Mieke Heurneman
Dit artikel is een vervolg van het artikel over de Bataafse Revolutie in Soest in het vorige nummer van Van Zoys tot Soest. Daarin wordt beschreven hoe na de komst van de Fransen het oude dorpsbestuur van Soest werd vervangen door (deels) nieuwe bestuurders, die voor het eerst door het volk van Soest zelf waren gekozen. De revolutie was door de Soesters met gejuich ontvangen.
De andere kant van de medaille was dat ze veel overlast ondervonden door de inkwartiering van Franse soldaten. Netals alle andere dorpen in Eemland was Soest vertegenwoordigd in de kwartiersvergadering te Amersfoort. Onder de vier Eemlandse vertegenwoordigers die vanuit de kwartiersvergadering naar de Landschapsvergadering te Utrecht werden afgevaardigd, waren twee Soesters: Teunis Steenbeek en Jacobus van Pembroek. In het provinciebestuur stuitte het platteland op de tegenwerking van de steden.
Veel Soesters hadden in februari 1795 vol hoop en vertrouwen de nieuwe orde verwelkomd. Hoe ging het verder? Hield hun enthousiasme stand?
Schout en secretaris afgezet
Op 15 februari 1795 werden niet alleen nieuwe volksvertegenwoordigers gekozen, maar zette het `vrije volk' van Soest tevens schout Cornelis Pannekoek en secretaris Cornelis Suijck af.
De representanten 'sLandsvan Utrecht (het provinciebestuur) bepaalden op 27 mei 1795 dat Cornelis Pannekoek voorlopig nog wel gadermeester zou blijven en als zodanig verantwoordelijk voor het innen van de belastingen. De reden daarvoor was dat het provinciebestuur bang was dat dit ambt anders in handen zou komen van incapabele figuren zonder borgstelling, waardoor men inkomsten zou kunnen mislopen.[1] Cornelis Pannekoek had bij het aanvaarden van zijn ambt voor voldoende borg gezorgd, zodat handhaving weinig financiële risico's opleverde. Om gadermeester te blijven moest hij wel de municipaliteit (het gekozen dorpsbestuur) erkennen en alle sleutels en documenten met betrekking tot het schoutambt overhandigen.
Dat de Soesters Cornelis Pannekoek meteen uit zijn ambt zetten, wekt misschien enige verbazing. Hij was reeds in 1763 schout van Soest geworden en had die functie dus al meer dan dertig jaar bekleed. In de jaren 1780 had hij deel uitgemaakt van een patriotse minderheidsfactie in de Amersfoortse vroedschap. Hij stond dus zeker niet onwelwillend tegenover politieke vernieuwingen. Als schout had hij ook het commando gevoerd over het Soester vrijkorps.[2] Maar blijkbaar vonden de Soesters hem, ondanks zijn patriotse ideeën niet radicaal genoeg. Hij was ook niet door hen zelf gekozen, maar was, net als secretaris Cornelis Suijck, van hogerhand benoemd. Bovendien woonde hij in Amersfoort, terwijl de Soesters liever iemand uit hun eigen dorp als schout zagen optreden.
Het ontslag van schout en secretaris nam blijkbaar nogal wat tijd in beslag. Eind juli 1795 stuurde Wouter Hendrikze Butzelaar, die op de Grote Melm woonde, namens 'de sosieteit van Zoest' [3] een brief aan de medeburgers en het dorpsbestuur representanten, waarin ze herinnerde aan de beloften die al in februari waren gedaan. Men vroeg zich af waarom de hele afhandeling en het aanstellen van een nieuwe schout toch zo lang duurde. 'Zoo kennen wij niet begrijpe waar al dat draale toe dient als ook met aanstellen van een schout en zoo voors!
En daar wij als vrij volk het regt gehad hebben schout, secretaris te removeeren, zoo moeten wij begrijpen het regt te hebben ook weer nieuwe aan te stellen' [4].
Ongeveer twee weken later, op 10 augustus 1795, deden de municipaliteitsleden Willem Smits en Henricus Ebbenhorst verslag van hun reis naar Amersfoort, waar de schout en de secretaris woonden. Zij hadden opdracht gekregen om de papieren en de sleutel van de dorpskast terug te vorderen. Cornelis Suijck scheepte hen af met een briefje, waarin stond dat hij het secretarisambt had waargenomen voor Wilhelmus Gualterus van Veerssen, die net als hijzelf notaris was. Het gevraagde mocht hij dan ook alleen aan hém teruggeven.
Bij Cornelis Pannekoek hadden Smits en Ebbenhorst meer succes: hij had hen wat papieren (resoluties en brieven van de Staten van Utrecht) meegegeven. Tot slot gingen ze bij Van Veerssen langs, maar haalden daar bakzeil. VanVeerssen zei de papieren niet zo maar te kunnen overhandigen zonder toestemming van de Prins van Oranje, jegens wie hij destijds de eed had afgelegd. Op 4 oktober werd opnieuw een delegatie naar Van Veerssen gestuurd. Ditmaal was de beurt aan Geurt Peterse Hilhorst, Willem Smits en Evert Fluijt, maar ook zij keerden onverrichter zake terug.
