Jaap Evert Abrahamse
Het dorp Soest en de aanleg van de Amersfoortseweg in de Gouden Eeuw
Jaap Evert Abrahamse
Op 11 januari 1654 ontvingen de Gedeputeerde Staten van Utrecht een brief van de buurmeesters, schepenen en ingezetenen van Soest.' In deze brief maakten zij bezwaar tegen het grootste project dat in de Gouden Eeuw werd uitgevoerd op de Utrechtse Heuvelrug: de aanleg van de nieuwe weg tussen Amersfoort en Utrecht. Waarom keerde het dorp Soest zich tegen de Staten? Over stedelingen en boeren, buitenhuizen en potstallen.
Kort na de Vrede van Mnster (1648) werd tussen Amersfoort en Utrecht een nieuwe weg aangelegd. Deze Amersfoortseweg was niet alleen een nieuwe verkeersverbinding tussen de beide steden, maar maakte deel uit van een groots plan om een deel van de Utrechtse Heuvelrug om te vormen van eendoneheide tot een landgoederenzone die de concurrentie aankon met 's-Graveland, de Vecht of de Oude Rijn. Langs de weg werd grond uitgegeven aan de stedelijke elite voor de bouw buitenhuizen. Hiermee werd het project een vroeg voorbeeld van projectontwikkeling in publiekprivate samenwerking.De weg doorsneed een groot, leeg heidegebied ten zuiden van het dorp Soest. Het landschap was daar in de zeventiende eeuw nauwelijks vergelijkbaar is met het huidige landschap. Het bestaat nu grotendeels uit bos. Die bossen zijn aangeplant in de negentiende en twintigste eeuw. Tot de herbebossing was het landschap nagenoeg boomloos. Delen van de heide waren door overbeweiding en het steken van heideplaggen vervallen tot zandverstuivingen. Het gebied was door zijn zandige bodem en lage grondwaterstand niet geschikt voor akkerbouw. Men hield er schapen en haalde er eikenhakhout. Verder werd de heide gebruikt voor de jacht op hazen en konijnen. Delen van de Heuvelrug dienden in de zeventiende eeuw als 'warande', dat wil zeggen konijnenpark en jachtgebied.
Een sierlijke weg
De aanleg van de nieuwe weg was een Amersfoorts initiatief. De oudste vermelding van de weg is te vinden in de notulen van de Amersfoortse vroedschap van 5 juli 1647. Deze overlegde 'hoe men op het cierlickstesailmogen beplanten ende in goeder postuijre reguleren de wegh op den Bergh naer Utrecht'. Men wilde niet alleen een kortere, goed berijdbare route tussen de beide steden aanleggen, maar nadrukkelijk ook om een mooie weg. Men liet een `provisioneel concept' maken. Dit voorlopige ontwerp van de weg werd ingemeten en getekend door de Amersfoortse landmeter Gerrit Cock. Zijn tekeningen zijn niet bewaard gebleven.
Vervolgens moest Amersfoort naar de Staten van Utrecht. De stad kon plannen maken wat ze wilde, maar had buiten haar eigen gerechtsgrenzen geen enkel recht van spreken. Het stadsbestuur was bij de planning en uitvoering van zijn project afhankelijk van andere overheden. Na jaren overleg en lobbywerk stelden de Staten in 1652 een definitief plan vast. In de tussentijd was men overgegaan op een nieuw organisatie- en financieringsmodel voor de uitvoering van het project. Daarmee werd een nieuw element toegevoegd aan het project. Het ging niet langer uitsluitend om een weg over de hei. Men zou aan weerszijden van de weg bouwgrond uitgeven aan particulieren. Hiermee deed het idee van de 'vakken' zijn intrede. De gronduitgifte werd ingegeven door de behoefte om de kosten te drukken. Maar met de introductie van de 'vakken' kreeg het project ook een bredere doelstelling: het ging niet alleen om een betere verkeersverbinding, maar ook om landschapsverfraaiing en economische ontwikkeling van de woeste grond, die in de ogen van de stedelijke elite waardeloos was. Men poogde mee te liften op de economische dynamiek van de buitenplaatsen, die op allerlei plaatsen rond de grote steden werden aangelegd. De Amersfoortseweg werd hiermee een project dat in zijn doelstellingen vergelijkbaar is met grote droogmakerijen uit dezelfde tijd, zoals de Beemster of de Watergraafsmeer.
