Ton Hartman mmw Werkgroep Genealogie en Historisch Onderzoek
Inleiding.
Onderlaatst is de gildekamer in Museum Oud Soest ingrijpend gewijzigd. Een van de vernieuwingen is de portrettengalerij, u ziet de foto's van de schutterskoningen van het Groot Gaesbeeker Gilde van de afgelopen 49 jaren. Nu was de vraag aan de werkgroep Genealogie en Historisch Onderzoek of deze koningen familie van elkaar zijn of waren. Ongetwijfeld zullen er menigmaal familieverbanden te vinden zijn maar om dit even in een handzaam schema te zetten dat voor eenieder te begrijpen is lijkt mij een utopie. Daarom maar een artikel over een enkele koning. Verleden jaar heeft over de toenmalige koning Piet Stalenhoef al een familieverhaal in vogelvlucht gestaan, daarom dit jaar een artikel over de voorvaderen van de huidige schutterskoning André Roest. Direct vallen de verschillen tussen de families Stalenhoef en Roest op. De aartsvader van de 'Stalenhoef' familie is een geboren Soester en in de 16de, 17deen 18de eeuw was deze familie al volop betrokken bij het Groot Gaesbeeker Gilde en bekleedde er al verschillende bestuursfuncties. Je kunt de familie Stalenhoef tot het begin van de 20"e eeuw zeker omschrijven als een toonaangevende boerenfamilie met een traditie van 'oud geld'. Geheel anders was het bij de familie Roest, ze behoorden tot een andere sociale klasse en elke gulden moest verdiend worden, er kwam hen niets aanwaaien. In de 'oude' tijden was voor deze sociale klasse geen plaats in het bestuur beschikbaar, gelukkig zijn de tijden veranderd en is André Roest al langer bestuurslid. Ook in dit artikel worden telkenmale wat opvallende feiten aan het licht gebracht, het is niet de bedoeling om daarmee de familie in een verkeerd daglicht te stellen maar het maakt het verhaal wat smeuïg.
We gaan terug naar de eerste Roest in Soest.
Gerrit Cornelisz Roest en Wijmpje Jansen Driest
Gerrit Roest is gedoopt in 1742 in Utrecht in de statie Buiten de Wittevrouwen poort. Hij is op 29 oktober 1771 gehuwd met Gerritje Polman (1745-1785) en ook omstreeks die tijd hebben ze zich gevestigd te Soest. Er is een akte van readmissie opgesteld op 9 mei 1772, mochten Gerrit en Gerrigje in armoede vervallen dan komen ze ten laste van het gerecht Oostveen (nu De Bilt). Gerrit was smid, hij wordt ook wel vermeld als meester-smid. Dankzij de naspeuringen van Gérard Derks weten we dat hij de smederij aan het Kerkpad had in het pand dat bij oudere inwoners van Soest nog bekend is als het "Spreukenhuisje". Onderlaatst, nou ja, enkele jaren terug, heeft de firma Van Hengstum haar 250 jarig bestaan als `smederif gevierd. Nu is de periode Gerrit Roest een onderdeel van deze geschiedenis, niet dat het familie geweest is maar Gerrit is wel eigenaar van de smederij geweest. Een van de vaste medewerkers van Van Hengstum B.V., Roel Roest (neef van de schutterskoning André Roest), kan dus ook bogen op het feit dat zijn voorvader al smid geweest is. Waarschijnlijk zal er in de publicatie over de 17de en 18de eeuw over Soest wel meer feiten over deze smederij staan, Gérard Derks en anderen zijn druk bezig om dit boek volgend jaar te kunnen presenteren.
Uit het eerste huwelijk worden twee dochters geboren, Jannetje (1773- voor 1806) en Gerritje (1780-1873).