Op 10 augustus was een verbolgen Cornelis Pannekoek op eigen verzoek aanwezig in de municipaliteitsvergadering. Hij wist niet waaraan hij zijn ontslag te danken had en verzocht om het volk van Soest te vragen om hem weer in zijn ambt te herstellen. Pas op 30 november werd het stemgerechtigde volk van Soest daartoe in de kerk bijeengeroepen. Zijn verzoek om in het schoutambt hersteld te worden, werd resoluut afgewezen. Maar, meende hij, dan zou hij toch zeker recht hebben op schadevergoeding, aangezien hij dat ambt in 1763 rechtmatig had gekocht.
Maar de vergadering had keihard geantwoord `alzoo zij dien tijd als vrij volk hem hadde connen removeeren, zij haar voortaan aan haar regt zoude houden. [5] Nadat nog wat andere zaken waren behandeld, vonden verkiezingen plaats voor een nieuwe schout, secretaris en bode.
De uitslag was als volgt:
Schout:
Geurt Hilhorst 59 stemmen
Willem Smits 7 stemmen
Cornelis Pannekoek 4 stemmen
Henricus de Beer 1 stem
Secretaris:
Zeger de Beer 61 stemmen
Manis van den Hengel 8 stemmen
Willem Smit 1 stem
Bode:
Jan Smorenburg 66 stemmen
Barend Kramp 2 stemmen
Manusvan den Hengel 2 stemmen
De verkiezingsuitslagen lieten aan duidelijkheid niets te wensen over. Geurt Hilhorst, Zeger de Beer en Jan Smorenburg werden met overgrote meerderheid van stemmen gekozen tot respectievelijk schout, secretaris en bode van Soest. Opvallend is dat in de stemming over het schoutambt Cornelis Pannekoek toch nog vier stemmen kreeg. Zeger de Beer en Jan Smorenburg [6] behielden beiden de functie die hen al eerder was toebedeeld.
Tot slot van diezelfde vergadering werd een ingekomen brief van Cornelis Pannekoek behandeld. Het is de vraag hoe hij deze brief zo snel kon schrijven.
Duurde de hele vergadering zo lang dat daar tussendoor tijd voor was of had hij al voorzien hoe het zou aflopen en had hij deze brief al in zijn zak gehad toen hij de kerk betrad en de verkiezing nog moest plaatsvinden? De brief [7] was gericht aan 't Vrye Volk van Soest' en Cornelis Pannekoek zette hierin zijn standpunten en eisen nog maar eens uiteen. Zijn grootste bezwaar was van financiële aard, want door zijn ontslag raakte hij ook de bij het ambt behorende emolumenten (bijverdiensten) kwijt. In zijn protest beriep Cornelis Pannekoek zich op de 'Rechten van den Mensch'.
Hij eiste dat `sijn gekogte ampte met den aankleven van dien ofte immers en ten minsten dat hem zijne uitgeschote penningen deswegens werde gerestitueert'. Net als de vorige keren was hij ook nu kansloos.
Het enige machtsmiddel dat Cornelis Pannekoek in handen had, waren de gadermeesterspapieren, die hij nog niet had ingeleverd. Hij was niet de enige schout die weigerde die af te geven. Zo werd in de kwartiersvergadering geklaagd over de afgezette Baamse schout De Ranitz, die ook maar bleef weigeren om zijn documenten te overhandigen. Bovendien gebeurde het nog wel eens 'dal de gadermeesters de penningen onder haar behouden, en daar haar voordeel van trekken [8]. Op 1 februari 1796 werd nog maar weer eens een commissie naar Cornelis Pannekoek gestuurd om de laatste stukken op te eisen, maar tevergeefs.
Bestuursreglement van Soest
Op de vergadering van 30 november werd niet alleen een nieuwe schout gekozen, maar werd ook gestemd over een 'Concept Plan op wat weijs een Reglement zoude konnen gemaakt worden, waarnaar ons Dorp van Zoest in Vervolg zoude konnen worden bestuurd [9].
Hierin stond bijvoorbeeld wie er mochten stemmen: vrije mannen boven de twintig jaar, die het 'declaratoir' hadden ondertekend. Ze moesten van eigen handwerk en inkomsten leven, van onbesproken gedrag zijn, langer dan een jaar en drie maanden in het dorp wonen en als inwoner zijn erkend. Het declaratoir dat iedere kiezer moest ondertekenen was bedoeld om oranjegezinden uit te sluiten en luidde als volgt:
`Ik verklaare vrijwillig op het plegtigts, even of ik het met Eden bevestig, dat ik geen Reegering voor wettig erken, dan die op den Rechten van den Mensch en den Burger gegrond is. Dat ik gevolglijk beschouw de zoogenaamde oude constitutie die zeedert het jaar een duysentsevenhondertsevenen taggentig tot na het intrekken der france troepen hier plaas gehadt heeft, als onwettig, onbestaanbaar en geweldadig. En daar boven het provisioneel bestuur van volksrepresentanten zeedert ingevoerd, en op die rechten gegrond, alleen voor wettig houdt. Aan welke ik alle gehoorzaamheid en trouw zal bewijzen tot dat eene volleedige Confestutie door een Nationaale Conventie ontworpen door de Naasie zal vast en aangenomen zijn.'