Het project zag er — althans op papier — zeer gunstig uit voor investeerders: men kon gratis een groot stuk grond krijgen, waarbij men als tegenprestatie het deel van de weg dat over de kavel liep, moest aanleggen, beplanten en onderhouden. Wie er een huis bouwde en dat zou gaan bewonen kreeg een tweemaal zo grote kavel, en daarnaast allerlei belastingvoordelen. Men mikte met deze regeling overduidelijk op de komst van luxueuze buitenhuizen voor de bestuurlijke (stedelijke) elite. Van een overheidsproject was de Amersfoortseweg een publiek-private samenwerking geworden. De weg zou maar liefst zestien roeden (60,16 meter) breed zijn. Van bestrating was geen sprake; er was een zandweg gepland en de Amersfoortseweg is tot het begin van de negentiende eeuw ook een zandweg geweest. Op de weg zouden langs beide kanten drie rijen eikenloten worden geplant. Zandwallen moesten de weg beschermen tegen het stuifzand. Om de honderd roeden (376 meter), langs de randen van de vakken, moest een zijweg of 'sortie' worden aangelegd met een breedte van drie roeden (11,3 meter). De sorties zouden aan weerszijden worden beplant met een rij eiken. De verplichting aan de deelnemers om een groot aantal zijwegen aan te leggen was ongetwijfeld ingegeven door functionele overwegingen. Deze doorgangen op regelmatige afstanden dienden om de gemeenschappelijk gebruikte heide bereikbaar te houden voor de 'gemene buren', de gebruikers van de gemene gronden aan weerszijden van de weg. Zo wilde de effecten van de doorsnijding van het gebied verzachten voor de schapenhouders.
`d'allerbreedste Straet van d'allerbreedste Straten'
De Amersfoortseweg leek in niets op enige andere weg uit de tijd van de Republiek. De Amersfoortseweg was niet ingesleten in het landschap, zoals de bestaande wegen over de hei, maar werd in zijn geheel en tot in detail ontworpen. De weg was onvoorstelbaar breed, vele malen breder dan welke weg dan ook, meer dan tweemaal zo breed als de Amsterdamse Herengracht of het Haagse Lange Voorhout, waar het klassieke ideaal werd gecombineerd met eigentijds wooncomfort. De breedte bedroeg meer dan zestig meter. Tot de opkomst van autosnelwegen in de twintigste eeuw zijn in Nederland geen wegen van deze breedte aangelegd. De breedste wegen in het gewest Utrecht hoefden volgens het reglement niet breder te zijn dan nodig was om twee wagens elkaar te laten passeren, dus drie tot vier meter. Ook verder werden aan wegen niet meer dan primaire praktische eisen gesteld.De Amersfoortseweg voldeed aan het klassieke ideaal, dat in de Republiek opgang maakte. Het Romeinse wegenstelsel was een voorbeeld voor de Amersfoortseweg. In de Renaissance trachtte men de essentie van de klassieke architectuur te doen herleven door de studie van aanvankelijk vooral literaire en later ook archeologische bronnen. Men las Italiaanse tractaten en plaatwerken, bijvoorbeeld die van Leon BattistaAlberti,AndreaPalladioenVincenzo Scamozzi, en paste de ontwerpprincipes die men daarin aantrof, aan aan de Nederlandse situatie en aan de eigentijdse eisen. In de loop van de zeventiende eeuw drong het klassieke ideaal via allerlei boeken en boekjes door tot de haarvaten van het