Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Open Monumentendag in Soest; een rondje langs wat monumenten

Ton Hartman

Dit jaar is het thema van de Open Monumentendag "Kunst en Ambacht". In Soest zijn wij op zoek gegaan naar locaties waar de kunst van het ambacht nog verstaan wordt. Ambachtelijke uitoefening, dus het in handwerk produceren, is net als kunst een bijzondere prestatie, hierop richten wij onze aandacht. Bijzonder daarbij is dat verschillende locaties die bezocht kunnen worden zelf monument zijn.

De Kleine Melm
Over deze locatie is in der loop der jaren al zoveel geschreven, ook in dit blad (zie het herfstnummer 2013 34e jaargang nr. 2 blz. 10 tot en met 15). Het veerhuis aan de Kleine Melm wordt beschouwd als het oudste nog bestaande huis in Soest. Het bouwjaar 1681 is vereeuwigd in de muurankers op de voorgevel. Op het schilderij, dat gedateerd wordt uit het begin van de 20ste eeuw, ziet u hoe kunst en ambacht samengaan. Het schilderij lijkt waarheidsgetrouw geschilderd, toch ontbreekt het pontje!

Rond de Petrus en Pauluskerk
De Kerkebuurt is het oudste dorpscentrum van Soest, maar in de loop van de negentiende eeuw is de oude Kerkebuurt overvleugeld door het gebied rond de Petrus en Pauluskerk. Dankzij de Bataafse Revolutie kregen de Rooms-katholieken meer mogelijkheden en daar is in Soest volop gebruik van gemaakt. Aanvankelijk zou de grootste geloofsgemeenschap de dorpskerk krijgen, maar de vertragingstactieken hebben voor de Nederlands-hervormde kerk gunstig uitgepakt. Tot aan de negentiende eeuw werden de katholieken begraven in of rond de "Oude Kerk". Om de zielenrust te bevorderen werd een schepje 'gewijde' aarde toegevoegd. Als eerste expansie werd dus een kerkhof aangelegd. De grote metamorfose werd geïnitieerd door pastoor Willem Steenhoff (1816- 1880). Als bouwpastoor begon hij met een nieuwe Petrus en Pauluskerk, die aanmerkelijk groter was dan de "Oude Kerk". De bijbehorende pastorie zou met gemak een groot gezin kunnen herbergen. Daarna werd rond 1868 het kloostercomplex Sint Jozef gebouwd, met achter het hoofdgebouw (nu Museum Soest) een allang verdwenen boerderij. Korte tijd later werd er een jongensschool en verenigingsgebouw gebouwd en als sluitstuk werd het kerkhof uitgebreid met een fraai poortgebouw. Dat Steenhoff de grote stimulator van deze bouwwerken was neemt niet weg dat de geldmiddelen wel grotendeels door de plaatselijke Rooms-katholieke bevolking opgebracht moesten worden.

Museum Soest
Architect A.C. Bleys (1842-1912) heeft dit gebouw rond 1868 ontworpen. De zusters van Onze Lieve Vrouw uit Amersfoort werden naar Soest gehaald om een meisjesschool te beheren. Daarnaast werden wat 'ouden van dagen' verzorgd. Een kleine honderd jaar is het gebouw voor het oorspronkelijke doel in gebruik geweest. Eind jaren 80 van de vorige eeuw werd er het Museum Oud Soest gehuisvest, de Oudheidkamer aan de Kerkdwarsstraat was aan uitbreiding toe. Het Sint Jozef huis (verwarrend is het altijd geweest dat het Sint Jozefgebouw, het verenigingsgebouw, naar dezelfde heilige is vernoemd) was een mooie locatie, die ook nog wat centraler in Soest ligt. In der loop der jaren hebben de vrijwilligers steeds meer ruimten in het gebouw ingericht. Een van de ruimtes is de wagenmakerij geworden; terecht vernoemd naar de 'grootste' vrijwilliger Antoon van den Dijssel. Zijn vader was de laatste wagenmaker van Soest en als de tijden niet veranderd waren, dan was Antoon ook ongetwijfeld wagenmaker geworden. Hij heeft het familiebedrijf wel voortgezet, maar dan als carrosseriebouwer, nog steeds is het een familiebedrijf onder de naam Dijssel BV, nu gespecialiseerd in tankwagenbouw. Museum Soest (recent is het woordje "Oud" verwijderd) is meer dan een wagenmakerij. Drie verdiepingen zijn ingericht met soms typische Soester geschiedenis: bijvoorbeeld de stijlkamer met het in Soester klederdracht gestoken echtpaar.