Vervolgens moest na het ondertekenen hiervan nog een verklaring van dezelfde strekking worden uitgesproken, waarin duidelijk stond op wie er gestemd mocht worden. Men moest beloven niet te stemmen op 'perzoonen, die ik oordeel Eijgen belang zoekers te zijn, nog begunstigers of aankleevers, van de zoo genaamde oude constitutie te weezen.
Maar zoodanige zal verkiezen die ik vertrouw voorstanders van den Rechten van den Mensch en Burger en het algemeen geluk en teffens de eerelijkste en kundigste te zijn.' Iedereen die in het begin van de revolutie had geweigerd het declaratoir te ondertekenen moest in elk geval een jaar 'stil zitten' voor ze verkiesbaar waren. Zodra ze getekend hadden, hadden ze wel stemrecht.
Het bestuur zou bestaan uit een schout (tevens gadermeester), een secretaris en een municipaliteit van zeven leden (van wie er één president was) en een bode.
Om verkozen te kunnen worden moest men van onbesproken gedrag zijn en boven de 28 jaar. De schout moest een bekwaam en gegoed persoon zijn, 'ingezeetende dezer dorpe', 's zomers en 's winters in Soest wonen en het declaratoir hebben ondertekend. Hij zou worden aangesteld voor zes jaar en daarna herkiesbaar zijn. Bij wangedrag kon hij door de stemgerechtigden uit zijn ambt worden gezet. Ook de secretaris was na zes jaar herkiesbaar en moest het hele jaar in het dorp wonen. De president was slechts een jaar in functie. Afgetreden municipaliteitsleden moesten een jaar `stil zitten' voor ze weer herkozen konden worden. Ze mochten elkaar qua verwantschap niet nader staan dan neven. Bij hun aantreden moesten de municipaliteitsleden de volgende eed afleggen:
'Ik verklaare en beloove in het aanzien van een Alweetend Godt, aan wien ik eenmaal niet alleen van mijn handelingen maar ook in mijn bedoelinge in dezelve rekenschap zal moeten geeven, dat ik mij in mijn opgedraagen post mij als een man van Eer van alle mijn pligt, zal quijten, dat ik de Rechten van den Mensch en den Burger en de daar uijt voortspruijtende Vrijheid en Gelijkheid zoo wel zal erkennen en met al mijn vermogens zal voorstaan en al wat in mij is tot welzijn van het dorp en mijn meede ingezeetene aanwende en behartigen.'
Afschaffing van de kwartiersvergadering
De verslagen van de kwartiersvergaderingen van Eemland lijken in 1795 het belangrijkste gespreksonderwerp van het dorpsbestuur te zijn geweest. In november 1795 deed Teunis Steenbeek verslag van de Landschapsvergadering (vergadering van het provinciebestuur) in Utrecht. Hij had dat door grote drukte niet eerder kunnen doen. Hij was namelijk als enige uit Eemland op de vergadering geweest, want Jacobus van Pembroek was naar Den Haag (waar hij sinds oktober 1795 afgevaardigde in de Staten-Generaal was), Van Maanen uit Renswoude was om onbekende redenen een paar dagen naar huis gegaan en de Baarnse burger Scheerenberg was wegens ziekte al in geen vijf weken op de vergadering verschenen. Teunis Steenbeek had er zelf blijkbaar ook genoeg van, want hij verzocht de municipaliteit om hem te ontslaan als representant van Eemland. Men verzocht hem echter nog tot het eind van het jaar te blijven.
Ook in andere plaatsen leek het animo voor de kwartiersvergadering niet erg groot meer. Bunschoten en Hoogland lieten in de laatste maanden van 1795 meermalen verstek gaan. Begin december liet Baarn weten geen vertegenwoordigers meer te willen sturen 'of zij moesten met de drie quartieren vereenigen om die reeden dat er niets uyt gevoerd word' [10]. De andere drie plattelandskwartieren hadden zich verenigd in een driekwartiersvergadering, waar Eemland niet aan mee wilde doen. Baarn stelde nu als voorwaarde dat Eemland zich alsnog zou aansluiten. De kwartiersvergadering verzocht de vertegenwoordigers van Baarn vervolgens om nog twee maanden te blijven. Dan zou er een nieuwe grondwet komen en zou de kwartiersvergadering waarschijnlijk toch opgeheven worden. Op de eerstvolgende vergadering, op 13 januari 1796, schitterde Baarn echter door afwezigheid, net als Hoogland, Bunschoten en Asschat. Er werd een brief over de Nationale Conventie besproken, maar daarover werd geen besluit genomen. Het is ook de vraag of alle afgevaardigden daarvoor voldoende capaciteiten in huis hadden. Zo vroeg H. van den Hengel, die nu Soest vertegenwoordigde, om wat bedenktijd, 'om deeze reeden dat hij zoo een breedvoerig stuk van drie vellen groot ten eerste niet kan begrijpen en heeft verzogt om een copij van het zelfe om dan eerst met zijn 2 committenten daar over te raadpleegen' [11].
Op 2 maart werd de kwartiersvergadering opgeheven, maar men besloot zich wel het recht voor te behouden om weer bijeen te komen 'wanneer de representanten door wangedrag zig mogte te buijten gaan'[12]
Teleurstelling
Aan de gang van zaken in de kwartiersvergaderingen is af te lezen dat sommigen teleurgesteld waren in het functioneren van de gekozen besturen. Verschillende personen hadden zelfs al bij voorbaat bedankt voor bepaalde functies en anderen gaven er na een klein jaar de brui aan. Ook in de municipaliteit van Soest tekende dit patroon zich langzamerhand af. Op Hemelvaartsdag 1796 barstte de bom. Toen moesten er nieuwe bestuurders worden gekozen. De stemgerechtigden besloten echter -net als een jaar eerder- om de zittende bestuurders te handhaven. Daarop bedankten molenaar Willem Smits en bakker Henricus Ebbenhorst als lid van de municipaliteit. Wellicht hadden ze veel met elkaar gesproken over hun frustraties. Behalve in het dorpsbestuur hadden ze als molenaar en bakker waarschijnlijk ook beroepsmatig veel met elkaar te maken. In een brief gaf Willem Smits een verklaring voor zijn besluit:
`Ik heb dat niet gedaan omdat ik eenigzins haat tegen Ui. hadt, dat zij verre, maar daar hebbe wij geduurende onze Regering te zamen al te minzaam toe verkeerd, maar mijn dunkt ik mag ook wel eens Rust hebbe, ik heb al lang genoeg vast gestaan en bij gevaarlijke geleegentheeden, mijn Eygen huys moete waagen, zoo als uw alle wel bekent is,-
En ik heb mijn post immers tusschen tijdt niet nedergeleid maar juyst op den dag der verkiezing. En waarom zoude ik langer die post waarneemen, want ik kan niet meer tot voordeel zijn schijnt wel, want als ik een goede zaak tot voordeel van Dorp heb, word ik gedwarsboomt en zelfs door geschrifte die daar tegen komen voor eygen belang zoekers uijt gemaakt schoon ik mijn eijgen wel kan suyveren van dien blaam en ik mijn dus daar niet aan stoord — Maar liever dan in geen Regeering wil zijn, want het voordeel dat daar van valt, is niet groot, maar laten die dan reegeeren in mijn plaas die vermeenen door haarrequestvoordeel te zoeken voor het Dorp — Maar Egter als ik Uliede Enigzins kan na mijn begrip toeligten, ofte assisteeren tot voordeel van het dorp ben ik altoos gereed om Ulieden te helpen al was het zelfs in de Nagt.' [13]
Het was dus niet uit onenigheid met zijn collega's in Soest dat hij ontslag nam, maar vooral uit frustratie over de tegenwerking die hij op hoger niveau had ondervonden.
De andere municipaliteitsleden probeerden nog om Smits en Ebbenhorst van hun besluit af te brengen. Zo probeerden ze hen onder druk te zetten door hen een verzoek te sturen dat was ondertekend door de stemgerechtigden en de municipaliteit. Verder werden zij — alsof er niets gebeurd was — belast met de commissie voor het innen van de honderdste penning. Maar Smits en Ebbenhorst waren niet te vermurwen. Dit betekende overigens niet dat ze zich helemaal terugtrokken uit belangrijke dorpszaken. Zo namen ze later nog wel deel aan commissies. Beiden zaten bijvoorbeeld in de commissie voor het opmeten van de dorpsgronden.
Gedeelte uit de notulen van de municipaliteit, waarin de brief van Willem Smits over zijn aftreden in mei 1796 wordt geciteerd. (GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 19)
Grondvergaderingen en verkiezingen
Na de opheffing van de kwartiersvergaderingen kwam er een indeling in districten met elk ongeveer vijfduizend inwoners. De districten waren weer opgedeeld in grondvergaderingen van vijfhonderd burgers, waarbinnen men zijn stem kon uitbrengen. Soest was opgedeeld in drie grondvergaderingen. Op 7 november 1796 kwamen de Soesters in de grondvergaderingen bijeen om een president en een secretaris te kiezen.
De uitslag was als volgt: Grondvergadering Gebied Gekozen
1e grondvergadering Isselt, De Birkt, Korte End President: Jacob Izakke Secretaris: Toon C. Veldhuijsen
2e grondvergadering Kerkebuurt tot aan Teutssteeg (bij Teunis van Roomen) President: Teunis van Roomen Secretaris: Zeger de Beer
3e grondvergadering Teutssteeg, Lange Eind, richting Soestdijk, Achter de Neng, Hees en de Berg President: Henricus de Beer Secretaris: Teunis J. Hassink
Het wekt geen verbazing dat hierin bekende namen terugkomen, zoals die van dorpssecretaris Zeger de Beer en Henricus de Beer, die van mei 1796 tot mei 1802 de functie van buurmeester vervulde. Ook Toon C. Veldhuijsen zat al in het dorpsbestuur. Hij was in juni 1796 gekozen ter vervanging van Geurt Hilhorst, die schout was geworden. Anderen, als Jacob Izakke Stalenhoef en Teunis van Roomen, komen we later nog tegen.
Dat het animo in de loop der tijd minder werd, bewijst ook de verkiezing van een nieuwe municipaliteit op 25 mei 1797. Van de bestuurders waren alleen schout Geurt Hilhorst (die optrad als voorzitter van het dorpsbestuur) en de leden Henricus de Beer, Evert Fluijt, Aart van 't Klooster en Toon Claasse Veldhuijsen aanwezig. Teunis Steenbeek en Jan Bieshaar ontbraken. Van de beide municipaliteitsleden die bedankt hadden, was Henricus Ebbenhorst wel als kiezer aanwezig. Willem Smits liet verstek gaan. Verder waren er slechts 21 stemgerechtigde burgers opgekomen.
Zij moesten twee bestuurders 'wegstemmen' en vier nieuwe kiezen om de municipaliteit na het aftreden van Smits en Ebbenhorst weer compleet te hijgen.
De stemmen voor aftreden waren als volgt:
Evert Fluijt 15 stemmen
Toon C. Velthuyzen 13 stemmen
Jan W. Bieshaar 9 stemmen
Aart J. van 't Klooster 6 stemmen
Henricus de Beer 1 stem
Evert Fluijt en Toon C. Velthuyzen traden dus af.
Vervolgens werden vier nieuwe leden gekozen:
Gijsbert Hilhorst 14 stemmen
Willem Smits 13 stemmen
Jacob I. Stalenhoef 11 stemmen
Teunis van Roomen 10 stemmen
Het meest opvallend aan de uitslag is de verkiezing van Willem Smits, die een jaar eerder nog had bedankt. Maar toen de nieuwe municipaliteitsleden twee weken later de eed moesten afleggen, was er van hem alleen een briefje:
'Zoo dient dit tot berigt dat ik mij niet declareere of ik zulkx in het vervolg aanneemt of niet, voor en aleer, dat die poincte welke ik voorleeden jaar par missive heb opgegeven aan de gedeputeerde uit het provintiaal bestuur zijn uit de weg geruijmt.' [14] Smits wilde dus niet aantreden voordat het provinciebestuur zijn eisen had ingewilligd. Niet duidelijk is hier om welke eisen het precies ging. Wel wordt Willem Smits in 1799 weer in een protocol genoemd als lid van het dorpsbestuur. Was intussen inderdaad aan zijn eis was voldaan of had hij zich toch laten overhalen om weer toe te treden tot de municipaliteit?
Jacob Izakse Stalenhoef en Gijsbert Hilhorst (broer van schout Geurt Hilhorst) waren beide vóór 1795 al vele malen (vanaf respectievelijk 1786 en 1787) als tweede genomineerd voor een schepenpost. Ze waren dus toen al in beeld geweest als kandidaten voor het dorpsbestuur.[15] Voor Gijsbert was het nu de eerste keer dat hij daarin zitting kon nemen. Jacob Izakse had in februari 1795 al heel even op het kussen gezeten als lid van het Comité Révolutionair. Daarna was hij niet meer gekozen. Wel was hij in november 1796 uitverkoren tot president van de grondvergadering voor Isselt, De Birkt en het Korte End besloeg.
De verkiezing van Teunis van Roomen kwam ook niet uit de lucht vallen, want hij was een half jaar eerder gekozen als voorzitter van de grondvergadering van het middendeel van het dorp.
Nadat de schout het bestuursreglement had voorgelezen legden Jacob Izakse Stalenhoef en Gijsbert Peterse Hilhorst de eed af. Teunis van Roomen weigerde dat echter. Hij eiste dat eerst Jacobus van Pembroek zijn rekening als buurmeester over de periode van september 1794 tot februari 1795 zou doen. Dat was blijkbaar nog steeds niet gebeurd. Jacobus van Pembroek had het waarschijnlijk inmiddels te druk met bestuurlijk werk op hoger niveau. Zo was hij tussen oktober 1795 en maart 1796 afgevaardigde in de Staten-Generaal geweest en zat hij van oktober 1796 tot februari 1798 in het Utrechtse provinciebestuur. [16] Hij vertoefde dus veel in Den Haag en Utrecht, maar bleef hij nog wel enige tijd in Soest wonen.[17]
Zuivering van het dorpsbestuur
In januari 1798 grepen radicale revolutionairen in Den Haag de macht. Zij waren voorstanders van een eenheidsstaat en wilden de autonomie van de gewesten terugdringen. Na de staatsgreep werden behalve de Nationale Vergadering ook provincie- en dorpsbesturen gezuiverd. Jacobus van Pembroek werd bijvoorbeeld uit het Utrechtse provinciebestuur verwijderd. Om de zuiveringen in de steden en dorpen door te voeren werden 'agenten' de provincie in gestuurd. Zo verschenen op 16 april 1798 Lucas Butot en P. Brouwer in Soest. Zij lieten elke stemgerechtigde een verklaring ondertekenen:
'Ik verklaare mijnen onveranderlijken afkeer van het stadhouderlijk bestuur het Foederalisme de aristocratie en de Regeeringloosheid.' [18]
Deze verklaring ging verder dan eerdere declaratoirs, omdat nu ook het federalisme moest worden afgezworen. Onder de 89 Soesters die hun handtekening plaatsten, waren bekende figuren als Henricus de Beer, Geurt Hilhorst, Henricus Ebbenhorst, Jan Wouterse Bieshaar, Wouter Hendrikse Butzelaar, Peter Michielse Dijkman, Teunis van Roomen, Wouter Logtestein, Jan Smorenburg, Zeger de Beer, Willem Smits, Toon Claasse Velthuijzen, GijsbertHi!- horst, Aart Janse van 't Klooster, Jacob Izakke Stalenhoef, Jacobus van Pembroek en Evert Fluijt.
Van anderen ontbraken de handtekeningen echter. Opmerkelijk is dat Teunis Steenbeek, toch een vooraanstaand Soester revolutionair van het eerste uur, niet op de lijst voorkomt. Wellicht was een slechte gezondheid hier de oorzaak van. Hij zou datzelfde jaar nog (op 25 december 1798) overlijden. Een andere mogelijkheid is dat ook hij de revolutie de rug had toegekeerd. Hij had eind 1795 al bedankt als afgevaardigde in het provinciebestuur, hoewel niet zeker is of hij daar ook daadwerkelijk is afgetreden. Als lid van de municipaliteit was hij vaak afwezig geweest op vergaderingen en verkiezingsbijeenkomsten. Onduidelijk is wat zijn positie nu precies was. Anderen die niet tekenden en nog wel in leven waren, waren Cornelis van Altena, Cornelis van den Bremert, Gijsbert Gerritze Schouten, Michiel Dijkman en predikant Frans Hendrik Gelhuis. De eerste vier hadden in het begin van de revolutie in het Comité Révolutionair gezeten en predikant Gelhuis was daarvan de secretaris geweest. Zij waren daarna echter niet meer herkozen. Anderen die niet tekenden waren herbergier en voormalig gerechtsbode Helmus Schimmel en drie oud-schepenen van voor de revolutie: Willem Fluijt, Toon van den Hoeven en JanOftenvan Ommeren.
Een dag na de ondertekening van de verklaring ontbonden de agenten de municipaliteit waarna de vergadering uiteenging en naar herberg De Drie Ringen toog. De agenten gingen met de bode naar het raadhuis en stuurden hem vervolgens naar de herberg om Henricus de Beer, Willem Smits, Gijsbert Hilhorst, Jacob Izakke Stalenhoef en Aart Janse van 't Klooster terug te roepen naar het raadhuis. Zij werden opnieuw als bestuur over Soest en Isselt aangesteld. Schout Geurt Hilhorst, Jan Wouterse Bieshaar en de secretaris waren hier niet bij aanwezig. Vervolgens werd een nieuwe instructie voor het dorpsbestuur voorgelezen. Dat kwam nu onder streng toezicht van het Intermediair Administratief Bestuur (het nieuwe provinciebestuur) te staan. De grondvergaderingen werden opgeheven. Verder moest binnen veertien dagen een lijst worden ingeleverd van `nuttelooze en onwaardige ambtenaaren en bedienden' en moesten binnen vier weken geschikte vervangers worden voordragen. Alle bestuurders moesten beloven dat zij zich stipt aan de negentien artikelen van deze instructie zouden houden. Zo kwam aan de betrekkelijke autonomie van het dorp en de invloed van de stemgerechtigden van Soest min of meer een einde.
Ommekeer
In 1798 vond in juni nog een tweede staatsgreep plaats, waarbij meer gematigden de macht grepen. Op sommige plekken kwamen oude bestuurders weer terug op hun post. In de notulen van het dorpsbestuur van Soest vinden we daar echter niets over terug. Dat komt waarschijnlijk doordat de zuivering in Soest weinig had voorgesteld, want bijna alle bestuurders, op Jan Bieshaar na, waren door de agenten opnieuw benoemd. Wisselingen vonden echter wel plaats in 1802. Een jaar eerder was een gematigde grondwet ingevoerd en veel vernieuwingen uit de periode 1798-1801 werden weer teruggedraaid. Doordat aan bestuurders geen politieke eisen meer werden gesteld, konden in sommige plaatsen zelfs oranjegezinden weer op hun oude posten terugkeren. In Soest werd Cornelis Pannekoek, die in het begin van de revolutie als schout was weggestuurd, op 8 september 1802 op eigen verzoek door het provinciebestuur als schout en gadermeester hersteld. [19]
Cornelis Suijck kreeg op zijn beurt het secretarisambt terug 'op zodanig tractement ende Emolumenten deswegens tevoren genoten.' [20] Twee maanden na het herstel van schout en secretaris werd van hogerhand een (gedeeltelijk) nieuw gerecht van Soest aangesteld:
Willem Smits
Frederik Lodewijk Krebs
Evert Fluijt
Hendrik van Batenburg (wegens de buurtschap Hees)
Jan van Leersum
Aart Janse van 't Klooster
Gijsbert Gerritse Schouten en
Cornelis Janse Kok.
Willem Smits, Evert Fluijt en Aart Janse van 't Klooster hadden al veel bestuurservaring, in tegenstelling tot de andere vijf. Toen zij allen op 10 november 1802 [21] in het raadhuis ten overstaan van de herstelde schout de eed af moesten leggen, weigerden ze echter unaniem om hun posten in te nemen. Ruim twee weken later werden opnieuw bestuurders aangewezen:
Willem Smits
Jan van Leersum
Izak Woutersen van Hofsloth
Dirk Evertse Timmer
Toon Claasse Velthuijsen
Aart Janse van 't Klooster
Gijsbert Hilhorst en
Peter Michielse Dijkman. [22]
Dit keer was Dijkman de enige die weigerde. De rest, onder wie dus drie personen die eerder nog hadden tegengestribbeld, nam zijn functie aan. De vraag is waarom Willem Smits, Jan van Leersum en Aart Janse van 't Klooster aanvankelijk niet wilden, maar uiteindelijk toch toegaven. Was het een protest tegen het herstel van schout Cornelis Pannekoek geweest en zagen zij later in dat dwarsliggen geen zin had? Of was er zoveel druk op hen uitgeoefend dat ze waren gezwicht? Oude bekenden waren verder Gijsbert Hilhorst, die in 1797 in de municipaliteit was gekomen, en Toon Claasse Velthuijzen, die eerder secretaris van één van de grondvergaderingen was geweest, in 1796-1797 korte tijd in de municipaliteit had gezeten en nu terugkeerde in het bestuur. De anderen (Jan van Leersum, Izak Woutersen, Dirk Evertse Timmer en Peter Michielse Dijkman) waren nieuwe gezichten. Van hen hadden de eerste drie in april 1798 de verklaring die aan stemgerechtigden was voorgelegd, niet ondertekend.
Datzelfde gold voor Frederik Lodewijk Krebs(maar het is mogelijk dat hij toen nog niet in Soest woonde) en Hendrik van Batenburg, die beiden in 1802 in eerste instantie waren benoemd, hadden geweigerd en niet opnieuw waren aangesteld. Zij zullen in hun politieke ideeën hooguit gematigd of misschien zelfs reactionair zijn geweest. [23] Opmerkelijk is wel dat zij allen gereformeerd waren.
Verder valt op dat er in Soest geen sprake was van terugkeer naar de oude situatie van voor 1795, zoals in andere plaatsen wel het geval was. Het waren geen oudgedienden die terugkeerden in het dorpsbestuur, maar er waren juist nieuwe namen opgekomen: Jan van Leersum, Dirk Timmer (die actief is geweest als bouwman, dagloner en timmerman) en Isaak Wouterse Hofsloth.
De laatste hoorde gezien zijn leeftijd — hij was inmiddels 60 of 61 jaar — toch wel tot de oude garde, maar was voor 1795 nooit in aanmerking gekomen voor een bestuursfunctie. Van het toneel verdwenen was Henricus de Beer, die vanaf 1797 buurmeester was geweest.
Hij zou in 1805 overlijden en was dus in 1802 nog wel in leven. In zijn plaats werd dat nu Gijsbert Hilhorst, broer van Geurt Hilhorst, die die functie tot 1810 [24] bleef uitoefenen.
Conclusie
De inval van de Fransen in 1795 en de revolutie die daarop volgde, hebben in Soest zeker hun sporen nagelaten. In materiële zin in de financiële schade en soms sporen van vernietiging waarmee de Franse (en andere) soldaten het dorp achterlieten. Maar ook op bestuurlijk vlak veranderde er heel wat. Het ontslag van schout Cornelis Pannekoek en secretaris Cornelis Suijck in februari 1795 had nogal wat voeten in de aarde.
Zij gaven zich niet zo maar gewonnen.
Het afzetten van het oude dorpsbestuur ging heel wat makkelijker, maar dat had ook financieel minder te verliezen.
Nieuwe namen waren Evert Fluijt, Teunis Steenbeek, Henricus de Beer, Henricus Ebbenhorst, Aart van 't Klooster en Jan Bieshaar. Ook Zeger de Beer, die waarschijnlijk al in 1787 een bekend patriot was in Soest, speelde in zijn functie als secretaris een belangrijke rol in de politieke vernieuwingen in Soest.
Maar er waren ook enkele vertrouwde gezichten van vóór 1795 die terugkeerden: molenaar Willem Smits en koopman Geurt Peterse Hilhorst. Smits was reeds in 1780 voor het eerst als schepen benoemd, na eerst al kerk- en armmeester te zijn geweest. Hij had vervolgens onafgebroken in het dorpsbestuur gezeten, totdat hij daarvoor in mei 1796 bedankte. Later keerde hij daarin echter terug. [25] Geurt Hilhorst was in 1785 voor het eerst schepen geworden, na al eerder als armmeester te hebben opgetreden. In de Bataafse tijd (vanaf 1795) was hij een belangrijke rol blijven spelen, achtereenvolgens als (provisioneel) representant, als vertegenwoordiger in de kwartiersvergadering en vanaf november 1795 tot 1802 als schout van Soest.
Wellicht dankzij de Amsterdammer Jacobus van Pembroek kon Soest in het eerste revolutiejaar een voortrekkersrol Spelen in de kwartiersvergadering van Eemland en in het provinciebestuur, waarin twee Soesters een plaats hadden in de plattelandsvertegenwoordiging.
Maar aan het eind van 1795 nam het animo om in hogere bestuurslichamen zitting te nemen, af. Willem Smits en Henricus Ebbenhorst namen ontslag uit het dorpsbestuur. Ook aan de geringe opkomst bij verkiezingen is af te lezen dat het aanvankelijke revolutionaire elan tanende was.
In 1798 werd het dorpsbestuur `gezuiverd', maar uiteindelijk keerden bijna alle zittende bestuurders terug. Groter waren de veranderingen in 1802, toen de schout en de secretaris werden hersteld, en een aantal nieuwe mensen bestuursfuncties kregen toebedeeld. In tegenstelling tot sommige andere plaatsen kwamen er in Soest geen bestuurders van voor 1795 terug, die in de tussentijd aan de kant waren gezet.
NOTEN
[1] De SavominLohman, De bestuursinrichting van gewest, stad en platteland van Utrecht, 297.
[2] M. Heurneman, `Patriotten, Prinsgezinden en Pruisen (1)', 10.
[3] Een sociëteit was een groep vaak radicale dorpelingen die regelmatig in de herberg bijeenkwam om politieke zaken te bespreken.
[4] GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 19, 30 november 1795
[5] GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 19, 30 november 1795
[6] Jan Teunisse Smorenburg was op 28 april 1795 als bode gekozen. Hij verving Helmus Schimmel, die op 30 maart had verzocht uit die functie ontheven te worden.
[7] GA Soest, Gerecht Soest en Birk 1588-1813), inv.nr. 4.
[8] GA Soest, Gerecht Soest en Birk (1588-1813), inv.nr. 19, 23 juni 1796
[9] GA Soest, Gerecht Soest en Birk (1588-1813), inv.nr. 3. Het reglement werd ondertekend door de municipaliteitsleden en door W. Helmes van Logtestijn, Wouter Hendrikze Butselaar, Peter Isakse, Gijsbert P. Hilhorst, Teunis van Roomen, Cornelis van den Bremen als gecommitteerden uit de stemgerechtigden.
[10] GA Soest, Gerecht Soest en Birk (1588-1813), inv. nr. 19, 3 december 1795.
[11] Ibidem, 1 februari 1796.
[12] Ibidem, 8 maart 1796.
[13] Ibidem, 17 mei 1796.
[14] Ibidem, 8 juni 1797.
[15] HUA, Dorpsgerechten (Soest), in nr 1913, 3 april 1799.
[16] http://www.inghist.nL/OnderzoeK/Projecten/Repertorium/app/personen/6144.
[17] Op de lijst van ingezetenen uit 1802 komt hij niet meer voor. Voor die tijd (in 1799) had hij wel zijn rekening gedaan. GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588-1813), inv.nr. 108.
[18] GA Soest, Gerecht Soest en Birk (1588-1813), inv.nr. 19, 16 april 1797.
[19] In augustus 1803 volgde Cornelis Adriaan Pannekoek zijn vader op als schout. Mogelijk waren leeftijd of een zwakke gezondheid van Cornelis Pannekoek de reden. Hij zou in 1804 of 1805 overlijden.
[20] HUA, Archief Dorpsgerechten (Soest), inv.nr. 1913, 8 september 1802.
[21] In het protocol staat 1803, maar dit moet 1802 zijn. Ibidem, november 1802.
[22] Peter Michielse Dijkman (1770-1845) was een kleinzoon van de eerder genoemde naamgenoot (1712-1793).
[23] Een andere verklaring voor het niet tekenen in 1798 zou kunnen zijn dat zij toen nog te jong waren om te mogen stemmen.
[24] Dit blijkt uit de ondertekening van de buurmeestersrekeningen. De rekening van 1806-1807 ontbreekt echter. Naar alle waarschijnlijkheid was Gijsbert Hilhorst ook toen, net als de jaren ervoor en erna, buurmeester. GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588-1813), inv.nr. 108.
[25] In 1805 zou hij secretaris van Soest worden
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.