intellectuele leven. Er bestond een grote kring van bestuurders, rijke opdrachtgevers en ontwerpers, waarvan de leden elkaar op de hoogte brachten van de inhoud van de tractaten. De studie van de tractaten vormde de basis van het werk van de belangrijkste architecten, waaronder Jacob van Campen, de ontwerper van de Amersfoortseweg. Constantijn Huygens beschreef de Amersfoortseweg als `d'allerbreedste Straet van d'allerbreedste Straten'. Everard Meyster vergeleek de weg met de Via Appia. Symmetrie, rechtlijnigheid en grootschaligheid waren basisbeginselen van de esthetiek van het classicisme. Dat gold niet alleen voor gebouwen en tuinen maar evenzeer voor landschappen. De schoonheid van de weg kwam niet alleen voort uit de breedte, ook uit het tracé: steeds weer werd herhaald dat het ging om 'een rechte wegh, linierecht'. Ook de beplanting met meerdere rijen bomen werd in alle besluiten benadrukt. Een belangrijk uitgangspunt was het lijnrechte tracé. Het lag vanuit infrastructureel oogpunt voor de hand om de weg aan te sluiten op de Biltse Steenstraat, de middeleeuwse weg van Utrecht naar De Bilt. Dit is niet gebeurd. Hiervoor zijn verschillende verklaringen, die te maken hebben met de landschappelijke gesteldheid en de hoogten in het terrein, maar vooral met belangen van grootgrondbezitters. Het wegtracé ontweek de zuidflank van de Soesterberg en de `Biltse Duinen', een groot stuifzandgebied ten zuiden van Bilthoven. De locatie van de hofsteden 'De Klomp' en 'Den Eyck' heeft een rol gespeeld in de tracékeuze. De hofsteden waren eigendom van Anthonie Carel Pannentier en David Godin, twee invloedrijke grootgrondbezitters en regenten in het gebied. De Amersfoortseweg liep precies tussen de beide hofsteden door. De bemoeienis van deze heren (waarover hieronder meer) met het project was er mede op gericht de waarde van hun eigen grondbezit te vergroten.
'Paradijs uit wildernis'
Jacob van Campen, architect van onder meer het Amsterdamse stadhuis op de Dam, was de ontwerper van de weg. Dat blijkt uit een toneelstuk van zijn vriend en buurman Everard Meyster. Het bevat een passage over Van Campen, waarin zijn werk als architect, maar ook zijn huis Randenbroek bij Amersfoort, en het ontwerp van de Amersfoortseweg wordt beschreven: `Sijn kunst moet eeuwigh flick'ren/ Waer sijn Palleysen blick'ren./ Dat noyt sijnn' naem vergaet/Soolang als Rambroeck staet;/ Rambroek! uyt hem gebooren,/ Wat was het doch te vooren?/ Hoe weynigh en hoe niet,/Bydat men 't nu wel siet./ En wat den wegh der weeghen?/ Hier door dees' heygeleegen?'. Jacob van Campen wordt in het toneelstuk opgevoerd als initiator en ontwerper van grote landinrichtingsprojecten rond Amersfoort: 'Nu maelt men de gedaent', en weezen van dien Heen/ Die zulk een Paradijs, schier soeter, en veel meer,/ Als oyt de Werelt zagh, door zijnn' vernuftigheden,/ Uyt wildernis, vermogt te vinden en te smeden'. De omgeving van Amersfoort, met de Berg, de landgoederen, maar vooral de weg, nemen een prominente plek in. Het landschap is in het toneelstuk eerder thema dan decor. In Meysters visie was de Amersfoortseweg een landschappelijk en infrastructureel equivalent van het Amsterdamse stadhuis.