Het geluk mocht voor moeder Gerritje niet lang duren, zij overleed al op veertigjarige leeftijd. Gerrit hertrouwde op 18 oktober 1785 met Weijmtje Jansen Driest (1756-1837), zij was wel een geboren Soesterse, haar vader was Johannes Swaniksz Driest en haar moeder was Willemijna Cornelisse Ruijgt. De families Driest en Ruijgt komen we wel regelmatig tegen in de oude Gildeboeken. Zo tekende Teunis Jansen Driest (broer) als oude raad (bestuurslid) de boeken in 1790 en in 1821 was hij zelfs ouderman. Voor dit huwelijk van Gerrit en Weijmtje zijn wel huwelijkse voorwaarden gemaakt in verband met de minderjarige 'voorkinderen' van de bruidegom. Materieel gezien vullen de echtelieden elkaar mooi aan, Gerrit bracht de smederij in en Weijmtje een blok veen. Wil je ijzer smeden dan moet het heet zijn en de oven werd vroeger met veen gestookt.
De zomer van 1787
't Is al een tijdje geleden maar in een ouder nummer van dit blad (winternununer 89/90) stond een artikel met als titel: "Pruisische troepen trekken door Soest". Omdat Gerrit een van de slachtoffers was besteden we hier ook even aandacht aan. De aanleiding dat de Pruisen door Soest trokken heeft u kunnen lezen in een artikel dat door Mieke Heurneman is geschreven en gepubliceerd is in het zomernummer en najaarsnummer 2008 van dit blad. Op 17 september 1787 werd het gezin Roest overvallen, de ramen werden ingeslagen en er werd allerlei huisraad meegenomen. Voor het repareren van de ramen, 'glazen', genoemd was hij 18 gulden kwijt. Toch hadden deze huursoldaten wel een vreemde smaak van plunderen, begrijpelijk is dat ze boter, brood, kaas, spek en koffiebonen meenamen. Maar wat moeten deze militairen nu met 5 vrouwen rokken, 2 vrouwen jakken en een luiermand met vrouwenmutsen? Bij paleis Soestdijk zal het toch verwondering gewekt moeten hebben dat deze soldaten zo vreemd bepakt waren. Gerrit Roest had een totale schade van 177 gulden, een heel bedrag in die tijd. De aangifte van de schade gebeurde pas in 1795, inmiddels was prins Willem V gevlucht en leefden de inwoners van Soest in de Bataafse Republiek. Waarschijnlijk kon de aangifte niet eerder gedaan worden omdat dat als een aanklacht tegen 'bevriende troepen' beschouwd werd. De kans dat er ooit een schadevergoeding betaald is acht ik klein, de papieren van aangifte zijn keurig separaat bewaard, en nooit opgenomen in de jaarrekening van een overheid.
Vader Gerrit Roest is in 1806 overleden. De weduwe Roest-Driest is niet bij de pakken gaan neerzitten, in 1811 kocht ze nog een perceeltje bouwland. Ze zal wel met het motief gehandeld hebben dat `buurmans grond' maar eenmaal te koop is, de kavel lag naast de smederij. Toch lijkt het erop dat de smederij niet meer de hoogste prioriteit heeft, in 1813 is Hendrik Everts de smid. Mogelijk is het gezin toen verhuisd naar boerderij Dorresteijn, er is namelijk wel een huurcontract van 1819 tot 1823 gevonden. Waarschijnlijk is de smidse vanaf die tijd verhuurd aan Hendrik Everts, deze kocht in 1816 de smederij van de weduwe en kinderen. Opvallend is wel dat geen van de kinderen van Gerrit Roest de smederij heeft overgenomen, het zal niet de reden geweest zijn maar uit reclame oogpunt werkt de naam Roest voor een smidse niet mee!
Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen bekend, van dochter Dirkje (*1790) is geen overlijden bekend (waarschijnlijk jong overleden), Cornelis (1786-1847) woonde 'achter de Eng', Dirk (1791-1850) woonde aan de Brink, in de later te bespreken lijst uit 1813 was Dirk een gew. [waarschijnlijk gewezen] boerenknegt' en moest zijn moeder onderhouden. Aart (1795-1849) woonde ook in Soest achter de Engh. Voor dit artikel is van verschillende mensen informatie ontvangen, zo ook van Antoon Roest uit de Birkstraat. Deze Aart is de betovergrootvader van Antoon Roest.
