Mieke Heurneman
Dit artikel [1] verschijnt in twee delen en is een vervolg op de artikelen "Ruste eenigheyd & welvaaren." Onderzoek naar de elite van Soest rond 1750' en Patriotten, Prinsgezinden en Pruisen. Onderzoek naar de elite van Soest rond 1787', die in 2007 en 2008 zijn verschenen in Van Zoys tot Soest. De artikelen maken deel uit van het lacuneonderzoek naar de bestuurlijke elite in de provincie Utrecht in de achttiende en negentiende eeuw in het kader van het project `Waard om te weten', dat is opgezet door Landschap Erfgoed Utrecht.
De komst van de Fransen
De jaren '80 van de achttiende eeuw waren een roerige periode geweest. Stadhouder Willem V had met moeite en dankzij de hulp van zijn zwager, de Pruisische koning FrederikWilhelm II,de macht weten te behouden. Na de komst van het Pruisische leger waren veel radicale patriotten (tegenstanders van de stadhouder) uit de Republiek naar Frankrijk gevlucht. Daar vond in 1789 de Franse Revolutie plaats, waarin de idealen Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap hoogtij vierden. De Fransen wilden deze idealen ook buiten hun grenzen verspreiden. Zo had Frankrijk in 1793 de oorlog verklaard aan de Republiek en aan Engeland. De Fransen wonnen snel terrein. Een Engels tegenoffensief in de Betuwe kon hen niet tegenhouden. In januari 1795 konden de Fransen uiteindelijk doorstoten. De grote rivieren waren bevroren, zodat ze die makkelijk konden oversteken. Op 16 januari gaven de Staten van Utrecht zich over aan de Franse generaal Charles Pichegru.
Met het Franse leger kwamen ook patriotten terug, die in 1787 waren de Republiek waren ontvlucht. Samen met de patriotten die hier waren achtergebleven en met hulp van het Franse leger voerden ze hier de Bataafse Revolutie door. De Rechten van de Mens en de idealen van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap vormden daarvoor de basis. Stadhouder Willem V werd afgezet en vluchtte naar Engeland. Op verschillende niveaus moesten de zittende oranjegezinde bestuurders het veld ruimen en werden zij vervangen door aanhangers van de revolutie. Zo werd op 25 januari het Utrechtse stadsbestuur afgezet en drie dagen later gebeurde hetzelfde met het provinciebestuur. Dat had voorheen uit drie leden bestaan: de Geëligeerden (die de geestelijkheid vertegenwoordigden), de Ridderschap (die het platteland vertegenwoordigde) en de Steden. Het eerste en tweede lid van de Staten werden afgeschaft. Zij waren immers gebaseerd op de in de ogen van de patriotten vermaledijde standenmaatschappij van voor de revolutie, waarin de gelijkheid tussen burgers ver te zoeken was geweest. Alleen afgezanten van de steden (Utrecht, Amersfoort, Wijk bij Duurstede, Rhenen en Montfoort) bleven in het provinciebestuur over.
De ambachtsheerlijkheden werden opgeheven, wat voor Soest betekende dat het dorp niet meer onder toezicht van ambachtsheer Willem V viel. De dorpsbestuurders van Soest werden dan ook niet langer door hem benoemd, maar konden nu door de Soester bevolking zelf gekozen worden. Op plaatselijk niveau werden overal revolutionaire comités opgericht die de verkiezingen organiseerden.
Kortom, het waren roerige tijden. Wat merkte een dorp als Soest van alle veranderingen die op nationaal niveau plaatsvonden en hoe verliep de revolutie hier? Welke gevolgen had die voor de dorpsbestuurders van Soest? Er zijn veel bronnen bewaard gebleven uit deze periode. De belangrijkste zijn de notulen van de municipaliteit (het dorpsbestuur), die beginnen in februari 1795 en doorlopen tot eind november 1798. Voor de jaren daarna kunnen we gegevens over de samenstelling van het dorpsbestuur aflezen uit buurmeestersrekeningen en uittreksels van notulen van het provinciebestuur.
Bestuurders afgezet
Hoe zag het Soester dorpsbestuur eruit aan de vooravond van de Bataafse Revolutie? Soest werd bestuurd door een buurmeester en zeven schepenen. Onder de schepenen waren er vijf die al decennialang een functie als schepen of als buurmeester hadden vervuld. Zo waren de boeren Willem Fluijt, Toon van den Hoeven, Peter Michielse Dijkman, Jan Otten van Ommeren (die Hees vertegenwoordigde) en winkelier Cornelis van Altena reeds in de jaren 1760 tot het dorpsbestuur toegetreden. In de jaren 1780 hadden molenaar Willem Smits en koopman Geurt Hilhorst zich bij hen gevoegd. Van de zeven schepenen waren er vier gereformeerd en drie katholiek. Officieel was het voor katholieken verboden om bestuursfuncties te bekleden, maar in Soest was de meerderheid van de bevolking katholiek en warenerte weinig gereformeerden die geschikt waren voor een dergelijk ambt. Buurmeester en voorzitter van het dorpsbestuur was sinds 1789 Jacobus van Pembroek, die oorspronkelijk uit Amsterdam kwam en zich kort tevoren permanent op de buitenplaats Hofslot had gevestigd. Deze acht personen hadden vanaf 1789 het dorpsbestuur van Soest gevormd.[2] De Bataafse Revolutie maakte daar ruim vijf jaar later een einde aan.
Wie zich bij de 'Revolutie in Soest' wilde taferelen voorstelt, komt bedrogen uit. De Bataafse Revolutie is hier zeer vreedzaam verlopen. Op maandag 9 februari 1795 had buurmeester Jacobus van Pembroek de belangrijkste dorpelingen bijeengeroepen in het rechthuis. Aanwezig waren de schepenen Willem Fluijt, Toon van den Hoeven, Cornelis van Altena, Geurt Hilhorst en Willem Smits en daarnaast de 25 voornaamste inwoners van Soest. Opmerkelijk is dat twee schepenen, Pieter Michielse Dijkman (notabene de rijkste boer van het dorp [3] en Jan Otten van Ommeren ontbraken. Waren zij er gewoon toevallig niet of waren ze misschien niet eens uitgenodigd? Waren zij oranjegezind en werden ze daarom buiten de deur gehouden?
Jacobus van Pembroek besprak de politieke omstandigheden en toonde een brief, waarin het Amsterdamse Comité Révolutionair hem opdracht gaf om in het Sticht van Utrecht de Revolutie te bevorderen[4]. Hij riep het volk van Soest op om een Comité Révolutionair te vormen, dat verkiezingen moest organiseren voor een nieuw gerecht, de 'provisionele municipaliteit'. Vervolgens werd een Comité Révolutionair van twaalf mensen benoemd:
Geurt Hilhorst
Henricus Ebbenhorst
Henricus de Beer
Willem Smits
Evert Fluijt
Jacob Isaakse
Cornelis van Altena
Cornelis van de Bremert
Wouter Lochtestein
Teunis Steenbeek
Gijsbert Gerritze Schouten en
Michiel Dijkman.
Predikant Frans Hendrik Gelhuis werd gekozen tot secretaris en Jacobus van Pembroek zelf werd samen met de eigen geërfden van Soest benoemd tot raadgever. Helmus Schimmel kon aanblijven als gerechtsbode, een functie die al enkele generaties in de familie (ook vader en grootvader waren bode geweest) was. Met de benoeming van het Comité Révolutionair waren de voormalige buurmeester en schepenen uit hun functie ontheven. Dat betekende dat net als de twee afwezige schepenen ook Willem Fluijt en Toon van den Hoeven het veld moesten ruimen. Drie personen uit het afgezette bestuur konden blijven: koopman Geurt Hilhorst, molenaar Willem Smits en winkelier Cornelis van Altena. Van de nieuwe gezichten waren behalve bakker Henricus Ebbenhorst de meesten boer. Van het Comité Révolutionair waren alleen Willem Smits, Evert Fluijt en Cornelis van Altena gereformeerd. Driekwart was dus katholiek.
Het Comité Révolutionair vroeg zich af hoe het nu verder zou gaan met de vertegenwoordiging van het platteland, nu de Ridderschap Chunquasi representeerende') was opgeheven en ambachtsheer Willem V was vertrokken en van zijn posten was ontslagen. Het eiste zelf zijn vertegenwoordigers te mogen kiezen en zitting te krijgen in de Statenvergadering. Daarom werden Teunis Steenbeek en Jacobus van Pembroek afgevaardigd naar Utrecht. Eigenlijk zouden zij de volgende dag al zijn vertrokken, maar door de plotseling ingevallen dooi waren de wegen te slecht begaanbaar en zou de reis te gevaarlijk zijn. Daarom moesten ze hun vertrek uitstellen.
Vrije verkiezingen
Enkele dagen later werd bekend dat de revolutie in Baarn al verder was gevorderd. Daar was reeds een provisionele municipaliteit (voorlopig dorpsbestuur) gekozen en wilde men op 16 februari naar Utrecht gaan om dit heugelijke nieuws bij het provinciebestuur te melden. Daarop besloten de Soesters er ook vaart achter te zetten. Als zij ook snel voorlopige bestuurders zouden kiezen, konden ze samen met de Baamers naar Utrecht reizen. Met z'n tweeën zouden ze daar als plattelandsvertegenwoordigers meer gewicht in de schaal kunnen leggen. Daarom werd het volk van Soest opgeroepen om zich op zondag 15 februari (dus nog geen week na de installatie van het Comité Révolutionair) om twaalf uur in de kerk te verzamelen om zelf bestuurders te kiezen. Gezinshoofden (alleen mannen) boven de twintig jaar mochten stemmen, tenzij ze `gealimenteerd' (bedeeld) werden of 'dienstbaar' (huispersoneel) waren. Snel werd er een lijst gemaakt van alle ingezetenen en er werden stembriefjes vervaardigd met daarop het nummer en de naam van de stemgerechtigde. Op dit briefje schreef de kiezer op wie hij wilde stemmen. Anoniem was het stemmen dus niet.
Jacobus van Pembroek sprak op die bewuste zondag het volk van Soest toe en legde de stemprocedure uit. Er zouden acht vertegenwoordigers worden gekozen, die 'elkander niet te na in den bloede [mochten] bestaan'. Zo konden niet tegelijkertijd een vader en een zoon of twee broers worden verkozen. Bovendien moesten de uitverkorenen van onbesproken gedrag zijn en 'met de vereischte bekwaamheden voorzien zijn'.[5]
Gekozen werden:
Evert Fluijt
Teunis Steenbeek
Henricus de Beer
Henricus Ebbenhorst
Aart van 't Klooster
Willem Smits
Jan Bieshaar en
Geurt Peterse Hilhorst.
Van deze acht personen hadden er zes ook in het Comité Révolutionair gezeten. Nieuw waren Aart Janse van 't Klooster (1758-1822) en Jan Wouterse Bieshaar (1739-1825). Geen van beiden had eerder een bestuurlijke functie bekleed.
Ze waren allebei landbouwer. Aart Janse van 't Klooster behoorde volgens een zetting uit 1789 [6] zelfs tot de top tien van Soest. Jan Wouterse Bieshaar was daarin pas op een 56"e plaats terug te vinden. Vertrouwd was de aanwezigheid van de gereformeerde molenaar Willem Smits en de katholieke koopman Geurt Hilhorst in het dorpsbestuur. Netals in het Comité Révolutionair bestond de provisionele municipaliteit voor driekwart uit katholieken. Het Soester dorpsbestuur zou deze samenstelling houden tot mei 1796.[7] Als secretaris werd Zeger de Beer gekozen en als bode wederom Helmus Schimmel Abramszoon, die hospes was in herberg De Drie Ringen in de Kerkebuurt. Zij werden benoemd voor zes weken 'of zo lang het volk zulks goed vinden mogt' [8]. Zeger de Beer was één van de mensen die in 1787 het slachtoffer waren geworden van plunderingen door Pruisische soldaten. De Pruisen waren stadhouder Willem V te hulp gekomen, toen de patriotten hem in het nauw hadden gedreven. Zeger de Beers verkiezing als provisioneel secretaris duidt erop dat hij revolutionaire sympathieën had.
Wellicht stond hij in 1787 al bekend als patriot en was dit een reden voor de Pruisen, of degenen die hen de weg wezen, om zijn huis uit te kiezen om te plunderen. Hij was toen in Soest in elk geval degene die het zwaarst was getroffen. Als secretaris was hij in 1795 ook degene die de schade van de slachtoffers inventariseerde, die men bij het provinciebestuur probeerde vergoed te krijgen.
Na de verkiezing van de bestuurders werden Teunis Steenbeek en Geurt Peterse Hilhorst met Jacobus van Pembroek als raadgever aangewezen om namens Soest naar de Statenvergadering in Utrecht te gaan. Tot slot las Jacobus van Pembroek een verklaring voor, waarvan de tekst met kleine aanpassingen was overgenomen uit Baarn. Die werd door de Soesters met blijde toejuichingen ontvangen. Toen Vrijheidsmaagd, die symbool staat voor de revolutionaire idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. (GA Soest, Gerecht Soest en Birk (1588-1813), inv.nr. 25) alles afgelopen was, was het inmiddels zes uur. Het was al met al dus een hele zit geweest.
Vertegenwoordiging in de kwartiersvergadering
Op 16 februari 1795 gingen Teunis Steenbeek, Geurt Peterse Hilhorst en Jacobus van Pembroek naar Utrecht 'om aldaar van deeze Revolutie kennis te geven aan de Repreesentanten van het volk van het Sticht van Utrecht en te verzoeken hun aandeel te moogen hebben in de stemmen en sessie in hunne vergaadering ten einde mede te werken ten algemeenen nutte van den Lande [9].
Ze kregen als opdracht mee om meteen een heikel punt aan te snijden, namelijk de vergoeding van de schade die Soest had geleden door voorbijtrekkende en ingekwartierde soldaten. Een dag later keerden de Soesters terug en bracht Teunis Steenbeek in het rechthuis verslag uit. Hij vertelde `dat zij vriendlijk ontvangen en gefiliciteerd waren met de gelukkig volbrachte Revolutie'[10].
Zitting of stemrecht in de vergadering hadden ze echter nog niet gekregen, omdat eerst een plan moest worden opgesteld over de vertegenwoordiging van het platteland. Tot die tijd kon ook nog niets worden gezegd over de vergoeding voor leveranties aan buitenlandse legers en inkwartiering van soldaten.
Een week werden Teunis Steenbeek en Geurt Hilhorst opnieuw naar Utrecht" gestuurd met de boodschap om namens het vrije volk van Soest in de Statenvergadering nogmaals aan te dringen op een goede regeling voor de vertegenwoordiging van het platteland ('welke zoo een aanneemelijk gedeelte van het volk onzer provintie uijtmaakt'). Dat was hard nodig, temeer daar de Ridderschap zich volgens de Soestenaren in het verleden als `uijterst gebrekkige en zelfs schadelijke representanten van het platteland' had getoond.
Niet lang daarna ontving het Soester dorpsbestuur een conceptplan voor het provinciebestuur. Er kwam een systeem van getrapte verkiezingen. Het Utrechtse platteland werd verdeeld in vier kwartieren. Elk dorp zou gekozen vertegenwoordigers naar de kwartiersvergadering sturen en elk kwartier zou vervolgens afgevaardigden kiezen voor het provinciebestuur. In het provinciebestuur hadden de steden (Utrecht, Amersfoort, Wijk bij Duurstede, Rhenen en Montfoort) samen vijf stemmen en het platteland vier (elk kwartier één). Het platteland zou later nog verschillende voorstellen doen om dit gelijk te trekken, maar daar voelden de steden niets voor. De afgevaardigden van het platteland vormden samen met die van de steden de zogeheten Representanten 'sLands van Utrecht.
In Soest werden alle stemgerechtigden opgeroepenCanesop verlies van stem') om op maandag 16 maart om twee uur 's middags in de kerk te komen om één vertegenwoordiger te kiezen die naar de kwartiersvergadering in Amersfoort zou gaan, waar de vertegenwoordigers van de dorpen in het kwartier van Eemland bijeen zouden komen. Met een overweldigende meerderheid werd Teunis Steenbeek tot voorzitter van de Soester municipaliteit en als afgevaardigde in de kwartiersvergadering gekozen. Zeger de Beer en Evert Fluijt werden gekozen tot secretarissen.
De verkiezingsuitslag zag er als volgt uit:
Teunis Steenbeek: 50 stemmen
Jacobus van Pembroek: 5 stemmen
Willem Smits: 2 stemmen
Geurt Hilhorst: 1 stem
Teunis Steenbeek was een tamelijkrijke [12] katholieke boer, die enkele knechten of dienstboden in dienst had. Hij had voor 1795 nog niet in het Soester dorpsbestuur gezeten. Wel was hij daarvoor genomineerd geweest. De schout, buurmeester en de schepenen hadden destijds jaarlijks namen van potentiële bestuurders moeten indienen bij stadhouder Willem V, die ambachtsheer over dit gebied was. Voor elke functie werden twee mensen voorgedragen. Normaliter werden degenen die als eersten waren genoemd, uitverkoren. Teunis Steenbeek had in 1787, 1788 en 1789 echter steeds als tweede keus voor een functie als schepen op de lijst gestaan. In 1793 en 1794 was hij zelfs eerste keus geweest. Maar toch was het nooit tot een benoeming gekomen. In de eerste drie gevallen was dat doordat zoals gebruikelijk de mannen van de eerste keus werden benoemd en in de laatste twee gevallen doordat er in deze jaren helemaal geen uitverkiezing had plaatsgevonden, waardoor de zittende bestuurders waren aangebleven. Teunis Steenbeek had dus achter het net gevist, totdat hij in februari 1795 was benoemd in het Comité Révolutionai .
Ondanks het dreigement dat men zijn stemrecht zou verliezen als men niet op zou komen dagen, bleef de opkomst nu beperkt tot 58 kiezers. Soest telde volgens een in augustus 1795 opgestelde lijst [13] in totaal 1275 zielen, inclusief vrouwen en kinderen. Onder hen waren 250 mannen en nog eens 257 'jongen mannen'. Van hen zal niet iedereen de stemgerechtigde leeftijd al hebben bereikt en onder hen waren ook bedeelden en afhankelijken. Maar dan nog zullen er in totaal meer dan 58 stemgerechtigden zijn geweest. Hadden degenen die niet kwamen stemmen geen tijd of zin om zo midden op de maandag een tijdrovende verkiezingsbijeenkomst bij te wonen? Vonden ze deze verkiezing niet belangrijk genoeg of hadden ze er geen vertrouwen in? Aan de andere kant was elders de opkomst voor de verkiezing van afgevaardigden voor de kwartiersvergadering vaak nog veel lager. Zo beklaagde de schout van Zeist zich over de lage opkomst en kwamen in Nigtevecht maar vijf kiezers opdagen.'4 Soesters in het provinciebestuur Op 23 maart kwamen de vertegenwoordigers uit Eemland in Amersfoort bijeen. Tijdens de kwartiersvergadering werden vier afgevaardigden gekozen voor het provinciebestuur.
Teunis Steenbeek (Soest)
Jacobus van Maanen Adriaanszoon (Renswoude)
Gijsbertus Hermanus Mulder (Baarn)
Jacobus van Pembroek (Soest)
Opmerkelijk is dat Jacobus van Pembroek op deze positie terechtkwam. Hij was immers niet gekozen in het dorpsbestuur en was daarvan 'slechts' raadgever. Had hij in zijn rol als aanjager van de revolutie (waartoe het Amsterdamse Comité Révolutionair hem opdracht had gegeven) wellicht nog een grotere en toezichthoudende rol in het kwartier Eemland? Het is dan ook de vraag in hoeverre Jacobus van Pembroek speciaal de belangen van Soest behartigde. Als geboren Amsterdammer was hij er wellicht eerder op uit om de revolutie in het algemeen te bevorderen. Aan de andere kant was hij niet nieuw in Soest: hij was er al een aantal jaren buurmeester geweest en de buitenplaats Hofslot was al sinds 1727 in bezit van zijn familie aan moederskant [15]. Hoe het ook zij, de Soesters waren met twee afgevaardigden sterk vertegenwoordigd in het provinciebestuur. Nadat Teunis Steenbeek en Jacobus van Pembroek namens de kwartiersvergadering naar Utrecht waren afgevaardigd, namen Geurt Hilhorst en Willem Smits namens Soest zitting in de kwartiersvergadering van Eemland.
Het kwartier Eemland bleef proberen de positie van het platteland ten opzichte van de steden te versterken. Begin april deed het nog een voorstel om het platteland toch vijf stemmen te geven door het Nederkwartier en de Proosdij samen twee stemmen te geven. Tegelijkertijd pleitte het ervoor dat wanneer een stadsburger het platteland wilde vertegenwoordigen, hij af moest zien van zijn burgerrecht. Verder vond men dat de kwartieren in Utrecht een eigen vergadervertrek moesten krijgen, wilde het platteland schadevergoeding voor de inundaties en een goede regeling van de rechtspraak, omdat er meeningvuldige ongeregeldheeden" [16] plaatsvonden. Maar het platteland vond weinig gehoor bij de vertegenwoordigers van de steden. Het besluit over het gelijktrekken van de stemmenverhouding werd uitgesteld en het voorstel over stadsburgers als representanten van het platteland werd afgezwakt. Zij hoefden niet hun burgerrecht op te geven, maar wel werd verboden om tegelijkertijd ook in een stedelijke regering te zitten, 'en hier op is bij ons tot Amersfoort nog beslooten dat den Burger J: v: Penbroek moet 't oog houden dat zulks niet gebeurd [17]. Een aparte vergaderruimte kregen de kwartieren ook niet.
Onrust en inkwartiering
Wat merkte de bevolking van Soest, behalve dat er verkiezingen werden gehouden, nu van de revolutie? Op zondag 8 maart 1795 werd in de hele provincie een dank- en biddag gehouden, die in Soest zowel in de gereformeerde als de katholieke kerk werd afgekondigd. Blijkbaar was het dorpsbestuur bang dat deze dag uit zou lopen op ongeregeldheden, want het vaardigde een dag van tevoren nog een bepaling uit waarin het winkeliers, herbergiers en andere neringdoenden werd verboden om op de biddag ook maar enige waren of drank te verkopen op straffe van een boete van zes gulden. Bovendien diende iedereen zich te onthouden 'van alle ongeregelde buytensporigheeden Beleedinge oproerige gesprekke en Handelinge, waar onder wij in deeze omstandigheeden wel specialyk verbieden het roepen van Oranje booven, het zingen van oproerige lietjes, het houden van zoodanige gespreken welk ingerigt zijn tegens de thands zoo gelukkige omwenteling van zaaken in ons vaderland welke zoude konne strekken om door valsche of verdigte tijdingen bij hunne meede burgers een ongegronde vrees te doen ontstaan... ' [18] Blijkbaar waren er nog altijd aanhangers van de Prins, die mogelijk voor rellen zouden kunnen zorgen. Enkele maanden later werd nogmaals een publicatie voorgelezen 'tegen het oranje draagen of bloemen van die coleur of in de huyzen te zetten, nog enige teekens hoe genaame [19].
Verder waren er natuurlijk de inkwartieringen en de kosten voor leveranties aan allerlei doortrekkende legers. In de buurmeestersrekeningen zien we die ook terug. Zo hadden voorbijtrekkende Hollandse, Engelse en Franse troepen in de herberg van Wilhelmus Schimmel te Soestdijk voor 52 gulden verteerd. En er waren nog allerlei extra zaken die aan de Franse en Engelse legers geleverd moesten worden, zoals hout, hooi, haver, turf, kaarsen, stro, brood en voor de Zwitsers bedden, dekens en matrassen en andere `nootwendigheeden'.[20] Verder kwam het vaak voor dat dorpelingen voor de Fransen als gids naar andere plaatsen als Utrecht, Naarden, Amersfoort, 's-Graveland of Rhenen moesten rijden. Dit ging ten koste van hun inkomsten, omdat ze dan één of meer dagen niet konden werken.
De Franse soldaten zorgden ook voor andere vormen van overlast. Zo klopten enkele Franse wagenknechts op 12 mei 1795 in de middag bij het huis van Hannus van Maaren op de Sterrenberg aan en vroegen om jenever of bier. Omdat dat er niet was, bracht zijn vrouw hen een kan melk. Nadat de Fransen die leeg hadden gedronken, gooiden ze hem aan stukken. Vervolgens probeerden ze het huis binnen te dringen en mishandelden ze enkele werklieden. Niet alleen brute mishandeling, ook diefstallen door militairen werden bij het dorpsbestuur gemeld. Zo meldde Jacob Bolleman dat militairen op 29 augustus 1795 'een swarte mansbroek, een frieze boezelaar van de vrouw, 2 neusdoeken van de meidt, een koopere snuijter, spek, metworst en een stuk rookent vlees, ook eenig geld en drank' [21] hadden gestolen.
Ook bakker Jan Smorenburg miste het één en ander: `eenige rogge brooden, eenige koppe, witte kommen, leepels, vorken en een stuk comijnen kaas' [22].
De vertegenwoordigers uit Soest bleven maar hameren op de vergoeding van de onkosten voor de legers en de schade die was aangericht. Maar ook het provinciebestuur zat krap bij kas. Om daar iets stelde Soest in de kwartiersvergadering voor om (...) `eenige gelde te fineeren uijt de goederen van die geene welke uijt de Lande zijn gevlugt of die er nog in zijn en zeedert het jaar 1787 in het bestier van deeze Lande zijn geweest, en dus door dien weg, onder de regeering de onheile van de Lande meede bewerkt hebbe (••). [23]
Hoe het met dit voorstel is afgelopen, is niet duidelijk. Uiteindelijk kwam het erop neer dat de onkosten voor de legers als een `domestique' kwestie werden betiteld, wat inhield dat de dorpen er zelf maar een oplossing voor moesten zoeken. In principe waren de onkosten voor rekening van de betreffende regimenten, maar men had vaak geen idee wie over al die legers, die intussen vaak ook al weer vertrokken waren, de verantwoordelijkheid had en waar dus een declaratie kon worden ingediend. Naar een schadevergoeding konden de Soesters dus (voorlopig) fluiten.
Het tweede deel van dit artikel zal verschijnen in het volgende nummer van Van Zoys tot Soest.
NOTEN:
[1] Met dank aan Gérard Derks voor zijn opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.
[2] Van de jaren 1791, 1793 en 1794 zijn geen electies (benoemingen) bewaard gebleven, maar wel nominaties. Het lijkt er op dat er in deze jaren ook geen electies hebben plaatsgevonden, wat tot gevolg had dat de zittende bestuurders aanbleven. In de protocollen van acten worden wel steeds de genomineerden genoemd, is er vervolgens ruimte overgelaten om later de uitverkorenen in te vullen, maar dat laatste is nooit gebeurd. Zie Het Utrechts Archief, Dorpsgerechten (Soest), inv.nr. 1912.
[3] Hij werd in een zetting in 1789 het hoogst aangeslagen. GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588- 1813), inv.nr. 104.
[4] Volgens B.C. de SavorninLohmanvond pas op 10 februari 1795 de eerste vergadering plaats van het `Vereenigd Comité van Opstand', zoals het Nationale Comité Révolutionair te Amsterdam was gaan heten. Tijdens deze vergadering werd besloten de revolutie verder te verspreiden. B.C. de Savornin Lohman, De bestuursinrichting van gewest, stad en platteland van Utrecht gedurende de Bataafsche Republiek (Utrecht 1910) 50. Ook in de Vechtstreek en Loosdrecht speelden Amsterdammers een rol bij het doorvoeren van de revolutie.
[5] GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588-1813), inv.nr. 19, 15 februari 1795. 6GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588-1813), inv.nr. 104.
[7] In mei 1795 (Hemelvaartsdag) besloten de stemgerechtigden uit Soest om deze bestuurders nog een jaar te handhaven. GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 19, 14 mei 1795.
[8] Ibidem, 15 februari 1795.
[9] GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588- 1813), inv.nr. 19, 15 februari 1795. Of de Soestenaren inderdaad samen met de vertegenwoordigers van Baarn naar Utrecht zijn gegaan of elkaar daar getroffen hebben, is de vraag. Het bestuur van Baarn stuurde namelijk een brief naar Soest met het verzoek om de uitslag van het bezoek aan de Statenvergadering door te geven en kopieën van papieren te mogen ontvangen. In elk geval besloten de Soesters toen om 'met die van Baarn en ter Eem communicatief te gaan'.
[10] Ibidem, 17 februari 1795.
[11] Toen de Staten nog alleen uit vertegenwoordigers van de steden bestonden, werden zij Provisionele Representanten 's Landsvan Utrecht genoemd.
[12] In 1798 bestonden zijn bezittingen uit: 'eene huijzinge hoff & hofsteede, met twee schuuren en twee bergen (...) benevens sestien morgen bouw en wijland strekkende van de boven tot aan de neder Birkze weg'. De waarde ervan werd geschat op 7500 gulden. HUA, Dorpsgerechten (Soest), inv.nr. 1934, 11 oktober 1798.
[13] GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588-1813), inv.nr. 36.
[14] F. Vogelzang, 'Van Staten naar Representanten. De omwenteling in de Staten van Utrecht in 1795' (nog ongepubliceerd artikel).
[15] M. Heurneman, Patriotten, Prinsgezinden en Pruisen' (2), 10.
[16] GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 19,7 april 1795.
[17] Ibidem, 20 april 1795.
[18] Ibidem, 7 maart 1795.
[19] Ibidem, 31 juli 1795 (in notulen van 5 augustus). Mogelijk is dit, net als het eerder genoemde voorschrift, een algemene proclamatie geweest, die niet speciaal op onrust in Soest sloeg.
[20] GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 108-II,buurmeestersrekeningen 1794-1795, 1795-1796.
[21] GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 19, 30 augustus 1795.
[22] Ibidem.
[23] Ibidem, 23 juni 1795.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.