Landgoederenlandschap
Vanaf de zeventiende eeuw lieten rijke stedelingen, vooral Amsterdammers, buitenplaatsen aanleggen in het Sticht. Naast de riskante buitenlandse handel was het bezit van huizen en land een veilige manier om geld te beleggen en zo risico's te spreiden. Tegelijkertijd waren de drukte en de stank goede redenen om in de zomer de steden te verlaten.Deze ontwikkeling begon langs de Amstel en de Vecht en verplaatste zich geleidelijk verder oostwaarts in de richting van Eemland en de Utrechtse Heuvelrug. De Staten van Utrecht zullen, met de Vrede van Münster in het vooruitzicht, hebben gedacht dat deze trend zich zou voortzetten. Vrede betekende vooral op het platteland een toename van de veiligheid en een opleving van de economie. Men ging uit van een groei van het aantal buitenplaatsen, ook op plaatsen die minder aantrekkelijk waren voor de vestiging ervan. Met de uitgifte van grond langs de Amersfoortseweg werd hierop ingespeeld. Men trachtte een ontwikkeling in gang te zetten die zou leiden tot bebouwing van het gebied met buitenplaatsen.Jaspar Schade, geëligeerde Raad van de stad Utrecht, gaf het goede voorbeeld door als eerste een huis te bouwen aan de Amersfoortseweg. Hij bouwde het huis Zandbergen, dat in een latere vorm nog altijd bestaat. Niet veel deelnemers zouden hem volgen. Op de provinciekaart van Bernard de Roij uit 1696 staan langs de weg zeven huizen. Ondanks de gunstige voorwaarden wilden weinigen bouwen. Het project kwam nooit echt van de grond. De eerste die zich terugtrok was de belangrijkste 'externe' investeerder:
Guillelmo Bartolotti, een van de rijkste mannen in de Republiek. Bartolotti woonde aan de Amsterdamse Herengracht, in een door Hendrick de Keyser ontworpen dubbel grachtenpand, dat indertijd een van de grootste en mooiste huizen van de stad was. De familie Bartolotti had wortels in Vlaanderen en Italië. Bartolotti zou vier vakken in bezit nemen, maar trok zich op 20 maart 1653 terug uit het project. Er hebben contacten bestaan tussen Bartolotti en Van Campen, onder meer via Huygens. De familie Bartolotti moet plannen hebben gehad om een buitenverblijf aan de Amersfoortseweg te bouwen, maar heeft daar op het laatste moment van afgezien. Bartolotti kocht een groot stuk grond in Soest en legde daar aan de Birkstraat de buitenplaats met hofstede 'Heuvel en Dael' aan. Deze gang van zaken maakt duidelijk dat het project niet zonder risico was.Er is een aantal mogelijke redenen waarom het project niet liep zoals gepland. In de winter was de hei koud en winderig, in de zomer heet en stoffig. De bodemgesteldheid en de slechte bereikbaarheid leidden tot terughoudendheid bij investeerders. Het kostte veel geld, moeite en tijd om dedone zandgrond in cultuur te brengen. Landgoederen leverden hun producten aan de steden; hiervoor was een verbinding over water het meest geschikt. Er waren plaatsen die zich veel beter leenden voor de aanleg van landgoederen. Op de kaart van Bernard de Roij uit 1696 is goed te zien dat in het gebied langs de Eem een reeks grote buitenplaatsen lag.De omstandigheden op dedoneheide zullen hebben bijgedragen aan de beslissing van Bartolotti om een andere en betere plek te kiezen voor zijn buitenplaats.
Hij was niet de enige: Heuvel en Dael werd aangelegd naast het buitenhuis Hofslot, dat in 1643 in eigendom was gekomen van een andere prominente Amsterdammer: de wapenhandelaarJustus(Joost) Baeck, waarmee de familie Bartolotti verwant was. Deze had meerdere stukken gemene grond op de Amersfoortse Berg in pacht genomen, waarschijnlijk als warande of jachtgebied. Het zelfde gold voor Marten Hooft, die ook een deel van de weg tussen de stad en de Galgenberg in beheer had. Baeck was de zwager van C.P. Hooft (de vader van dichter P.C. Hooft) en daarmee gelieerd aan deze zeer invloedrijke Amsterdamse regentenfamilie. Iets verderop lag Soestdijk, dat rond 1650 werd gebouwd op last van de Amsterdamse burgemeester Cornelis de Graeff. De buitenplaats was voorzien van een wildbaan en werd in 1674 verkocht aan stadhouder WillemIII.Na deGlorious Revolutionvan 1688, waarbij WillemIIIde Engelse troon besteeg, mocht het worden omschreven als 'Het Konings Jacht Huys t' Soestdijk'. Bij de buitenplaats naast Soestdijk vermeldt de kaart van De Roij de naam'Biker'. Hiermee werd gedoeld op een andere prominente familie uit Amsterdamse regentenkringen: Bicker,die daar het landgoed 'De Eult' had laten aanleggen. Het gebied langs de Eem was, in tegenstelling tot de droge heide, nogal in trek bij de stedelijke elite.Maar de voornaamste reden dat de bouw langs de Amersfoortseweg niet op gang kwam lag in de economische teruggang. Tijdens de aanleg van de weg brak de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) uit. Deze werd in 1665-1667 gevolgd door de Tweede Engelse Oorlog. Maar de doodklap kwam met het Rampjaar 1672 en de daarop volgende Franse bezetting van Utrecht. Dit leidde tot grote economische schade, zowel in de stad Utrecht als op het platteland. Veel landhuizen werden verwoest en veel regenten ontvluchtten het gewest. Dit had kwalijke gevolgen voor de Amersfoortseweg, omdat bouwinitiatieven vooral van hun kant moesten komen. De nieuwbouw van buitenhuizen en aanleg van landgoederen kwam stil te liggen. Veel bestaande goederen stonden voor weinig geld te koop. In de acten van transport en verhuur van vastgoed zijn langs de Amersfoortseweg vooral boerderijen, schaaphokken en schuren te vinden.
Herschepping van de Heuvelrug
Met de aanleg van de Amersfoortseweg trachtte de gewestelijke overheid, gesteund door een aantal grootgrondbezitters, met beperkte middelen en een grote rol voor particulieren, om het heidelandschap een nieuw karakter te geven. Ontginning en verfraaiing van het landschap zouden hand in hand gaan met een betere ontsluiting, de komst van nieuwe bewoners en een economische impuls. Met de aanleg van de Amersfoortseweg deed de moderniteit zijn intrede. Rechtlijnigheid en uniformiteit waren niet alleen esthetische idealen, maar leidden ook tot betere infrastructuur en een rationele indeling van de grond.De initiatiefnemers van de Amersfoortseweg trachtten om het landschap door middel van een grootschalige doorsnijding geheel te herscheppen. Het project was zeer ruim opgezet — gezien de lage grondprijs hoefde men op een hectare meer of minder niet te kijken. De weg zou zijn omgeving voorzien van een nieuwe structuur, een nieuw landschapsbeeld en nieuwe functies. Een groot gebied veranderde in één keer van eigenaar. Het ging over in particuliere handen, waardoor investeringen te verwachten waren. Het nieuwe landschap zou worden bewoond door de stedelijke elite, die door immigratie en economische groei sterk was gegroeid. Bij de aanleg van dit grootschalige stedelijke artefact werd geen rekening gehouden met de agrarische bevolking, maar alleen metlocalegrootgrondbezitters.Deze ingreep heeft door onvoorziene tegenslagen niet het gewenste effect gehad op landschap en bewoning. De elf kilometer lange Amersfoortseweg is mislukt als projectontwikkeling, maar uiteindelijk is voor een minimaal bedrag een nieuwe infrastructuur tot stand gekomen. De nieuwe landschappelijke structuur van de weg en de sorties was de basis van de ruimtelijke ontwikkeling van de wijde omgeving.De Amersfoortseweg staat in de traditie van grootschalige projecten als de droogmakerij van de Beemster of de ontginning van 's-Graveland. Dergelijke landinrichtingsprojecten hadden als oogmerk een transformatie te bewerkstelligen van vrijwel waardeloos land of water naar een bruikbaar, renderend en mooi cultuurlandschap. De weg die de heide doorsneed, zou als centraal element in het landschap fungeren. Landschapsverfraaiing zou hand in hand gaan met economische ontwikkeling en betere ontsluiting.
Grondbezit en gerechtsgrenzen
Met de aanleg van de Amersfoortseweg werd inbreuk gemaakt op eigendoms- en gebruiksrechten van grote stukken grond op de Utrechtse Heuvelrug. De grond die werd vergraven viel onder drie rechtsgebieden. Aan het oosteinde lag Amersfoort; aan het andere uiteinde van de weg lag Zeist. Daartussen viel het gebied onder het dorpsgerecht Soest. Daarmee was de aanleg van de weg niet alleen een ontwerpproject, maar ook en vooral een spel van tegengestelde belangen. De aanleg zorgde onder de vrijheid van Amersfoort niet voor problemen: de stad was initiatiefnemer van het project en had zelf de zeggenschap over de gemene grond.Onder de jurisdictie van Zeist was de grond in eigendom van twee grootgrondbezitters: Anthonie Carel Parmentier aan de zuidzijde en David Godin aan de noordzijde van de weg.
Parmentier had niet alleen als grootgrondbezitter, maar ook als bestuurder een belangrijke stem in aanleg en onderhoud van de infrastructuur. Hij was in zijn hoedanigheid van Statenlid betrokken bij de schouw van de bestaande wegen onder De Bilt en Zeist. Parmentier zette zijn lidmaatschap van de Staten in ter behartiging van persoonlijke belangen. Dit was in de zeventiende eeuw een gebruikelijke gang van zaken: zolang de belangen van de overheid geen al te ernstige schade opliepen, lag men absoluut niet wakker van wat tegenwoordig zou worden betiteld als beduidend méér dan de schijn van belangenverstrengeling. Parmentier was eigenaar van de hofstede 'De Gulden Hoeve', alias 'De Klomp'; deze zou komen te liggen aan het einde van de Amersfoortseweg. David Godin was geen lid van de Staten, maar wel drost van Maartensdijk en dus voorzien van een zeer goed netwerk in het landsbestuur. Dat blijkt onder meer uit het feit dat zijn zoon Johan Louis Godin (1639-1688) wel Statenlid werd. Zijn andere zoon Carel was getrouwd met Elisabeth Parmentier, dochter van Anthonie Carel Parmentier. Godin was eigenaar van de hofstede "Den Eijck" ten zuiden van de Amersfoortseweg. Hij was in een vroeg stadium op de hoogte van de aanleg van de weg. Hij had in 1649 een groot stuk grond gekocht, dat behoorde tot het geseculariseerde bezit van de abdij van Oostbroek. De Staten van Utrecht hadden hem de grond verkocht op voorwaarde dat bij eventuele aanleg van de weg de daarvoor benodigde grond zou worden teruggekocht voor dezelfde prijs per morgen. Deze bepaling moet worden gezien als anti-speculatiebeding. Hiermee werd voorkomen dat Godin meer geld kon vragen voor de pas aangekochte grond. Hij kon geen winst maken op de grond zelf, maar wel rekenen op de waardevermeerdering van de grond langs de weg.
De Staten van Utrecht betaalden het project niet zelf, maar stelden een subsidie van 2500 gulden beschikbaar voor het project. Dit bedrag werd niet gelijk over de vakken verdeeld. Het overgrote deel van het geld ging naar de vakken die tussen de Holle Biltse weg en de Dijstel lagen. Dit waren de vakken die vielen in het grondbezit van Anthonie Carel Parmentier en David Godin. De beide heren kregen allebei 1020 gulden. De nieuwe eigenaren van de overige vakken kregen allemaal 20 gulden. De subsidie die aan Godin en Parmentier werd toegekend moet worden gezien als relatiegeschenk van de Staten. De mogelijkheid bestond dat hij zou gaan dwarsliggen. Waarschijnlijk moet het bedrag dat hij ontving worden gezien als een (geslaagde) poging om dat te voorkomen. Parmentier was zelf schenker en ontvanger van het bedrag. Hij heeft vaker laten zien zijn Statenlidmaatschap en zijn status van grootgrondbezitter goed te kunnen combineren en daar zelf bepaald niet slechter van te worden.Het feit dat de beide hofsteden, "De Klomp" en "Den Eijck" exact aan het einde van de weg kwamen te liggen is waarschijnlijk het gevolg van de bemoeienis van hun eigenaren. Hun inspanningen waren gericht op verbetering van de bereikbaarheid van hun eigen grondbezit, meer nog dan die van het gewest.
Soest maakt bezwaar
Alle partijen die met de aanleg van de weg te maken kregen, hadden invloed op het project, behalve één: het dorp Soest. Soest werd consequent genegeerd bij de planvorming en de besluitvorming rond de aanleg van de Amersfoortseweg. We hebben gezien dat een deel van het grondgebied van Soest werd gedomineerd door de stedelijke elite, die er buitenhuizen, landgoederen en jachtterreinen liet aanleggen. Deze lagen langs de Eem, waar de bodemgesteldheid en de waterhuishouding zodanig waren dat de aanleg van buitenplaatsen goed mogelijk waren.Maar de Amersfoortseweg werd aangelegd in een totaal ander landschap. Een flink deel van de weg werd aangelegd door de gemene grond van het dorp. Die lag in het droge heidegebied ten zuiden van het dorp, een gebied dat door de initiatiefnemers als 'woestijn' werd omschreven: in de ogen van de stedelingen was deze grond niets waard. De ingezetenen hadden het recht om hakhout en plaggen van de hei te halen en er schapen te laten grazen. Het gebied was een essentieel onderdeel van het landbouwsysteem. De plaggen werden in potstallen gebruikt als ondergrond voor de schapen. Vermengd met schapenmest werden de plaggen als vruchtbare laag op de essen gebracht. Vele hectares gemene grond zou worden onttrokken aan dit systeem en overgaan in privaat bezit. Het spreekt vanzelf dat de gebruikers van de gemene gronden niet blij waren met de plannen van de Staten. Het dorp Soest lag overigens niet aan de weg. De bereikbaarheid zou niet verbeteren. Voor Soest zaten aan de weg dus vooral nadelen, en weinig voordelen.Dit blijkt uit de bemoeienis van de buurmeesters, schepenen en ingezetenen van Soest met het planproces. Op 11 januari 1654, dus lang nadat het project door de Staten was vastgesteld, stuurden zij een brief naar de Gedeputeerde Staten. Men meldde dat het dorp grote schade zou komen te lijden door de aanleg van de vakken op de heide die al sinds mensenheugenis tot de gemene gronden van het dorp hoorde. Het dorpsbestuur bood aan om het gedeelte van de weg dat door Soest zou lopen, op eigen kosten aan te leggen, als de Staten van Utrecht de nieuwe eigenaren van de vakken zou bewegen om voorlopig te stoppen met het egaliseren van de grond.
De Staten van Utrecht gingen hier niet op in. Het dorp kon verder weinig doen. De rechtsmacht in Soest was als gevolg van het Plakkaat van Verlatinghe in 1581 toegevallen aan de Staten van Utrecht. Wat dit voor gevolgen had voor de verhoudingen tussen de markegenoten, de buurmeesters en de schepenen, is niet bekend, maar zonder enige twijfel zal deze juridische herschikking het bezwaar van Soest tegen de aanleg van de Amersfoortseweg er niet kansrijker op gemaakt hebben. Toen de zaak speelde, was de aanleg van de Amersfoortseweg in volle gang. Het is nauwelijks voorstelbaar dat men in Soest niet op de hoogte was van het project, maar anderzijds ook moeilijk te verklaren waarom bestuur en inwoners niet eerder in actie zijn gekomen als dat wel zo was en men dus grote schade aan de belangen van het dorp kon voorzien. Hoe dan ook, Soest leverde een achterhoedegevecht. De belangen van de gebruikers van de heide wogen niet op tegen de grootse plannen van de Staten en de eigenaren van de vakken. De Gedeputeerde Staten hadden met de vaststelling van het project door de Staten in 1652 een volmacht gekregen om geheel naar eigen inzicht te handelen.In de jaren erna heeft Soest, blijkens de rekeningen van de buurmeesters, zijn belangen in deze kwestie behartigd: de schepenen gingen minimaal een keer per wagen naar Utrecht om daar het behoud van de "gemeente" te bepleiten. Bovendien hadden ze een advocaat in de arm genomen. Maar het project was niet meer te keren. Soest leverde een achterhoedegevecht en zou het onderspit delven. De gemene buren van Soest waren kansloos tegen de stedelijke en bestuurlijke elite, die het landschap wilden inrichten naar klassiek voorbeeld, volgens de inzichten van Jacob van Campen. Er blijven nog vragen over. Zo is niet duidelijk hoe de Staten verder hebben gereageerd en of er bijvoorbeeld schadevergoeding is betaald. Hiervoor is aanvullend onderzoek nodig in de archieven van Soest, de Staten en de Gedeputeerde Staten.
Dit artikel bevat geen noten of literatuurlijst. Voor archief- en literatuurverwijzingen wordt hier verwezen naar het boek waarop het gebaseerd is: Jaap Evert Abrahamse en Roland Blijdenstijn, Wegh der weegen: ontwikkeling van de Amersfoortseweg 1647-2010, Amsterdam, Stokerkade cultuurhistorische uitgeverij, 2010, ISBN 97890 79156 115. Jaap Evert Abrahamse is onderzoeker historische stedenbouw bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Roland Blijdenstijn werkt bij de provincie Utrecht als beleidsmedewerker Cultuurhistorie.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.