R.K. Begraafplaats H.H. Petrus en Paulus
In het boek "Geschiedenis en Architectuur" wordt geschreven dat het kerkhof aangelegd is in 1828, mogelijk is dat al een eerste uitbreiding of een verplaatsing. In het boekje "De Petrus en Paulusparochie" geschreven door de heer F.S.I. Knaapen, wordt vermeld dat pastoor Johannes van Schaik uit Breukelen in 1813 in Soest begraven werd. In Breukelen was geen Roomskatholiek kerkhof en Soest kende hij van zijn kapelaanschap alhier. Ook de zus van pastoor Van Dashorst, die als zijn huisgenote in Soest woonde, is na haar overlijden in 1801 in Soest begraven, hoogstwaarschijnlijk bij de Petrus en Pauluskerk. Pastoor Matteus van Dashorst is vanaf 1778 tot zijn overlijden in 1826 de leidsman van de kerk geweest, vermoedelijk is hij wel in Soest begraven en dat zal ongetwijfeld bij de RK kerk geweest zijn. In dit periodiek heeft het kerkhof al een keer centraal gestaan, René van Hal heeft in het voorjaarsnummer van 1993 alles in hoofdlijnen beschreven. Hij zal zeker wat geschiedenis van huis uit meegekregen hebben, zijn vader mogen we als eerste 'administrateur' beschouwen. Formeel was het kerkbestuur verantwoordelijk, maar de uitvoering lag bij een administrateur. Na Van Hal werd de heer Hom senior de beheerder. In de jaren tachtig van de vorige eeuw wilde het kerkbestuur (lees de voorzitter pastoor Buisman) van het kerkhof af. Aan de Veldweg werd een Rooms-katholiek gedeelte aangelegd en werd er een tijdje niet begraven aan de Dalweg. Daarmee ontstond de wonderlijke situatie dat echtparen gescheiden begraven werden. Met voortschrijdend inzicht is besloten om het kerkhof aan het tegenwoordige Sint Annahof weer te gaan gebruiken. Er werd besloten om de begraafplaats in een stichting onder te brengen en nu mogen we ervan uitgaan dat het blijft voortbestaan. Een van de eerste personen die onder de nieuwe opzet een laatste rustplaats kreeg was pastoor Buisman!

Terug naar vroeger tijden, in 1876 besluit het kerkbestuur tot de bouw van een poortgebouw, tegelijkertijd vindt er een herschikking van de graven plaats. Er wordt een nieuw priestergraf aangelegd waarin de nog jonge priester A.E.A Smorenburg zijn laatste rustplaats krijgt. Maar als pastoor W. Steenhoff twee maanden later zelf overlijdt, wordt hij niet bijgezet in het priestergraf, maar krijgt prominent een praalgraf, wat op de oudste foto van het kerkhof goed in beeld is. Helaas is de bovengrondse graftombe in de jaren '70 van de vorige eeuw afgebroken, zelfs een kleine speurtocht naar een detailfoto van de sarcofaag heeft nog geen resultaat opgeleverd. De gehele opbouw is vervangen door een sobere steen, de persoonlijke gegevens zijn er opgeschilderd maar inmiddels vrijwel onleesbaar, wel heeft hij zijn prominente plek in het wandelpad behouden.

Op een plaquette aan de binnenkant van het poortgebouw staat het toenmalige kerkbestuur vermeld dat de eerste steen gelegd heeft. Naast Steenhoff komen we de volgende namen tegen: J. Kok, C. van Logtensteijn, D. van den Dijssel en W. van Roomen. Jan Kok was boer op "Het Gagelgat", een van de andere monumenten die op de Open Monumenten Dag 2015 opengesteld zijn. Welke Dirk van den Dijssel bedoeld wordt is onduidelijk, en waren twee neven die in aanmerking komen. Beiden waren ongehuwd, Dirk (1821-1885) zoon van Arie was wagenmaker of Dirk (1815-1893) zoon van Hendrik die landbouwer was. Willem van Roomen was landbouwer op de Groote MeIm en ook Cornelis van Logtensteijn beoefende het landbouwersvak uit.

Als ontwerper van het poortgebouw wordt architect Alfred Tepe (1840- 920) beschouwd, het was in de begintijd van zijn carrière. Toch zal hij bij de uitvoering weinig bemoeienis gehad hebben, hij was in die tijd al een vermaard ontwerper van echte kolossale (RK) kerken. Terwijl de architect wel bekend zou zijn, is niet bekend wie de aannemer is, dat is misschien nog wel verborgen in de archieven. De financiële exploitatie van het kerkhof was erop gericht dat het een positieve bijdrage zou leveren aan de geldelijke middelen van de kerk. Daarom werden de beschikbare graven verdeeld in vier klassen, waarschijnlijk lagen de duurste graven of grafkelders het dichtst bij het priestergraf.

Een van de andere bijzondere graven is het zustergraf van "Huize Sint Jozef". Voor deze zorgzame nonnen was er een grafkelder ingericht vlakbij het hardstenen hoofdkruis in het midden van het kerkhof. Op een gegeven moment besloot 'moeder overste', de abdis van de congregatie van de Eerwaarde Zusters van Onze Lieve Vrouwe van Amersfoort dat de stoffelijke resten van de 'Soester' zusters weer naar Amersfoort moesten. De grafkelder wordt nu gebruikt als knekelgraf. 

Het oudste grafmonument wordt nu toegeschreven aan de familie Kuijper (over dokter Frans Kuijper kunt u meer lezen in het zomernummer 2014). De populaire huisarts Frans Kuijper (1808-1878) verloor zijn vrouw Elisabeth Pen in 1851 op 42 jarige leeftijd, zij was de eerste die in het familiegraf bijgezet werd. Dokter Frans Kuijper hertrouwde de weduwe Charlotte Woldina Maria Alberdingk Thijm-Slaghek (1825-1901), zijn oudste stiefdochter Maria Theodora Alberdingk Thijm was in 1865 de volgende die bijgezet werd. Na zijn bijzetting in 1878 werd het graf nog gebruikt voor zijn tweede echtgenote en als laatste vond zijn stiefdochter Maria Franscisca Everarda Alberdingk Thijm (1851-1903) haar plek.

Op de grafstenen wordt vrij weinig het beroep vermeld, een uitzondering daarop zijn de dokters. Bij eerder genoemde Frans Kuijper staat Med. Doct. De volgende dokter die we op dit kerkhof tegenkomen is J.G.A. Batenburg, bij hem staat Med. Doct s Arts, maar ook bij zijn echtgenote wordt dat gegeven nog eens vermeld! Zijn opvolger J.H.A.Rupert krijgt de vermelding Arts te Soest, bij zijn zoon is dat nader gespecificeerd tot Huisarts te Soest.

Een graf dat nog wel wat grandeur heeft, is het graf van de jonkvrouwen Cornelia (1812-1876) en Everdina Jacoba van Dam van Veenhuizen, een smeedijzeren hek voorzien van papaverbollen beschermt de vrijwel onleesbare grafsteen. De papaverbollen staan voor een eeuwigdurende slaap. De zerk geeft het familiewapen weer, maar de tand des tijds maakt het voor een heraldicus niet gemakkelijk. Bij leven woonden de ongehuwde zussen aan het Kerkpad NZ35 in de Villa Carolina,welke villa nog steeds een pronkstuk is.

Engel des doods
Een bijzonder grafmonument is de gietijzeren engel, met wijd uitgespreide vleugels houdt zij de wacht op het graf van de familieleden Butzelaer. Merkwaardig is dat deze engel aan het 'voeteneind' staat. De beheerder de heer Bep Horn vertelt de reden: oorspronkelijk stond deze engel op een ander graf van de familie, maar bij het plaatsen van een nieuwe steen was er geen ruimte meer aan het hoofdeind. De engel fladderde naar het andere graf en zal binnenkort zijn eeuwfeest kunnen vieren, het zou uit 1916 dateren. Een wandeling over het kerkhof geeft een mooie impressie van allerlei kunstuitingen. Bij regenachtig weer zijn zelfs de oudere grafstenen redelijk te lezen. Recente grafstenen hebben vaak meer creativiteit.

Met deze beschrijving van het kerkhof hopen wij dat u de monumentale waarde er ook van gaat inzien, hoe populair dit kerkhof al is ziet u aan dit bordje, iemand heeft zijn laatste rustplaats al gereserveerd.

Uitvaartverzorging
Bij ambachten wordt vaak het beroep doorgegeven in familieverband, ook in het geval van de uitvaartverzorger die deze Open Monumentendag 2015 medewerking verleent. Van origine is Smorenburg een Soesterbergs bedrijf, maar ook in deze branche is schaalvergroting aan de orde. Voor Smorenburg is het RK kerkhof aan het Sint Annahof geen onbekend terrein. Grondlegger van het bedrijf is de heer Joop Smorenburg (1911-2002). Op 3 februari 2000 heeft Joop Smorenburg een interview gegeven aan Jan Menne in het kader van het project Mondelinge Geschiedenis. Ook de begintijd van het begrafenisgebeuren komt daarin aan bod. Als jongeman werd hij door de toenmalige pastoor gevraagd om op de pastorie te komen slapen, er was enkele malen ingebroken en de pastoor voelde zich niet veilig. Tegelijkertijd kon hij wat klusjes van de koster overnemen. De relatie van de pastoor met de 'echte' begrafenisondernemer Boonekamp was niet erg goed, en op een gegeven moment gaf de pastoor aan Joop Smorenburg de opdracht om een uitvaart te begeleiden. Hij kreeg het 'gereedschap' (kaarsen, kandelaars en kleding) in bruikleen van de kerk. Vanaf 1938 had hij officiële erkenning en mogen we dat jaar als startdatum beschouwen. Er werd gestart vanuit de ouderlijke boerderij aan de vroegere Postweg (nu de Van der Griendtlaan) te Soesterberg. Inmiddels is het de derde generatie die Uitvaartverzorging Smorenburg leidt, Jos en Lisette Otten vormen gezamenlijk de directie.

Uitvaarten zijn in de loop van bijna tachtig jaar aanmerkelijk veranderd. Was vroeger een crematie voor veel mensen onbespreekbaar, nu wordt er vaker voor gekozen. Terwijl vroeger bijna iedereen thuis opgebaard was, wordt nu vaker gekozen voor een vaak beter bereikbare plaats. Ook de ontkerkelijking heeft zijn effecten, toch wordt de laatste jaren weer vaker voor bepaalde tradities gekozen. Zo schijnt het 'schouderen' dat wil zeggen de kist dragen op de schouders door zes personen weer vaker te gebeuren, er is daarvoor zelfs een dragersgilde.

Smederij Rein Tupker
Een van de meest aansprekende ambachten die kunst oplevert is natuurlijk de smid. Om van een stuk ijzer een gebruiksvoorwerp te maken is de nodige inspanning vereist. Zoals het spreekwoord zegt "ge moet het ijzer smeden als het heet is" brandt er in de smederij een pittig vuur. Soest kende in het verleden befaamde smederijen, maar thans is de siersmederij van Tupker uniek. Bijzonder is al dat Rein Tupker zelf echt voor het vak gekozen heeft en niet in een familietraditie is opgevolgd. Op de Lagere Technische School kon hij de keuze maken tussen Metaal- of Autotechniek. Bij Metaal werd je ongeveer standaard opgeleid tot bankwerker, Rein voelde toen toch een `roeping' om smid te worden en ging in de leer bij een smid. In 1982 startte hij voorzichtig voor zichzelf aan de Dorresteinweg, achter melkrijder Toon van Doorn. In 1984 verplaatste hij zijn activiteiten naar de Veldweg. Daar brandt het smidsvuur alweer ruim dertig jaar.

Hoewel hij ook Rijksgediplomeerd Hoefsmid is doet hij weinig tot geen paarden beslaan. Aangezien een paard elke twee maanden opnieuw beslagen moet worden zou dat een mooie constante bron van inkomsten zijn. Misschien komt er ooit nog een 'travalje' (hoefstal) aan de Veldweg. Voorlopig lijkt er genoeg werk te zijn voor de siersmederij, een gastvrij rondje door de smederij laat zien dat Rein en zijn medewerkers met verschillende projecten bezig zijn. In mijn argeloosheid dacht ik dat een bijna voltooid hekwerk bestond uit kokerprofielen met wat smeedwerk erin, het bleek massief ijzer te zijn. In gesloten toestand kun je er het silhouet van een karakteristieke boom in herkennen. Dat verklaarde tegelijkertijd de robuustheid van de bevestigingspalen waarop ook de naam van het huis was aangebracht. Het zal wel niet bij een doorsnee eengezinswoning komen te staan. Verbaasd was ik ook dat er ondanks de secularisatie nog steeds opdrachten vanuit de kerkelijke wereld komen, nu wordt er gewerkt aan een kunstwerk voor de Dominicuskapel in Nijmegen.

Er wordt niet alleen met ijzer gewerkt, ook brons wordt veelvuldig gebruikt in vooral kunstwerken. Bij de rondleiding door de smidse blijkt de passie van Rein voor zijn vak, vol vuur vertelt hij over de objecten in bewerking. De variatie van opdrachten is groot, van hekwerken, balkon- en traphekken, deuren, waterbronnen en grafmonumenten, ook restauratie wordt gedaan. Met zijn gedrevenheid is het een goed leerbedrijf voor een nieuwe generatie siersmeden. In de landelijke omgeving van Soest langs de Eem (langs het fietspad naar de Malebrug) staat een kunstwerk dat door Rein Tupker vervaardigd is, het ontwerp is van iemand anders.

Molen "De Windhond"
Een rijke historie heeft de molen en hoewel een replica van de vroegere molen, zal op termijn de monumentale waarde wel blijken. Over de molen valt niet al teveel nieuws te vertellen, maar wel over het ambacht 'molenaar'. Het vak molenaar is bijna uitgestorven, niet dat er geen graan meer wordt vermalen maar door de schaalvergroting heb je weinig mensen die het 'werk' nog doen, ze heten tegenwoordig proces operator of iets dergelijks. De genadeslag die de Soester korenmolens het laatste rendement wegnam was de oprichting van de 'maalderij', nu bijna 100 jaar geleden. Nu was de maalderij bestemd voor het malen van graan, voornamelijk rogge, voor veevoer. Het malen van graan voor menselijke consumptie in de molens De Windhond en De Vlijt was al eerder teruggelopen, eenvoudigweg omdat er minder vraag was naar inlands graan. Dit was weer het gevolg van de grote "Agrarische Depressie". Dankzij de grote stoomschepen kon er betrekkelijk goedkoop, kwalitatief goed graan uit Amerika of uit de Oekraïne aangevoerd worden. Was het voor de Soester boeren tot circa 1878 nog aantrekkelijk om graan te verbouwen en daarmee het akkerbouw gedeelte van het bedrijf winstgevend, na 1878 werd de veehouderij veel belangrijker.

Dat de akkerbouw op de Eng gehandhaafd bleef zal dankzij de vruchtwisseling zijn. Aardappelen bleven een gewild product en dat is alleen in wisselbouw mogelijk. Andere gewassen zoals voederbieten en haver vulden het bouwplan verder op. Eer de omschakeling naar veehouderij zijn beslag kreeg is er vele jaren weinig geïnvesteerd.

Het Gagelgat en de ambachten
Maandag 5 mei 2008, een gewone maandag zoals iedere week, het weer was mooi. Niets deed vermoeden dat het een keerpunt in de geschiedenis van Het Gagelgat zou worden. Sterker nog, wie wist waar Het Gagelgat was en wat er gedaan werd? Enkele dorpshistorici wisten dan wel dat de boerderij aan de Birkstraat 107 bedoeld werd, maar wat kon er verder mee gedaan worden? De bewoner leefde in tevredenheid in zijn zelfverkozen isolement, het was dan wel geen kluizenaarschap, het had er wel wat van weg. Een vergelijking met de honderd jaar eerder in Soest levende Jan Muis zou veel overeenkomsten vertonen. Beiden hielden vast aan tradities in een veranderde wereld, zolang het hun van pas kwam. Jan Muis poseerde geduldig voor de fotocamera, ongetwijfeld zal hij wat geld voor de reportage gekregen hebben, en tegelijkertijd wat reclame voor zijn handeltjes gegenereerd hebben. Voor Wim Hartman ging het vasthouden van tradities meer uit van vrees voor het onbekende dan het ambiëren van een carrière. Een van de vertrouwelingen die regelmatig Wim opzocht was Hans Kruiswijk. Wim Hartman was bevriend geraakt met Hans bij het schrijven van het boek "De duiven kennen het koren niet meer". Als de kippen van Wim weer wat eieren gelegd hadden, dan werd Hans weer benaderd voor het oplossen van het overschot.

Traditiegetrouw zou Wim Hartman die maandagmorgen naar de veemarkt in Utrecht gaan. Nu stelde dat fenomeen veemarkt toen al niet veel meer voor, maar er kwamen elke week enkele bekenden waarmee wat 'neuten' genuttigd werden. Maar toen zijn broer Gert voor de deur stond bleef Wim zitten, Petrus had hem naar de hemelpoort groepen.

Aangezien deze Open Monumentendag het doodgravers vak ook centraal staat, is een korte impressie van de uitvaart van Wim Hartman toepasselijk, temeer  daar teruggegrepen werd naar oude tradities. Een lijkkoets bespannen met twee zwart `aangeklede' paarden en bijpassende koetsier kwamen naar het sterfhuis om vervolgens met de hoofdpersoon naar de kerk te vertrekken. Zeker op de steeg naar de boerderij tussen het ontluikende groen heeft dat mooie fotomomenten opgeleverd. Ook de tocht naar het kerkhof verliep in die sfeer. Na afloop hebben zijn vertrouwelingen, gezien het aantal zouden we haast over apostelen kunnen schrijven, het ritueel afgesloten met enkele doodsbittertjes.

Gezien de situatie was het niet verwonderlijk dat het snel gonsde van de geruchten, wat ging er gebeuren met de boerderij en de inboedel? Een van de eerste begunstigden was het Museum Soest, waar Hans toen bestuurslid van was. Het meubilair, dat zeker historische waarde heeft, werd geschonken aan het museum, wel was reiniging van stof en rookaanslag een hele uitdaging. Ook de Utrechtse tentwagen die Wim in zijn jeugd aangeschaft had, werd geschonken, er is veel tijd, geld en moeite in de restauratie gestopt. Helaas is de tentwagen alweer in het depot verdwenen, eigenlijk onbegrijpelijk.

Wim Hartman had zijn boerderij en wat landerijen gelegateerd aan de Nederlandse Hartstichting en het Koningin Wilhelminafonds, die een koper zochten en vonden die in "Stichting De Paardenkamp". Wie zou er interesse en geldmiddelen hebben om het rijksmonument, waar wel wat achterstallig onderhoud aan was, aan te kopen? Mede dankzij de plaatselijke bekendheid van Hans is het zo gelopen. De broodnodige restauratie werd ingezet en de resultaten kunt u inmiddels bekijken. Met deze restauratie kwamen de ambachtslieden weer op het erf. Naast allerlei 'deskundigen', waarvan de eerste op een nogal hardhandige manier kennismaakte met de slechte onderhoudstoestand, was ook bouwbedrijf G.W. van de Grift van de partij. Dit bedrijf had al meer boerderijen gerestaureerd en daar de nodige ervaring opgedaan. In het verleden was dit bouwbedrijf een van de grootschalige bouwers van Soest, maar de jarenlange crisis heeft zijn sporen nagelaten. Nu wordt er door dit bedrijf alleen nog kleinschalige projecten aangenomen. Voor de hulp met dakbedekking wordt vaak de hulp ingeroepen van rietdekkerbedrijf Clemens de Wit. Clemens heeft toentertijd het vak geleerd en het bedrijf overgenomen van Ben van de Pol uit de Kerkebuurt.

Het Gagelgat biedt ook gastvrijheid aan een 'bijenman', nu vaker aangesproken als imker. Het belang van het houden van bijen is lange tijd onderschat geweest. Vroeger stonden er bij boerderijen vaak meer vruchtbomen dan tegenwoordig. Ook bij het Gagelgat was er volgens oudere tekeningen uit de negentiende eeuw een aanzienlijke boomgaard, er zijn zelfs aankopen van jonge boompjes bij de plaatselijke boomkweker geregistreerd. De vroegere windsingel om de boomgaard is nu nog herkenbaar: de rij eikenbomen aan de oostzijde op het perceel naast Het Gagelgat. Daarmee is tegelijkertijd een belangrijke oorzaak van het verdwijnen van kleine vruchtboomgaarden genoemd. Voor bebouwing, opslag en andere doeleinden werden er telkens enkele bomen gerooid, de andere bomen werden wat verwaarloosd en uitgevallen exemplaren werden niet herplant. Ook is de grond minder geschikt dan de zwaardere kleigronden. Overigens geldt dit niet alleen voor Het Gagelgat. Wel is er op Het Gagelgat voor enkele jaren nieuwe aanplant van hoogstambomen gedaan, met appel- en perenbomen van nostalgische rassen. Bij Kunst en Ambacht zal algemeen gedacht worden aan iets dat door mensenhanden voortgebracht wordt, toch hebben we de dorpsverteller ook als ambacht voorgesteld. Een dorpsverteller zal ergens over moeten vertellen, zal dus kennis van de plaatselijke geschiedenis moeten hebben. Daarnaast moet hij/zij de capaciteiten hebben om dat aan een groter publiek over te brengen. In vroeger tijden waren de schoolmeesters daar vaak een mooi voorbeeld van, nu heeft Hans Kruiswijk zich verder bekwaamd en kunnen we hem beschouwen als ambachtelijk kunstenaar!

Kaasboerderij "De Staelenhoef"
Verleden jaar was er een oproep van de landelijke land- en tuinbouworganisatie (LTO) om het oudste nog werkzame familiebedrijf aan te melden. Uiteindelijk bleek een veehouderij in de Achterhoek met de eer te strijken; de familie boerden al vijf eeuwen op dezelfde plek. Voor Soest is er een vluchtig onderzoekje gedaan. Op dit moment zijn er nog veertien hoofdberoepbedrijven actief in de landbouw. Grootste bottleneck bij de bepaling van de ouderdom zijn de bedrijfsverplaatsingen en de afsplitsingen. Dientengevolge staan de kanshebbende bedrijven aan de Birkstraat of aan de Wieksloot. De ondernemers op deze bedrijven komen bijna allemaal uit de oude oorspronkelijke Soester boerenfamilies, is het niet via de vaderlijke lijn, dan wel via de moederlijke lijn. Voorlopig beschouwen we boerderij "De Staelenhoef" als het oudste nog in werking zijnde boerenbedrijf in Soest. Mogelijk kan uit verder onderzoek nog blijken dat "Oude Aarde" (Birkstraat 135) misschien wel langer bij dezelfde familie in eigendom is.

Geschiedenis
Veel van de geschiedenis van deze boerderij is al uitgezocht door Jan (J.G.) Hilhorst (1932-1986), de eigenaar/bewoner die naast zijn ondernemerschap ook nog tijd wist te vinden om geschiedenis te beschrijven. Helaas is hij door zijn vroegtijdig overlijden er niet aan toegekomen om zijn onderzoeken allen af te ronden. De oudste kaart van het gebied "De Birkt" dateert al van 1637-1642, het is een situatietekening betreffende de landerijen van het klooster Mariënhof. De percelen waarop nu "De Staelenhoef" staat behoorden in die tijd tot het familiebezit van de familie Van Oldebarneveldt. In de euforie van deze belangwekkende ontdekking is er zelfs een moment gedacht dat de boerderij de geboorteplaats van Johan van Oldebarnevelt (1547- 1619) geweest zou kunnen zijn. Sommige historici maakten op bijna hysterische wijze gehakt van deze kronkeling, na vele jaren nog leuk om te lezen.

De naam Stalenhoef duikt rond 1722 op. De nabij gelegen boerderij aan de Birkstraat 119 werd door Hillebrand Bentes gekocht en in deze akte wordt die boerderij Gustalenhoef genoemd. De familie die de boerderij pachtte werd steeds vaker Stalenhoef genoemd in plaats van de patroniemen. Maar de pachters van Birkstraat 123 waren nauw familie van de pachters van de Gustalenhoef en kregen ook de familienaam Stalenhoef toegedeeld.

In de loop van de negentiende eeuw was Izaac Stalenhoef bouwman (boer) op Birkstraat 123, hij was gehuwd met Antje Kuijer. Door het vroegtijdige overlijden van Izaac stond de weduwe Antje StalenhoefKuijer, dertig jaar oud, er alleen voor het bijhouden van een mooie boerderij. Wel hingen aan moeders rokken al twee kleine dochters. De buurjongen Anthonie Hilhorst (1827-1907) loste dit probleem op door met Antje Kuijer te huwen, vanaf die tijd is de naam Hilhorst aan deze boerderij verbonden. Eerder is al opgemerkt dat boerderij Oude Aarde al langer familiebezit is, deze was ook eigendom van Isaac Stalenhoef. Oude Aarde ging naar een eigen dochter van Isaac Stalenhoef, terwijl De Staelenhoef via 'aangetrouwde' dus 'koude' kant naar de familie Hilhorst ging. Anthonie en Antje kregen nog twee zonen: Piet en Aart. Voor Aart werd een nieuwe boerderij gebouwd op het land behorende bij De Staelenhoef, schuin aan de overzijde op Birkstraat 114, het kreeg de naam Rustenburg. Piet bleef op De Staelenhoef en via zoon Toon kwam de boerderij bij Jan Hilhorst (die we hierboven al aanhaalden). Jan was de vader van Toon, de huidige veehouder.

Kaasmakerij
Hoewel het goed mogelijk is dat er al eerder kaas gemaakt werd op deze boerderij, kunnen we zonder scrupules schrijven dat Jan Hilhorst en zijn echtgenote Ton Hilhorst-Sturkenboom het kaasmaken geïntroduceerd hebben. Niet alleen boerenkaas maken, maar het ook als echt specifiek product in de markt zetten. Een van de eerste dingen om de herkenbaarheid te vergroten was een duidelijke naam voor de boerderij. Toen de weduwe Antje Hilhorst Kuijer haar laatste wil op papier zette, werd deze boerderij "Klein Geer Stalenhoef" genoemd. Het is een mooi eerbetoon dat Jan en Ton Hilhorst de boerderij "De Staelenhoef" genoemd hebben, als eerbetoon aan de familie die de boerderij groot gemaakt heeft. Dat er een e toegevoegd is aan Stalenhoef geeft toch wat cachet, zie ook het Groot Gaesbeeker Gilde. Jan en Ton begrepen toen al dat met de toenmalige bedrijfsgrootte andere mogelijkheden gezocht moesten worden om een volwaardig gezinsbedrijf te blijven. Intensivering in varkens en/of kippen was mogelijk, maar Ton had het kaasmaken van huis uit (Houten) al geleerd. Inmiddels bestaat de kaasmakerij ook al meer dan 45 jaar, het procedé is nog gelijk gebleven. Toch is vooral in het melkvee gedeelte de automatisering enorm toegenomen. Molk vader Jan nog 25 koeien, 's zomers aan de weidewagen en 's winters nog op de grupstal, nu worden 60 koeien door een automatisch melkstation gemolken. Er wordt door Toon en Trudie volop geëxperimenteerd om bij het robot melken ook weidegang aan te bieden. U zal bij een bezichtiging merken dat er nog steeds op ambachtelijke wijze gewerkt wordt, en hoewel precair, is er een kans dat de zesde generatie het bedrijf voortzet.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto