pannekoek / Rijkje / wed de Beer
Rosenik / R.L.S.
Roomen / Petrus van
Roomen / Theunis van
Ruiter / Hendrik de
Stalenhoef / Rijk Hendriks
Smits / Willem
Schimmel / Willem
Snouckaert van Schauburg Stoutenburg / Kors van
Stalenhoef / Isak Peterts
Stalenhoef / Rijk Janse
Schouten / de wed. P.J.
Smit / M / wed van Meijer
Tolboom / Aard Tuijl
Veldhuizen / Anton
Veldhuizen / Cornelis
Wantenaar / Aard

Uit de geschreven tekst op de achterkant blijkt dat het hier moet gaan om de lijst van Soester stemgerechtigden voor de Provinciale Statenverkiezingen van 1817. Opmerkelijk is dat op deze lijst de namen van vijf raadsleden ontbreken: Anthonie Hilhorst, Willem Dijkman, Hendrik Ebbenhorst, Thijmen Gerritse Ramselaar en Pieter van Veldhuizen. Wanneer we terugkijken in het lijstje met bijdragen bij een zetting in 1814, dat de andere raadsleden inderdaad allemaal een groter bedrag moesten betalen. Uitzondering was Willem Smits, die bij de zetting slechts 6 gulden hoefde bij te dragen, maar blijkens bovenstaande lijst wél stemgerechtigd was.

De dag na de verkiezingen werd de stembus in de vergadering van het gemeentebestuur ten overstaan van een commissie van drie stemgerechtigden geopend en werden de stemmen geteld. Zo kwamen op dinsdag 3 juni 1817 's ochtends om elf uur burgemeester Gerrit van Steijn van Hensbroek en de raadsleden Theunis van Roomen, Anthonie Aartse Hilhorst, Rijk Stalenhoef, Thijmen Gerritse Ramselaar, Peter Hilhorst en Pieter van Velthuizen bijeen, en waren als stemgerechtigden de landbouwers Wouter Logtensteijn, Gijsbert Janse Kok en Hendrik Janse Kok aanwezig. [8] In de stembus troffen zij 33 stembiljetten aan, waaronder één verkeerd ingevuld biljet. Negen mensen die wel op de hierboven weergegeven lijst stonden, hebben dus niet gestemd. Mogelijk zijn er na het opmaken van de lijst van stemgerechtigden nog mensen afgevallen door overlijden of vertrek uit de gemeente. De uitslag [9] was als volgt:

Joan Huijdenkoper - 31 stemmen
F.J. van Lilaar - 26
Zijne Koninklijke Hoogheid de Kroon Prins der Nederlanden - 25
Maurits ten Brink - 24
Charles Higgens - 24
P.W. Bosch van Drakensteijn - 23
Jan Peterse Smit - 22
Jacob Marcus Roosennik - 19
I.G. Taets van Amerongen - 18
Johan van Doelen - 17
Burgemeesteren van Amersfoort - 14
Jacob Ruijs - 13
Domeinen / Dom ten / - 11
E.L. van Hardenbroek - 11
Klaas Huijgen - 12
A.G.J. Bosch - 10
Joan Willem Gulcher - 9
LouisRutgers - 8
C.C. van den Borgh - 7
N. en D. Methorst  - 7
Peter Vedder - 7
Gerrit Huijgen - 6
Mijndert der Kinderen - 6
W.N. de Beaufort - 5
Rudolph Cristiaan Graven van Rechteren - 5
Gasthuis / St Pieters en Bloklands - 4
Eemnes / Diaconie van Binnendijks - 2

In totaal werden 371 stemmen uitgebracht. Dat betekent dat niet alle 32 stemgerechtigden twaalfmensen hadden gekozen, want dan hadden er 384 stemmen moeten zijn uitgebracht.