Deze Aart zal waarschijnlijk ook wel contacten met het Groot Gaesbeeker Gilde gehad hebben, niet dat we zijn inschrijving als lid hebben gevonden. Aart was getrouwd met Hendrikje Willemse Kok. Aart zijn schoonvader Willem Rijkse Kok was tapper in de Teut en in die jaren gastheer voor de teerdagen van het Gilde. Voor het bedienen van de gewone gildeleden zal alle beschikbare hulp wel ingeschakeld zijn en moest Aart misschien wel met de 'emmers bier' sjouwen. Op deze 'emmers bier' komen we nog terug.
Andere schutterskoningen
In de inleiding is al opgemerkt dat er wel familieverbanden bestaan tussen de schutterskoningen uit onze tijd, nu is deze Aart de overgrootvader van één koning en de betovergrootvader van zeker twee koningen. De dochter uit het tweede huwelijk van Aart; Heintje, was getrouwd met Willem van Doorn. Hun kleinzoon Henk van Doorn was koning in 1964 en 1969. In 1965 leek het koningschieten wel op een echte monarchie, zoon Cees volgde zijn vader op als schutterskoning. Ook Jan Grift (koning in 1984) is een betachterkleinkind. We vervolgen met de tweede zoon van Gerrit Roest en Wijmpje Driest.
Jan Gerritsz Roest en Reijertje Pannekoek
Jan Roest is op 3 oktober 1788 te Soest gedoopt, hij trouwt op 22 jarige leeftijd met Reijertje Comelisse Pannekoek (1782-1860). De bruiloft vond in de winter (5 februari 1811) plaats, gezien de zwangerschap van Reijertje kon niet tot mei gewacht worden. Op 15 mei 1811 werd hun eerste zoon Gerardus (1811-1835) geboren. In de gildeboeken komen we hem tegen als Gerrit Janse Roest en eist de 'kaper' rond 1830 op. Ook dit gebruik is al heel oud in het Groot Gaesbeeker Gilde, de oudste zoon erft dan het lidmaatschap van zijn overleden vader en hoeft geen inschrijfgeld te betalen. De tweede zoon komt in de volgende alinea aan de beurt. Dan volgen er nog vijf zonen; Cornelis (1814-1841), Johannes (1816-1872), in de jaarrekening van het gilde uit 1835 komen we hem vermoedelijk tegen, er wordt een J. Janse Roest lid. Jacobus (1817-1847) wordt lid in 1845, hij heeft niet lang kunnen profiteren van zijn lidmaatschap. Nicolaas (1819- 1884) en Willem Frederik (1822- 1828). Tenslotte werd nog een dochter Elisabeth (1823-1824) geboren, vader Jan was op 30 juli 1823 overleden en zwager Gerrit Pannekoek heeft de aangifte van de geboorte op 5 oktober 1823 bij de Burgerlijke Stand gedaan. Over de beroepen die Jan uitgeoefend heeft valt ook nog het een en ander te beschrijven. Het meest tot de verbeelding sprekende beroep is toch wel 'garde champêtrie' oftewel veldwachter.
De gedachte aan Bromsnor in de legendarische televisieserie Swiebertje die gezellig bij de dienstbode van de burgemeester gaat koffiedrinken, geeft wel een parallel met 'onze' Jan Roest. Hij zal ook wel regelmatig in het gemeentehuis aan de koffie gezeten hebben. Zijn schoonvader Cornelis Pannekoek was lange tijd schout en/ of secretaris van Soest en daarmee de hoogste ambtenaar. Jan is al in de Franse tijd (onder NapoleonBonaparte) als veldwachter aan het werk gegaan; vandaar de mooie benaming van garde champêtrie, in het zuiden van het land werd door de bevolking gewoon sjampetter gezegd, misschien in Soest ook wel. Na 1817 is hij geen veldwachter meer, of hij er zelf de brui aangegeven heeft of ontslagen is is niet bekend, hij zal wel zijn verdiensten van 45 gulden hebben moeten missen. Let wel op dat dit het jaarlijkse inkomen was. Jan ging verder als daghuurder, misschien qua verdienste wel een vooruitgang. Wim Routersheeft enkele jaren terug de lijst "Namen en ouderdom mitsgaders der goedheid van de inwoners van Zoest, aangemaakt den 3-4-5-6 meij 1813" getranscribeerd. Van alle hoofdbewoners staat het beroep en het jaarinkomen vermeld. Er waren 126 daghuurders en dagloners in Soest die gemiddeld 132 gulden per jaar verdienden, er was maar één daghuurder (Willem van den Berg) die minder verdiende dan Jan Roest (25 gulden). Maar Willem van den Berg was 72 jaar oud en hij 'geniet uit de arme kost'.
Soester politiehistorie
Onder deze titel heeft W. ter Haar een beschrijving van onze plaatselijke hermandad gemaakt. Over de hierboven beschreven periode heefthij andere feiten gevonden, zo is bij hem de eerste garde champêtre Cornelis van 't Klooster en deze zou 143 gulden per jaar verdienen.
Over Jan Roest wordt niets geschreven, verder heeft hij geen hoge dunk van zijn vroegere voorgangers gehad. Hij schrijft: "vaak konden de veldwachters in de eerste helft van de negentiende eeuw noch lezen noch schrijven". Hoe het met rekenen zat weten we niet, wel dat er rond Cornelis van 't Klooster een storende rekenfout in dit boek vermeld staat. Cornelis begint als 18 jarige garde champêtre in 1812 en overlijdt op 47 jarige leeftijd in 1830, of zouden veldwachtersjaren dubbel tellen.
Terug naar Jan Roest: het derde beroep dat bij Jan Roest vermeld werd is kastelein, wanneer hij dat uitgeoefend heeft is niet bekend maar een combinatie van veldwachter en kastelein lijkt mij een hele handige zet.
In dit artikel staat natuurlijk de relatie van de familie Roest en het Groot Gaesbeeker Gilde centraal, de vondst van de vermelding dat Jan net als zijn broer Cornelis in 1807 nieuwe `ingangers' - dus leden — geworden zijn is dan ook een mooie opsteker. Gezien het jaarinkomen van Jan is het inkopen van het lidmaatschap wel een financiële aderlating, dat inkopen kostte namelijk 9 gulden. Later komen we Jan in 1812 weer in de- boeken tegen, er is aan hem een bedrag van 4 gulden en 10 stuivers uitbetaald, waarvoor is niet duidelijk.
In 1814 betaalt Reijertje Cornelisse Pannekoek voor haar 'emmer bier' één gulden en 10 stuivers. Heupers heeft dit gegeven in zijn boeken ook vermeld, helaas niet wat de traditie van dit gebruik was. Uit de gildeboeken blijkt dat vrouwen waarvan de echtgenoot al lid was zich konden inkopen met deze figuurlijke emmer bier, opvallend is dat gewoon de meisjesnaam genoteerd staat. Misschien was de emancipatie toen toch verder dan dat we nu denken. Voor diegenen die een hele 'emmer bier' wel veel vinden: het bier bevatte toentertijd minder alcohol dan tegenwoordig en hoeveel liter zou er in een dergelijke emmer gezeten hebben? Na het overlijden van Jan zet Reijertje de tapperij voort, in de gildeboeken is de vermelding gevonden dat de weduwe Roest in 1836 kastelijnse was. Hun tweede zoon was;
Anthonij Jacobus Roest en Hanna Brede
Anthonij is op een bijzondere dag geboren: 25 december 1812. Ook heeft hij volgens de overlevering bijzondere doopnamen gekregen, hij is vernoemd naar Anthonij Jacobus Schutter. Wie was deze Schutter waarvoor de adoratie zo groot was dat vader Jan Gerritsz Roest zijn tweede zoon vernoemde en zelfs zijn schoonvader passeerde? Anthonij Jacobus Schutter was de maire (burgemeester) van Soest vanaf 1810 tot zijn plotselinge overlijden op 16 januari 1813. Het is een gewaagde veronderstelling maar de maire was verantwoordelijk voor het ronselen van dienstplichtige militairen voor het leger van Napoleon. Zou maire Schutter door Jan Roest te benoemen tot veldwachter hebben voorkomen dat Jan mee op de fatale veldtocht naar Rusland had gemoeten? Anderzijds woonde Jan ook met zijn gezin in een privé huis van Schutter. Diens weduwe hertrouwde met de heer Snouckaert van Schauburg, op de adreslijst van 1820 vinden we de woning in de buurt van de Oude Kerk.
Of de winter van 1836 koud geweest is weten we niet, wel dat Anthonij wat warmte en genegenheid zocht en vond; hij werd op 8 november 1836 vader van een dochter Johanna. Er waren wel twee probleempjes, hij was nog niet getrouwd en de moeder van het kind was wel erg jong; namelijk 15 jaar. Op 6 december 1836 trouwt hij met Johanna Bredie te Benschop en wordt het kind erkend.
In de inleiding is geschreven dat er bij deze familie niets kwam aanwaaien, toch lijkt het erop dat er een uitzondering gemaakt moet worden voor kinderen, dit echtpaar kreeg maar liefst 16 kinderen. Wel was de kindersterfte ook hier aanzienlijk. Johanna (1836-1913) was al genoemd, huwde met Jacobus Gijsbertus Seezink. Frederik (1837- 1839) werd geen twee jaar, Reijertje (1839-1839) net een halfjaar, weer een Frederik (1840-ca.1909), Rijkje (1843- 1846), een levenloos geboren zoontje (1845), Gerardus Jacobus (1847- 1848), nogmaals een Rijkje (1849- 1928) zij huwde met Peter Dorresteijn. Anthonie (1851-?) werd mogelijk lid als Toon Teunisse Roest in 1879. Jan (1852-1926) was arbeider en trouwde met Gerritje Roeten, zij moesten huwelijksdispensatie aanvragen omdat zij derde graads verwant waren. Dan volgt Gerardus (1855-ca.1942),Jacobus wordt in de volgende alinea behandeld, Cornelis (1858-1928), Willem (1860-1945)werd bloemist en verhuisde met zijn vrouw Betje Helderman naar Baarn. Wederom werd een kind onder de naam Johanna (1863-1923) gedoopt, terwijl haar oudere zus gewoon in leven was. Johanna trouwde met de kleermaker Bernardus Mets, en tenslotte Cornelia (1866-192?). De eerste elf kinderen zijn in Soest geboren, de volgende vier in Baarn en tenslotte de jongste dochter in Soesterberg. Het gezin woonde toen in het pand met nummer D 76a.
Ook qua beroepen heeft Anthonij een aardige variatie gehad, zo staat hij vermeld als schoenmaker, landbouwer en spoorwegwachter. Schoenmaker zijn in een tijd dat het merendeel van de bevolking dagelijks op klompen liep zal wel geen vetpot geweest zijn, de periode in Baarn (ca. 1856-1865) was hij landbouwer maar de vrees is dat dit maar een klein boerenbedoeninkje was.
Als spoorwegwachter moet hij wel bij het traject Utrecht-Amersfoort gewerkt hebben, anders moet men de benaming spoorwegwachter wel erg letterlijk nemen; de spoorlijnen AmersfoortAmsterdam en Baarn-Utrecht zijn pas aangelegd na het overlijden van Anthonij op 6 maart 1868.
In 1848 worden ene T. Roest en zijn vrouw lid van het groot Gaesbeekergilde. Dat dit bovenstaand echtpaar is wordt bevestigd in 1855 want dan betaald Hanna Brede haar emmer bier. Uit de gildeboeken blijkt dat het goede jaren voor het Gilde waren, er waren veel nieuwe ingangers en er was elk teerjaar een batig saldo. De band met de rooms-katholieke kerk was toen erg sterk en pastoor W. Steenhoff wist wel een bestemming voor dat batige saldo, namelijk de nieuwe Petrus en Pauluskerk. Naast deze schenkingen werd ook een tweetal leningen door het Gilde aan het kerkbestuur verstrekt. Iets wat tegenwoordig ook weer actueel is betreft de betaling van de inzet van politie bij de Gildefeesten. Dat dit niet nieuw is lezen we ook in de Gildeboeken, bij elk teerfeest wordt er een bedrag betaald voor het 'oppassen'. Eerst 6 gulden aan de 'diender en veldwachter', later 12 gulden aan de `policie' .
Jaap Roest en Gerritje van Achteveld
Jaap is geboren in Baarn op 23 september 1857 en gedoopt als Jacobus. In zijn kinderjaren is hij met zijn ouders verhuisd naar Soest. Jacobus trouwt te Soest op 21 oktober 1893 met Gerritje van Achteveld (1863-1938), hoewel haar achternaam anders doet vermoeden was ze geboren te Hoogland, bij haar trouwen zal ze wel in Soest gewoond hebben. Jaap en Gerritje gaan wonen in 't Soesterveen, aan het einde van de huidige Smitsweg. Daar zou volgens een vage bron Jaap de boerderij al in 1887 hebben laten bouwen. Dit klinkt eenvoudig maar voor deze mensen past toch zeker grote bewondering, zonder 'oud geld' toch een redelijk boerenbedrijf opstarten en in stand houden. In het boekje "Verdwenen plekjes van Soest en Soesterberg" geschreven door B.J. van Os en getekend door W.M.E. ter Horstvan de Rotte en G.J. ter Horst-Koudijs wordt dit pand ook beschreven. De fraaie pentekening is met toestemming afkomstig uit dit boekje.
Jaap en Gerritje kregen drie kinderen; Anthonius Arnoldus (1896-1926), Arnoldus Johannes volgt in de volgende alinea en Johanna Hendrika (1901- 1905). Toon, de oudste zoon, leek een mooie toekomst te krijgen; hij was in dienst bij de Gemeentewerken in Soest. Onverwacht is hij tragisch aan zijn einde gekomen, in de Soester Courant van 13 februari 1926 lezen we bijna letterlijk wat er gebeurd is. Toon was getrouwd met Petronella de Ruijgt, haar zus lag in scheiding en op de bewuste zondagmorgen had ze al woorden met haar ex-man gehad.
Op de zondagmiddag 7 februari kwam deze wegwerker Martens (de naam stond toen al volledig in de krant) Toon Roest op de Eng tegen. Ze hebben nog wat woorden gehad en pardoes pakte de dader zijn revolver en schoot Toon met twee kogels neer. Toon wist nog een enkele stap te lopen maar stierf vrijwel onmiddellijk. De dader vluchtte wel weg maar kon nog dezelfde middag aangehouden worden. De weduwe bleef achter met drie kleine kinderen.
Jaap was daggelder, soms werd hij ook wel landbouwer genoemd. 's Zomers ging hij in de Eemnesser polders gras maaien, ze bleven dan met anderen in het veld slapen. Later in het seizoen begon het zichten van de rogge, Genitje ging dan mee om de schoven te binden. De rest van het jaar zal hij zeker ook allerlei werkzaamheden gedaan hebben zoals sloten schonen, dorsen of turf steken.
In de Nieuwe Amersfoortsche Courant van 18 november 1908 staat er een verslag van een proefveld rogge wat gelegen was op de grond van J. Roest. Het was enerzijds met kunstmest bemest en anderzijds met twee tweepaardsvrachten stalmest. Nu was deze mest op 2 are gegooid omdat de buurman niet wilde dat het kunstmestproefveld zou winnen. Natuurlijk was volgens de krant het kunstmestperceel economisch winnaar want het verslag was geschreven door de kunstmesthandelaar.
Of Jaap ooit lid van het gilde is geworden is twijfelachtig, volgens de huidige reglementen die gebaseerd zijn op oude tradities mogen alleen geboren Soesters lid worden. Vroeger was bezoek aan een kroeg veel gebruikelijker dan tegenwoordig, van Jaap is bekend dat hij wel eens bij Driekus Butzelaar terecht kwam. Daar zal hij zeker de Gildebroeders ontmoet hebben, in die tijd werd daar ook weleens geteerd. Volgens de overlevering werd er weleens een stamgast van 'Driekus over de plank' met de kruiwagen thuisgebracht, of belandde eerst in de naastgelegen sloot.
Aan het einde van de 19de eeuw lijkt er een neergang in het gilde te bespeuren, daar zullen verschillende oorzaken voor zijn. Uit de rekening van de teerdagen komen we in het begin van de 19de eeuw de vermelding van een uitkering aan de 'zieke leden', het is een klein bedrag voor een paar leden. Aan het einde van die eeuw wordt geschreven over een uitkering aan de 'werkende klasse' en is het een aanzienlijk bedrag (daggelders kregen dus geen vrij voor de teerdagen). Er was wel eens een uitgekookt figuur die meldde dat hij werken moest en dus de uitkering opstreek, hij ging dan bedienen in de gelegenheid waar de teermaaltijd plaatsvond en zal dan wel een hapje 'mondkost' mee gegeten hebben. Verder werden de nieuwe ingangers vanaf 1895 niet meer vermeld en de laatste bladzijden van het gildeboek maken een onvolledige indruk. Het waren de jaren van de wereldwijde 'Agrarische Depressie', het gilde zal dat ook wel in de opbrengst van de landerijen hebben kunnen bemerken. Dit zal mede invloed gehad hebben op de wat bekoelde relatie met de rooms-katholieke kerk. Vader Jaap zelf overlijdt op 23 februari 1934 te Soest. Op de familiefoto zien we Gerritje met een cometmuts op haar hoofd, deze muts werd vaak gedragen door vrouwen uit Hoogland en verder de Gelderse Vallei in. We vervolgen met de tweede zoon;
Arie Roest en Geertje Kok
Arie is geboren op 5 november 1898 en gedoopt met de namen Arnoldus Johannes. Hij trouwt te Amersfoort op 11 februari 1931 met Geertruida Aleida Kok (1907-1987). Geertje is geboren te Amsterdam, haar vader was werkzaam bij de spoorwegen. Arie heeft Geertje ontmoet op de kermis, zij woonde toen met haar familie in Amersfoort. Ze kregen 13 kinderen, op het moment van schrijven zijn er vier overleden. Bertus, Antoon en Arie en Truus zijn overleden. Zoon Piet wordt in de volgende alinea behandeld.
Arie is ook lid van het Groot Gaesbeeker Gilde geweest, de oudste zoon Timo heeft de 'kaper opgeëist', en hoefde dus geen inschrijfgeld te betalen. Arie was lid tijdens de wederopstanding van het Groot Gaesbeeker Gilde eind jaren 50 van de vorige eeuw. Er waren enkele roerige vergaderingen waarin het oude bestuur verantwoording moest afleggen voordat de nieuwe ouderman Wim Schimmel zijn reorganisatie kon doorvoeren, op deze vergaderingen was Arie Roest een van de mannenbroeders die durfde door te vragen naar het beleid in voorgaande jaren. Waarom was Arie er zo gebrand op om het verleden op te rakelen? Was het een nobele strijd van arbeid tegen kapitaal? Was het een strijd tegen de 'gevestigde orde'? Wie had ervoor gezorgd dat het gilde met zijn landerijenbezit nog steeds na zeker 400 jaar bestond? De grote boeren die het bestuur vormden en de regels voor het landgebruik bepaalden of de keuterboeren die hoge pachtprijzen opbrachten omdat ze de grond goed konden gebruiken?
In het eerder genoemde boekje van Ben van Os wordt ook Arie nog even aangehaald. Idyllisch werd er geschreven; Arie had overdag een baan en boerde wat in zijn vrije tijd. Ik denk niet dat Arie en Geertje wisten wat 'vrije tijd' was. De werkweken waren nog zes dagen en dan wachtte thuis wel weer het een en ander, voor Geertje was het onderhouden van het gezin al bijna een dubbele dagtaak. Gezien de crisisjaren en het kinderrijke gezin zal Arie wel alles hebben moeten aanpakken wat op zijn weg kwam. Bij zijn beroepen zijn dan ook vermeld los arbeider, stukadoor en landbouwer. Hun boerenbedrijf dat hij van zijn ouders overgenomen had was geadresseerd als Smitsweg 51A. Mevrouw Jo Koot vertelde pas nog dat Arie Roest op de Eng aardappels ging rooien en er een hele reut kinderen meehielp. Piet wist dat ze 400 roeden (ca. 0.56 ha.) piepers verbouwden, in de nazomer gingen ze zaterdags met de hand rooien en overal een heel of half mud wegbrengen. Ondanks de vele handen was het toch avond voordat ze klaar waren.
Eind jaren zestig moest hun boerderij wijken voor nieuwbouw, er werden flats gebouwd. Nu is er weer sprake dat deze flats gesloopt zullen gaan worden, ze kunnen misschien wel weer een leuk boerderijtje herbouwen.
Arie is overleden op 8 augustus 1981, Geertje op 2 januari 1987, we vervolgen met;
Piet Roest en Fien van Bekkum (1943-1999).
De aanleiding voor Piet en Fien om lid van het Groot Gaesbeeker Gilde te worden was het koningschap van Wim Hartman (1929-2008). Deze vrijgezel schoot in 1975 het laatste stuk hout van de koningsvogel naar beneden. Maar een koning zonder koningin is wel erg kaal dus vroeg Wim Hartman zijn danspartner van de Soester Boerendansgroep Coby de Bruin als koningin. Deze stemde daarin toe en zij vroeg twee vriendinnen als hofdames ter versterking; dit was dus onder andere Fien. Voor Wim Hartman was de troonsafstand meteen het einde van zijn activiteiten voor het gilde. Waarschijnlijk zijn enkele opmerkingen over dit gelegenheidspaar wat verkeerd gevallen. Anders was het voor Fien en Piet Roest, dit was juist het begin van het lidmaatschap en betrokkenheid.
Piet belandde met zijn beroep net als zijn vader ook in de bouw, hij was metselaar. Van hun kinderen heeft Robert Roest misschien wel de meeste naamsbekendheid, deze Robert was profvoetballer bij onder andere FC Utrecht. Dochter Letty woont in Amsterdam. Maar de zoon waar het om draait in dit verhaal is;
André Roest en Wilma Horst
Voor André werd 31 augustus 2008 de dag dat zijn inzet voor het Groot Gaesbeeker Gilde bekroond werd met het koningschap. Als jonge jongen al in 1977 begonnen als tamboer in het korps heeft hij zich al op verschillende terreinen bezig gehouden met het gilde. Zelfs met het administratieve beheer van het oudste goederenbezit van het gilde - de landerijen - heeft hij bemoeienis, dit vanwege zijn bekendheid met de regelgeving. Ook zijn huidige beroep sluit weer aan bij de inleiding van dit verhaal, hij is relatiebeheerder van agrarische klanten bij een regionale bank die zijn wortels ook in de landbouw heeft. Dus hier treft hij weer de traditie van 'oud geld' en zuur verdiend geld' aan.
André en Wilma Roest hebben drie kinderen waarvan twee zoons, of deze later hun vader in de voetsporen van het gilde volgen is nog afwachten. Dat de kinderen geboren zijn te Baarn in het ziekenhuis, is niet het probleem want de hedendaagse gildestatuten vertalen "geboren in Soest" als "het woonachtig zijn van de ouders in Soest ten tijde van geboorte van het kind". Een minder voor de hand liggend voorbeeld daarvan is de voormalige ouderman Wim van den Breemer (1940-2007), zijn wieg stond vanwege de evacuatie in mei 1940 in Westwoud (Noord-Holland)
Tenslotte
Ook voor dit artikel zijn verschillende mensen behulpzaam geweest, natuurlijk de voormalige werkgroep Eemland en de huidige werkgroep Genealogie en Historisch Onderzoek voor verschillende genealogische gegevens.
Ook André en Wilma Roest verleenden hun medewerking evenals vader Piet en oom Jan en tante Rita Roest. Mijn dank aan allen.
GERAADPLEEGDE LITERATUUR;
Soest bij kaarslicht en tuitlamp van E. Heupers.
De gilden van Soest van E. Heupers.
Soester Politiehistorie van W. ter Haar.
Verdwenen plekjes van Soest en Soesterberg van B.J. van Os.
Diverse jaargangen van Zoys tot Soest.
Archieven
Gildeboek van 1780 tot 1907.
Diverse registers in Gemeente archief Soest met dank aan J.J. Piekema
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.