Ton Hartman
Inleiding
Onderlaatst, ongeveer 1000 jaar geleden heeft een monnik Alpertus van Metz enkele regels over Eemland opgeschreven. In het Latijn heeft hij vanuit het gezichtspunt Leusden geschreven; aan één kant snijdt een modderige rivier,aan de andere kanten een ononderbroken en zeer breed moeras. Duidelijke taal lijkt dit maar de schijn bedriegt, nog steeds zijn de historici het nog niet eens over hoe het Eemland van 1000 jaar geleden eruit gezien zou hebben. Iemand die daar veel studie naar gedaan heeft is mevr. Margriet Mijnssen-Dutilh. In het dagelijks leven is zij archivaris bij het waterschap Vallei en Eem. Zij heeft in haar boek "Amersfoort lag aan zee" uitgebreid stil gestaan bij deze bovengenoemde zinsnede. Verschillende lezers zullen haar mondelinge toelichting ook gehoord hebben, op de algemene ledenvergadering 2008 van onze historische vereniging heeft ze een inleiding gehouden. Ook op de onlangs gehouden "Tussen Vecht en Eem" bijeenkomst in ons Museum Oud Soest heeft zij nogmaals haar gezichtspunten uit de doeken gedaan. In dit artikeltje zullen we proberen om ook wat andere standpunten naar voren te halen. Iemand anders die ook de ontstaansgeschiedenis van Eemland bestudeerd heeft is dhr. Jelle Vervloet. Als historisch geograaf heeft hij een andere benadering en ook een andere visie. Belanghebbenden in de landinrichting "Eemland" hebben zijn mening kunnen lezen in het boek "Eemland in Verandering". Ook de gebroeders Hilhorst besteden aandacht aan dit onderwerp in hun boek "Soest, Hees en De Birkt", zij zijn het grotendeels met Vervloet eens.
Eemdelta
Over het ontstaan van de Eemdelta is in dit blad al eerder en vaker geschreven. De verschillende ijstijden met het opstuwende landijs wat de Utrechtse heuvelrug en Veluwse massief hebben doen ontstaan moeten bekend zijn. Dat daartussen een dal is ontstaan met een riviertje erin is een ook algemeen aanvaard beginsel. Met de terugblik beginnen we dan in de tijd van Karel de Grote; deze schenkt aan weerszijden van de Eem uitgebreide bosgebieden die dichter op de Eem overgaan in een veenlandschap. De 'gelukkige' ontvanger is de Sint Maartenskerk te Utrecht. Wat er de volgende 200 jaar met het gebied gebeurt is nog duister, rond de eerste millenniumwisseling vallen er twee grootgrondbezitters op; de Sint Paulusabdij en het Stift Elten.
Hoe nat zal dat veenlandschap geweest zijn? Volgens Mijnssen haar bronnen geleek het wel een zee, in 948 wordt het gebied omschreven als; tussen Wijk en Duurstede en de zee, en op de eilanden, en in de andere tot de zee behorende gebieden. Met de huidige problematiek van de stijgende zeespiegel waarbij bijna geheel West-Nederland onder water zou komen te staan is de titel van het boek begrijpelijk. Maar Mijnssen bedoelt in het boek met zee het gebied wat we nu kennen als Eemland en de Gelderse Vallei. Volgens haar interpretatie konden onze verre voorouders vanaf de Eng richting het oosten over een grote watervlakte heenkijken. Er waren nog wel wat eilandjes aan de Hooglandse zijde en ook bij Amersfoort waren wel wat droge plekken te vinden. Maar om dit nu zee te noemen vind ik toch wel enigszins populistisch. Bij een zee denkt men toch aan zout water, golfslag, getijdenwerking en een grote uitgestrektheid. Ook de diepte viel tegen want Mijnssen omschrijft het als laagveenmoeras. Amersfoort is in die tijd niet meer dan wat zandkoppen in het moeraswater. Mijn inziens was de titel "Amersfoort lag in de 'pre" een juistere titel geweest, maar deze titel zal de verkoop van het boek niet bevorderen.
Als Eemland in 948 nog zee was mogen we verwachten dat het in 1028 niet ineens bedekt was met een veenpakket.
Het jaar 1028 wordt beschouwd als het stichtingsjaar van Soest, in een enkele eeuwen later gereproduceerde akte wordt de naam Zoys voor het eerst genoemd. Dat Soest bestond toen al uit 21 hoeven of boerderijen met de bijbehorende landerijen, men mag aannemen dat de ontginning al wat eerder gestart was en niet vanaf een zeebodem.
Ontginning vanaf hogere grond of vanaf de rivier?
Eén van de belangrijke twistpunten tussen Mijnssen en Vervloet betreft het waterpeil in die tijd. Daarmee samenhangend ook de ontginningsrichting, en waar werden de eerste boerderijen gebouwd? Wat betreft Eemnes en Bunschoten zijn de meningen ernstig verdeeld, voor Soest juist geheel eensgezind! In de laatste helft van de 12de eeuw is de ontwatering van het hele Eemland sterk verbeterd. Voor die tijd was er een soort afsluitdijk van veenwallen tussen Friesland en het huidige West-Friesland. Bij een hevige stormvloed is deze veendrempel weggeslagen en ontstond de Zuiderzee.
Volgens Mijnssen konden toen de ontginningen grootschalig op gang komen en dat gebeurde vanaf de hogere gronden. Bunschoten was een eiland in haar visie en ook van daaruit werd er ontgonnen.
De visie van Vervloet is anders, natuurlijk was het Eemland ook een moerasgebied maar het stond niet grotendeels onder water. De zanderige plekken waren geen hooggelegen eilandjes maar juist iets verzonken stevige plekken omringd door zompige veenkoepels.
De ontginners — Vervloet benoemt ze heel romantisch tot kolonisten - zullen de oeverwallen en/of de zandbanken gebruikt hebben om hun primitieve onderkomens te bouwen. Toen zij de veengronden in cultuur brachten — en dat kan volgens Vervloet wel een of twee eeuwen eerder dan Mijnssen - is tegelijkertijd ook de oxydatie en inklinking van de veenkoepels begonnen.
Dit proces is onomkeerbaar en een dalingvan enkele millimeters per jaar is op veengronden heel normaal. Dit lijkt weinig maar over duizend jaar is het toch aanzienlijk.
Zou Soest ook vanuit de Eem ontgonnen kunnen zijn? Heden ten dage zijn er nog steeds twee plekken langs de rivier bewoond; de Grote en de Kleine Me1m. Daarmee is nog niet gezegd dat er duizend jaar onafgebroken bewoning langs de rivierzijde is geweest maar voor de boerderijen langs de oostelijke zijde van de Eem in de gemeente Baarn is het wel aangetoond. Qua hoogteligging zal er weinig verschil zitten tussen deze boerderijen in Baarn en deMelmen in Soest, de laatste liggen nog iets verder van de Zuiderzee dus zullen iets minder gevoelig geweest zijn voor de noordwester stormen. Ook aan de hand van het slotenpatroon en daarmee de verkaveling durf ik te stellen dat ook in Soest de ontginning hier en daar vanuit de Eem is opgezet. In Eemnes en Bunschoten zijn de kavels kilometers lang, in Soest stuiten ze al eerder op hogere gronden en kunnen ze hier en daar wel gebotst zijn met andere ontginners.
Als voorbeeld van bovenstaande bewering bekijken we hierbij de minuutplan van 1832 van de polder Middelwijk. Op deze kadastrale kaart zien het gebied wat begrensd wordt door de rivier de Eem, Eemweg, Eemstraat, Kerkstraat, Middelwijkstraat, Steenhofstraat en terug via de Grote Melmweg. Duidelijk is te zien dat vanuit de Brink begonnen is met mooie rechte kavels, sommige bereiken in rechte lijnen de Eem. Vreemder is het dat de andere sloten ineens op relatief korte afstand van de Eem eindigden in dwarssloten. Nu is de grondsoort dichter bij de Eem wel anders, bewust laten we even ongewis of het zand of klei is. De verschillen kunnen in een klein gebied groot zijn.
Bij beide grondsoorten zijn er minder sloten nodig om het water af te voeren. Logisch was het dan geweest om dan minder sloten in dezelfde lijn door te trekken. Dat is niet gebeurd, de sloten werden schots en scheef gegraven ten opzichte van de sloten die vanaf de Brink kwamen.
Een punt wat ook nog niet opgelost is waar het afvloeiende water blijft bij een ontginning die vanaf de Brink gestart zal zijn. Dat zou betekenen dat de greppels en sloten al bij het begin van de ontginning — normaal wordt er in een bepaalde periode een gedeelte van een perceel in cultuur gebracht, de zogenaamde opstrek — in de Eem zou moeten afwateren.
De gangbare opvatting is dat de rommelige verkaveling veroorzaakt wordt door een oude meander van de Eem. Het zou goed kunnen wezen dat ten tijde van de ijstijden de rivier een andere loop gehad heeft. Dit zal dan voor de grootschalige veenvorming geweest zijn. Als een rivier meandert zal er toch sprake zijn van enigszins kolkend water. Echter was de Eem een modderige rivier die hier en daar doorwaadbaar was. Uit het moeras sijpelde het water en het verval was en is klein zodat er geen hoge watersnelheid geweest zal zijn. Zou er op deze dichtgevloeide meander ook geen veenpakket afgezet zijn?
Zouden er nog sporen te vinden zijn die op deze andere ontginningsrichting kunnen wijzen? Waarschijnlijk niet, zelfs het slotenpatroon is met de landinrichting gewijzigd in doelmatig bewerkbare percelen. Mochten er ooit wat bouwwerken langs de Eem hebben gestaan dan zal het niet meer geweest zijn dan een hut van hout en riet. U kunt raden wat er met een flinke storm gebeurd kan wezen; alles in de Eem!
De Lange Eindse Maten
Noordelijk van de polder Middelwijk liggen de Lange Eindse Maten, ook hier langs de Eem weer een rommelige blokverkaveling. De boerderijen die aan het laatste stuk van het Lange Eind stonden — hiermee wordt de Korte Brinkweg en de Burgemeester Grothestraat bedoeld — hadden hun huispercelen van zuid naar noord lopen. De 'maten' die nu bekend zijn als het Lange End liepen juist van west naar oost, haaks op de Eem.
De ontginningsbasis en dus ook de grens tussen de twee ontginningen zal het oude Bremeentje geweest zijn. Het smalle weggetje wat bekend is als Weg in de Maten verdient ook nog enige aandacht. Ook dankzij de landinrichting kunnen we niet meer zo ver fietsen als vroeger, toen kon je nog bij het land van de 'ooievaar' komen. Niet dat er ooievaars broeden maar dat was de bijnaam van ene Stalenhoef van Soesterberg die ooit het land gebruikte. Hoewel het weggetje al op de minuutplan van 1832 ingetekend is zal het waarschijnlijk pas later dan de ontginning van het gebied aangelegd zijn. Dit baseer ik op het feit dat verschillende percelen doorsneden werden, vermoedelijk zal het als een kade of ontsluitingsweg aangelegd zijn om de blokvormige percelen aan de Eem te kunnen bereiken.
Vanaf de Kleine Melm richting Amersfoort
Het gebied langs de Eemweg in oostelijke richting tot aan de Kromsloot bestaat grotendeelsitzandgrond, dankzij de Hooiweg was hier de ontsluiting al vroegtijdig redelijk goed te noemen. Oostelijk van de Kromsloot zien we weer de langgerekte kavels die oorspronkelijk van de Peter van de Breemerweg tot aan de Eem liepen.
Onlangs opperde Gérard Derks de gedachte dat deze P. v.d. Breemerweg weleens de ontginningsbasis geweest zou kunnen zijn. Niet alleen richting de Eem maar ook richting de Birkstraat. Oudere inwoners van Soest zullen zich nog herinneren dat de percelen noordelijk van de 'zwarte weg' hoger gelegen waren, in de jaren 60 van de vorige eeuw is daar nog zandwinning geweest.
Op de kadastrale minuutkaart uit 1832 is bijna geen bebouwing te zien, maar misschien is er in vroegere eeuwen wel wat schamele bebouwing geweest. Als de toenmalige bewoners hun deur uitgingen zullen ze zeker niet met hun enkels in het water gestaan hebben.
Nog verder richting Amersfoort, waar nu het industrieterrein "Isselt" zich bevindt, maar wat in de 19de en begin 20ste eeuw nog tot het grondgebied van de gemeente Soest behoorde is de verkaveling weer grillig te noemen. Sommige stukken zijn blokverkaveling, andere stukken hebben weer weg van een slagenlandschap. Bij de eerste verkaveling is er geen vast patroon van de sloten, bij de slagen zien we de langgerekte rechthoekige percelen.
Een derde Melm?
In Amersfoort is er in het verleden wel eens gesuggereerd dat er nog een derde Melm zou zijn of geweest zou zijn. De toenmalige gemeente-archivaris J. Hovy had al in 1968 gepubliceerd dat er tegenover Hoogerhorst, dus naast de Kleine Melm ook nog een "Eerste Me1m" gelegen was. Engelbert Heupers — de bekende historieschrijver van Soest in die tijd — had in 1964 al geschreven dat er verschillende namen in omloop waren voor de Melmen. Zo werd de Grote Me1m ook wel de Oude Me1m genoemd. De Kleine Melm was ook wel bekend als de Nieuwe Melm en vanuit Amersfoort gezien stroomafwaarts de 'eerste' Melm.
Toch denk ik dat er best eens een 'derde' Melm geweest zou kunnen zijn. In de Birkse Maten lag tussen alle langgerekte slagen een bijna 'halve maanvormig' perceel aan de Eem, tegenover landgoed Coelhorst. Ook de gelijknamige kapel ligt iets landinwaarts op dezelfde lijn. Als je in zuidelijke richting over het toenmalige `kaadje', een soort karrenspoor, richting Birkstraat ging kwam je precies bij het "Lange Huus" uit. Het Lange Huus was eertijds de belangrijkste kloosterboerderij en mogelijk zelfs de locatie waar het vroegere klooster Mariënhof heeft gestaan. Toen het klooster in het begin van de 16de eeuw in verval is geraakt zou deze `melm' ook buiten gebruik gesteld kunnen zijn.
Goed, het blijft een suggestie want er is weinig hoop dat er nog sporen uit het verleden in het veld gevonden worden. Ook hier zijn dankzij de landinrichting de weinige relicten uit het verleden opgeruimd, mogelijk wordt er nog een keer in papieren archieven wat gevonden.
Tenslotte
Hoewel de landinrichting Eemland recentelijk hier en daar het landschap gewijzigd heeft vallen er nog wel oude relicten te ontdekken. Wijzigingen van het landschap zijn van elke tijd, de aanleg van de spoorlijn Amersfoort-Amsterdam in 1873 was ingrijpender dan de laatste landinrichting. Toen zijn we al vanaf de Eng het vrije uitzicht op de Eemvallei kwijtgeraakt. Daarmee zijn we weer terug bij het verhaal van mevr. Mijnssen-Dutilh en dhr. Vervloet. Soms nemen ze in de discussie de standpunten erg zwart-wit in maar de eigenlijke vraag is: was het blauw of groen?
GERAADPLEEGDE LITERATUUR.
AMERSFOORT LAG AAN ZEE, MARGRIET MIJNSSEN-DUTILH, UTRECHT/LEUSDEN 2007.
EEMLAND IN VERANDERING, J.A.J. VERVLOET, UTRECHT 2007.
SOEST, HEES EN DE BIRKT, JAN H.M. HILHORST EN JOS G.M. HILHORST, HILVERSUM 2001.
DRIE MELMEN AAN DE EEM? EEN KRITIEK NA VEERTIG JAREN, JAN H. LODEWIJKS, GEPUBLICEERD IN HET JAARBOEK 2008 VAN FLEHITE, AMERSFOORT 2008.
DE ONTGINNINGSGESCHIEDENIS VAN SOEST, NIET GEPUBLICEERDE SCRIPTIE VAN RAINOUD VAN DORRESTEIJN,1984.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.