Te weinig stemmen uitbrengen was geen bezwaar. Noteerde een stemgerechtigde echter méér dan twaalf namen, dan werden alleen de eerste twaalf meegeteld. [10] De verkiezingsuitslag werd naar de gouverneur (nu commissaris van de koningin genoemd) gestuurd. De stembiljetten zelf moesten nog drie maanden worden bewaard, waarna ze verbrand moesten worden. Ondanks deze bepaling is een aantal Soester stembiljetten toch bewaard gebleven.
Nadat alle verkiezingsresultaten uit het hele district waren verzameld, riep de gouverneur de twaalf gekozen kiesmannen bijeen in de hoofdplaats van het district, in dit geval dus Baarn. Hier werden ze ontvangen door de burgemeester. Voordat zij tot stemming overgingen, legden ze in handen van de Baarnse burgemeester de eed of de belofte af "dat zij tot vervulling der openstaande plaats hunne stem zullen uitbrengen op zoodanige personen, welke zij in gemoede geloven de noodige vereischten te hebben, en door hunne de deugd, bekwaamheid en bekend interest in de belangen van het distrikt tot dien post geschikt te zijn alsmede dat zij tot het doen der keuze, noch zelve, noch door anderen ontvangen of genoten hebben, ontvangen of genieten zullen eenig geld, giften, gaven of geschenken hoe ook genaamd" [11]
Vervolgens verliet de burgemeester het vertrek en benoemden de kiesmannen uit hun midden drie stemopnemers: een president (voorzitter), een secretaris en iemand voor de contralijst. Tot slot vond de stemming plaats met gesloten briefjes die bij de president werden ingeleverd. Na voorlezing van de stemmen werd bepaald wie gekozen was. Soms waren er meer stemronden nodig, want de winnaar moest met meerderheid van stemmen worden gekozen. Als vervanger van de overleden P.L.Heilmanals Statenlid werd nu E.L. van Hardenbroek gekozen. Na de stemming werden de briefjes in een verzegeld pakket aan de burgemeester van Baarn overhandigd, die dit drie maanden moest bewaren en daarna moesten ook deze stembriefjes in aanwezigheid van het gemeentebestuur ongeopend verbrand worden.
Twee jaar later, in 1819, moesten de vertegenwoordigers van het district Baarn, De Beauforten Van Hardenbroek, allebei aftreden en vonden opnieuw Statenverkiezingen plaats. Nu stonden ook twee Soesters op de lijst van kandidaat-kiesmannen: Pieter Craandijk en Wouter van Logtensteijn. Pieter Craandijk was een uit Amsterdam afkomstige houtkoopman, die toen waarschijnlijk reeds eigenaar was van de buitenplaats Hofslot. Wouter van Logtensteijn was een rijke Soester landbouwer. Deze twee kwamen dus boven de censusnorm van 250 gulden belasting uit. Wouter van Logtensteijn behaalde in Soest het grootste aantal stemmen: 32. De kroonprins eindigde op de tweede plaats met 27 stemmen. Ook Pieter Craandijk deed het niet slecht met 24 stemmen. Op grond van deze uitslag is niet direct te zeggen of beide Soesters ook daadwerkelijk kiesman zijn geworden en mee mochten beslissen wie er in de Staten kwam. Daarvoor zouden ook de uitslagen uit de andere gemeenten van het district nodig zijn.
Soest telde op dat moment 38 stemgerechtigden, van wie er 35 een correct ingevuld biljet inleverden en drie een blanco biljet.[12] Dit aantal in een verslag genoemde stemgerechtigden komt niet overeen met een lijst opgesteld door belastingontvanger Hendrik Philip Snouckaert van Schauburg, waarop vijftig stemgerechtigden stonden. [13]
Laatstgenoemde lijst was waarschijnlijk eerder gemaakt en mogelijk niet actueel, omdat er wellicht mensen op stonden die waren overleden of waren vertrokken naar elders. Op de uiteindelijke lijst ontbraken van degenen die tot 1818 de municipale raad hadden gevormd alleen Willem Dijkman en Thijmen Gerritse Ramselaar. Van degenen die in 1818 in de gemeenteraad werden benoemd (over hen hierna méér), stonden er drie wel op de lijst (Rijk Stalenhoef, Cornelis Kok en Theunis van Roomen) en vier niet (Hendrik Fluijt, Anthonie Tesselhoff, Johannes Smits en Thijmen Gerritse Ramselaar). Dus ook nu waren lang niet alle lokale bestuurders stemgerechtigd. Uiteindelijk werden W.H. de Beaufort en E.L. van Hardenbroek beiden herkozen. Dat gebeurde later nog verschillende malen. De Beaufort was tot 1829 lid van de Provinciale Staten en Van Hardenbroek zelfs tot 1852.

Een nieuwe gemeenteraad
Soest hield tussen 1812 en 1818 dezelfde dorpsbestuurders. Op 30 december 1817 las burgemeester Van Steijn van Hensbroek tijdens een raadsvergadering een besluit van koning Willem I voor waarmee hijzelf werd benoemd tot schout (burgemeester) en waarmee op de laatste dag van het jaar het gemeentebestuur zou worden ontbonden. Tijdens de eerste vergadering in het nieuwe jaar, op 14 januari 1818, werd het nieuwe door de Staten samengestelde gemeentebestuur geïnstalleerd. In plaats van tien raadsleden, werden er nu zeven benoemd.

Rijk Stalenhoef (geb. 1756) - landbouwer op Groenendaal
Hendrik Fluijt (geb. 1777) - meester-timmerman en bouwman
Cornelis Kok (geb. 1775) - landbouwer op het Gagelgat in de Birkt
Anthonie Tesselhoff (geb. 1751) - meester-schoenmaker
Johannes Smits (geb. 1774) - molenaar
Theunis van Roomen (geb. 1755} - landbouwer aan het Lang End
Thijmen Gerritse Ramselaar (geb. 1767) - landbouwer te Isselt

Onder hen waren vier nieuwe namen: Hendrik Fluijt, Cornelis Kok, Anthonie Tesselhoff en Johannes Smits. Anthonie Tesselhoff was met zijn 69 jaar de nestor van het gezelschap. Johannes Smits volgde zijn vader, Willem Smits, op. Andere oude bestuurders die van het bestuurlijke toneel verdwenen, waren Jan Goosen van den Bergh, Pieter Hilhorst, Wilhelmus van Logtensteijn, Hendrik Ebbenhorst, Willem Dijkman, Pieter van Veldhuizen en Anthonie Aartse Hilhorst. Het percentage boeren onder de nieuwe raadsleden was kleiner dan voorheen. Naast vier landbouwers, waren er ook een timmerman (Hendrik Fluijt), schoenmaker (Anthonie Tesselhoff) en wederom een molenaar (Johannes Smits). De laatste drie waren allen gereformeerd, waarmee het aandeel van protestanten in de gemeenteraad groter werd vergeleken bij de periode 1812-1818. De nieuwe gemeenteraadsleden legden de eed af, waarbij de schout het vierde hoofdstuk van het 'Reglement voor het Bestuur ten platten lande', dat ging over de gemeenteraad, voorlas. Rijk Stalenhoef en Hendrik Fluijt werden benoemd tot assessoren (wethouders). Elk jaar moest een derde gedeelte van de gemeenteraadsleden aftreden. Er werd geloot wie wanneer aan de beurt was:

1818: Hendrik Fluijt en Johannes Smits
1819: Rijk Stalenhoef en Theunis van Roomen
1820: Cornelis Kok, Anthonie Tesselhoff en Thijmen Ramselaar.

Het nieuwe bestuur nam zijn taken serieus en kwam veel vaker bijeen dan voorheen gebruikelijk was geweest. Tussen 1813 en 1817 was dat gemiddeld zeven keer per jaar geweest, maar in het jaar 1818 waren er maar liefst negentien vergaderingen, met name in de eerste helft van het jaar. Voor deze vergaderingen bestond een reglement van orde, waarin onder andere was bepaald dat "de leden [...] in de vergaderingen elkander met bescheidenheid behandelen, en in allen deelen trachten eene goede verstandhouding te onderhoude, hunne stemmen zonder eenige agterhoudenheid, of rugge spraak uitbrengen en zich nimmer uit de vergadering mogen absenteeren om deswegenes eenige afspraaken te maken, maar gehouden zijn rondborstig hunne stem tot goed of afkeuring te geven. [14]
Ook werd een taakverdeling afgesproken. Zo hielden Rijk Stalenhoef, Hendrik Fluijt en Anthonie Tesselhoff toezicht op zaken als de gebouwen, de toren en de dorpsklok. Cornelis Kok, Johannes Smits en Theunis van Roomen zagen toe op de toestand van de wegen, sloten, voetpaden,etc.in Soest, en Thijmen Ramselaar deed datzelfde voor Isselt. In die eerste vergadering werd ook meteen besloten om voortaan niet langer in het oude en bouwvallige raadhuis bijeen te komen, maar in herberg De Drie Ringen.

Een nieuwe secretaris
Naast een nieuw gemeentebestuur kreeg Soest nu ook een door de Staten aangestelde secretaris: Cornelis Adrianus Pannekoek (1779-1823), die in 1803 zijn vader Cornelis Pannekoek als schout [15] van Soest was opgevolgd en dat in elk geval tot 1810 was gebleven. Voorheen had Gerrit van Steijn van Hensbroek het secretarisambt naast zijn burgemeesterschap vervuld. De samenwerking tussen hem en de nieuwe secretaris ging echter zeker in het begin niet van een leien dakje. Zo was Pannekoek het niet eens met enkele bepalingen in zijn instructie en vond hij dat daarin het Reglement van het Bestuur ten Platten Lande niet goed werd gevolgd. Waarschijnlijk zal het daarbij zijn gegaan om de verplichting voor een secretaris om in Soest te gaan wonen of daar een plaatsvervanger aan te stellen. Wanneer de secretaris het dorp verliet, moest hij dat laten weten aan de schout en zorgen dat in zijn afwezigheid iemand anders voor hem waarnam. Vooralsnog moest de in Amersfoort woonachtige Pannekoek dagelijks op gezette tijden bij het huis van de schout verschijnen. Gerrit van Steijn van Hensbroek woonde overigens ook niet in Soest zelf, maar bij Soestdijk, dat viel onder de gemeente Baarn. Ondanks zijn bezwaren legde Pannekoek toch de eed af. De raad bepaalde dat als hij niet in Soest wilde gaan wonen, hij maar dispensatie moest vragen aan de koning en in zijn afwezigheid schout Van Steijn van Hensbroek zijn zaken moest laten waarnemen.[16]
Twee maanden later, in april 1818, kwamen schout en secretaris opnieuw met elkaar in botsing. Pannekoek had bij de Staten geklaagd dat Van Steijn van Hensbroek hem belemmerde in de uitoefening van zijn functie als secretaris. De gemeenteraad antwoordde de Staten dat de problemen niet door de schout werden veroorzaakt, maar doordat Pannekoek te ver weg woonde. Men vond dat de ingezetenen, wanneer ze hem nodig hadden, niet verplicht konden worden om hem buiten de gemeente te bezoeken. Weer een maand later klaagde Pannekoek dat hij weliswaar van Van Steijn van Hensbroek een sleutel van de gerechtskist had gekregen, maar dat daarin alleen oude papieren lagen en geen recente stukken. Bovendien ontbraken drie sleutels van de kist. Officieel hoorden immers schout, secretaris en de beide assessoren over een sleutel te beschikken. Dit moest wel worden geregeld. Van Steijn van Hensbroek bracht alle stukken die hij nog thuis had liggen naar het raadhuis en deponeerde ze in de gerechtskist.

Aftreden en herbenoeming van dorpsbestuurders
Volgens het bestuursreglement moesten in november 1818 de eerste twee raadsleden, Hendrik Fluijt en Johannes Smits, aftreden. Maar zij werden opnieuw genomineerd en weer door de Staten in hun functies benoemd. Dit lijkt de gebruikelijke gang van zaken te zijn geweest. In november 1819 moest wederom een derde van de raadsleden zijn afgetreden, maar daarover lezen we niets in de notulen. Dat is wel het geval in 1820. Toen werden Anthonie Tesselhoff en Thijmen Ramselaar herbenoemd. Cornelis Kok kreeg "wegens desselfs zwakke lichaamsgesteldheid" eervol ontslag. Hij overleed op 20 december 1820 aan de "teering". In zijn plaats werd zijn achterneef Hendrik Janse Kok raadslid. Deze was 55 jaar oud en was landbouwer op Jonkerhofstede en woonde later op Klein Jonkerhofstede. Het herbenoemen van raadsleden zorgde voor continuïteit in de gemeenteraad.
Cornelis Adrianus Pannekoek bleef tot zijn dood in 1823 secretaris van Soest. Daarna (in elk geval vanaf 1825) nam schout Gerrit van Steijn van Hensbroek die functie weer over. Dat bleef zo totdat op zijn verzoek in 1834 zijn zoon Joan Albert als secretaris van Soest werd benoemd. Deze was hem al eerder opgevolgd als notaris te Zeist. Mogelijk waren zijn slechte ogen toen al aanleiding voor Van Steijn van Hensbroek om het secretarisambt aan zijn zoon over te dragen. Vijftien jaar later, in 1849, was dit in elk geval de reden om het burgemeestersambt van Soest neer te leggen. Over deze periode méér in een volgend artikel over de bestuurders van Soest rond 1848.

Conclusie
Terugkijkend op de periode 1812-1820 valt op dat de oude, rijke katholieke boerenfamilies hun stempel bleven drukken op het dorpsbestuur van Soest. Zo maakten tussen 1812 en 1818 opnieuw telgen van de families Dijkman, Hilhorst, Van Logtensteijn, Van Roomen en Stalenhoef deel uit van het gemeentebestuur. De benoeming van een nieuw bestuur in 1818 bracht enige verandering. De gemeenteraad werd nu gevormd door een kleiner aantal mensen (zeven in plaats van elf), onder wie verhoudingsgewijs minder landbouwers en minder katholieken dan voorheen. Minstens één van de bestuursleden was afkomstig uit Isselt.
In tegenstelling tot de gemeenteraad, waarvan de leden werden benoemd door de Staten, werden er voor de benoeming van leden van de Provinciale Staten vanaf 1817 verkiezingen gehouden. Opmerkelijk was dat lang niet alle Soester raadsleden op de lijsten van stemgerechtigden voorkwamen. Blijkbaar voldeden zij niet allemaal aan de belastingnorm van 50 gulden, die het criterium was om te mogen stemmen. Twee Soesters betaalden meer dan 250 gulden belasting en waren in deze periode verkiesbaar.
Zo stonden Pieter Craandijk en Wouter van Logtensteijn in 1819 op de lijst van kandidaat-kiesmannen. Qua personele samenstelling kenden zowel de gemeenteraad als de Provinciale Staten een grote continuïteit, doordat het gebruikelijk was dat zittende leden die aan de beurt waren om af te treden, werden herbenoemd of herkozen.

NOTEN:
1 GA Soest, Archief gemeentebestuur Soest 1812-1928, inv.nr. 544, 28-6-1813.
2 Ibidem.
3 Ibidem, 7-7-1813.
4 Ibidem.
5 Inclusief grondbelasting, exclusief patentrecht.
6 Fred Vogelzang, 'Van Staten naar Representanten naar Provinciale Staten. De omwentelingen in het gewestelijk bestuur van Utrecht tussen 1795 en 1816', in: Jaarboek Oud-Utrecht (2009), 109-156, aldaar 144.
7 GA Soest, Archief gemeentebestuur Soest 1812-1928, inv.nr. 544.
8 GA Soest, Archief gemeentebestuur Soest 1812-1928, inv.nr. 22, 3-6-1817.
9 GA Soest, Archief gemeentebestuur Soest 1812-1928, inv.nr. 544.
10 Ibidem, Reglement omtrent de zamenstelling van de Staten der Provincie Utrecht, 2 april 1817, art. 27.
11 Ibidem, art. 31.
12 Ibidem, Kladverslag van de vergadering van 12 mei 1819 waarbij de stemmen zijn geteld.
13 Ibidem, 8-3-1819; eveneens inv.nr. 544.
14 GA Soest, Archief gemeentebestuur Soest 1812-1928, inv.nr. 22, 14-1-1818.
15 Zijn vader was in 1764 schout van Soest geworden, maar was in 1795 door het volk van Soest afgezet. In 1802 was hij hersteld in deze functie. Het schoutambt had destijds een andere, meer juridische invulling. Na de Franse tijd was schout synoniem voor burgemeester.
16 GA Soest, Archief gemeentebestuur Soest 1812-1928, inv.nr. 22, 19-2-1818.

Literatuur:
- G.J.M. Derks en W.A. Heurneman, Soest in de zeventiende en achttiende eeuw (Soest 2010).
- D. van Fulpen, 'Bevolkingsgegevens 1813', Van Zoys tot Soest, jrg. 17 (1996), nr. 1, 20-28; nr. 2, 18-28; nr. 3, 18-28.
- E. Heupers, 'De maires van Soest', Maandblad Oud-Utrecht jrg. 36 (1963), 114-122.
- M. Heurneman, "t Vrije volk van Zoest': Bataafse Revolutie in Soest, 1795-1802', Van Zoys tot Soest, jrg. 29 (2009), nr. 4, p. 1-14; jrg. 30 (2009), nr. 1, p. 1-16.
- W. de Kam, Door de kroon 'geketenden'. Twee eeuwen door de kroon benoemde burgemeesters in Soest (Soest 2000) 9-12.
- J.H. von Santen, 'Aristocratie en liberalisme', in: C. Dekker e.a. (red.), Geschiedenis van de provincie Utrecht. Vanaf 1780 (Utrecht 1997) 111-123.
- P.J. Verdam, 'Provincie en gemeenten in het Utrechtse van 1815 tot 1850', in: J.B.J.M. ten Berge,J.H.Th. Tijdhof en C.J.N. Versteden (red.), Provincie en gemeente: handdruk of handgemeen?: opstellen over de relatie tussen provincie en gemeente aangeboden aan mr. P. van Zanten ('s-Gravenhage 1988) 30-41.
- Fred Vogelzang, 'Van Staten naar Representanten naar Provinciale Staten. De omwentelingen in het gewestelijk bestuur van Utrecht tussen 1795 en 1816', in: Jaarboek Oud-Utrecht (2009), 109-156.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto