Wim Peters
In de lente van 1983, bij het omspitten van de achtertuin behorende bij mijn woning nabij de Lazarusberg, stuitte ik op enkele scherven van een pot (rood aardewerk met loodglazuur). Het waren er echter veel te weinig om daar nog een vorm van te maken. Een amateur archeoloog schatte dat de scherven drie tot vierhonderd jaar oud zouden kunnen zijn.
Maar bij diezelfde werkzaamheden kwam op mijn schop ook een Utrechtse duit naar boven. Ook deze munt was (is) zwaar beschadigd en is om die reden vrijwel niets meer waard, maar het was voor mij toch aanleiding uit te zoeken of ik werkelijk met een in Utrecht gebruikte munt te maken had. Ten tijde dat in dit gebied aan de noordzijde van de Soester Eng werd gebouwd (vanaf 1973) werd het gebruikt als boomgaard en was het vele jaren gedeeltelijk in gebruik geweest als stortgelegenheid voor meerdere bedrijfjes en huishoudens uit de omgeving. Waarschijnlijk kunnen als gevolg van die activiteiten de scherven en de duit daar terecht zijn gekomen.
Hiernaast staat een afdruk van de kadasterkaart uit 1832. Aan de onderzijde staat Baarn- of Molenweg, de huidige Julianalaan. De weg naar links is nu de Hellingweg/Korte Bergstraat. Het perceel met de onregelmatige grens wordt aangeduid als "Laserus Berg". Op het langgerekte perceel met het nummer 385, is de munt gevonden.
Met grote moeite heb ik destijds kunnen achterhalen, dat aan de voorzijde het stadswapen van Utrecht staat met kroon en aan de keerzijde "STAD UTRECHT 1768". Het wapen en de kroon worden vastgehouden door twee leeuwen.
Het lijkt er op dat een deel van het wapen een arcering heeft van verticale lijnen, maar dat was toen meer speculatie dan waarheid en was gebaseerd op het gegeven dat het wapen van de stad Utrecht een rood en wit vlak heeft, gescheiden door een schuin weglopende lijn.
De munt was echter zodanig door de natuurlijke elementen aangetast, dat raadpleging van geschreven bronnen noodzakelijk bleek. En dat was er tot op dit moment niet van gekomen.
Hieronder zijn afbeeldingen van het muntje, dat nu (nog) een diameter heeft van 2 centimeter Het kartelrandje is volledig weg.
Ik heb toen ook kunnen achterhalen, dat in 1768 Johan Christoffel Novisadi ook muntmeester van de stad Utrecht was. Hij was overigens muntmeester van het gewest Utrecht, maar als de stad Utrecht weer behoefte had aan klein geld, dan benoemde zij haar eigen muntpersoneel. Dat waren bijna altijd dezelfde lieden die ook voor het gewest werkzaam waren.
De muntmeester had de algemene leiding binnen het munthuis. In Utrecht ontving hij zijn aanstelling van de Staten, maar verrichtte het werk als particulier ondernemer voor eigen rekening. Dit hield onder andere in dat hij op eigen kosten goud en Zilver inkocht en daar munten van sloeg volgens de specificaties opgesteld door de Staten-Generaal of de Staten van Utrecht respectievelijk het stadsbestuur van Utrecht.
De hoeveelheid munten die het munthuis produceerde, werd bepaald door de hoeveelheid goud en zilver die de muntmeester kreeg aangeboden. De inkomsten van de muntmeester bestonden uit de winst die hij maakte op het verschil tussen de inkoopprijs voor het goud en zilver en de waarde van het gemunte geld. Voor hem was het dus zaak om de productiekosten zo veel mogelijk te drukken bij een zo groot mogelijke omzet.
De muntmeester was verantwoordelijk voor de aanschaf van het muntmateriaal en de betaling van de salarissen van de werknemers. De gebouwen en een groot aantal gereedschappen stelden de Staten van Utrecht ter beschikking. De grondstof voor nieuwe munten bestond uit erts, voorwerpen van goud en zilver, en oude afgesleten of ongeldig verklaarde munten. Kooplieden, wisselaars en een enkele keer de overheid leverden dit materiaal aan om te verwerken. Zij kregen het materiaal direct betaald met nieuwe munten, zodat de muntmeester moest beschikken over een zekere hoeveelheid handelskapitaal. Voor de muntmeester was het voordelig om zijn grondstoffen onder de officiële prijs te kopen of munten te slaan met een te kleine massa of een te laag gehalte. Ter bestrijding van dit risico verplichtten de Staten de muntmeester bij de aanvaarding van zijn ambt een borgsom te storten.
Het muntmeestersambt kende naast verplichtingen ook aanlokkelijke voorrechten. Zo voorzagen de Staten hem onder meer van een ambtswoning bij de Munt. Daarnaast verstrekte de stad vrijdom van de wacht en van verschillende imposten, waaronder de accijns op het bier.
Zijn werkzaamheden werden overigens wel gecontroleerd.
Johan Cristoffel heeft zijn vader Johan Ernst Novisadi in 1766 opgevolgd. Hij is gedoopt in Amsterdam op 4 maart 1731 (Evangelisch Luthers).
In 1740 had zijn vader laten vastleggen dat zijn zoon Johan het muntmeesterschap zou erven. Vanaf 1758 vervulde hij het medemuntmeester samen met zijn vader en na diens overlijden in 1766 bekleedde hij zelfstandig het muntmeesterambt. Om als zodanig te mogen functioneren, had hij met de schuldeisers van zijn vader een overeenkomst moeten sluiten waarin hij toezegde jaarlijks een deel van de schuld te zullen aflossen. In 1771 meende het College van Raden en Generaalmeesters dat Novisadi niet kon blijven fungeren als muntmeester, omdat de rijksdaalders die hij had geslagen een te laag gehalte zouden hebben!
Hij werd ontslagen en vertrok naar zijn geboortestad Amsterdam. Een verweerschrift om zijn onschuld aan te tonen leidde tot een uitspraak van de Staten, dat de malversaties niet opzettelijk waren gepleegd, zodat rechtsvervolging kon uitblijven.
Op dit moment is deze munt nog te koop voor minder dan tien Euro. Een voorbeeld van de bewuste duit in goede staat is hierboven aangegeven. De stad Utrecht heeft overigens nooit muntrecht gehad. Omdat de stedelijke aanmuntingen altijd kleingeld betroffen (waar zeer weinig winst op werd behaald) werd dit waarschijnlijk door de bisschoppen door de vingers gezien.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.