Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

De ene veldwachter is de andere niet ... (deel 1)

Joop Piekema

Drankgebruik is van alle eeuwen, en dat er 150 jaar geleden in Soest een stevig borreltje werd gedronken zal niemand verbazen. Het handhaven van de openbare orde, zeker bij het uitgaan van de kroegen, lag in handen van de gemeente- en rijksveldwachters. Wat tact kan dan goed van pas komen, maar dat lijkt niet de sterkste eigenschap van rijksveldwachter 3e klasse Hans Jacob Keller.

Hans Jacob Keller wordt, exact 200 jaar geleden, op 20 november 1808 in Siblingen, kantonSchaffhausen,Zwitserland, geboren. Hij treedt in 1827 in militaire dienst bij het Zricher regiment van Zieglernr 30. Het is één van de Zwitserse regimenten dat, op contractbasis, ook dienst doet in Nederland, en Keller gaat mee. In 1829, als Nederland de overstap maakt naar een volledig nationaal leger, wordt Keller overgeplaatst naar het Regiment Rijdende Artillerie, de latere Gele Rijders. Op 7 november 1845 komen we hem tegen in de gemeente Maarsseveen, waar hij in het huwelijk treedt met PaulineDeckers, geboren te Oisterwijk op 6 juli 1812. Uit het huwelijk worden, voor zover na te gaan, geen kinderen geboren.

In 1854 duikt Keller op in de Soester archieven. De Procureur-Generaal bij het Provinciaal Gerechtshof in Utrecht gelast "geregtsdienaar Hans Jacob Keller zich met den le Julij aanstaanden in de gemeente Soest (...) te vestigen en zich te stellen ter beschikking van den heer Burgemeester dier gemeente". Op 19 november 1855 besluiten B&W dat gerechtsdienaar* H.J. Keller met zijn gezin de nieuwgebouwde veldwachterswoning annex brandspuithuis nr 2 aan het Langeind huis nr 80 A tot nader order mag gaan bewonen. (Spuit nr 1 beyondzich in de Kerkebuurt, JJP). Hij moet daarbij toezicht houden op "de aldaar te plaatsen brandspuit en dezelver toebehooren", en zorgen dat de sleutel van het brandspuithuis voor bevoegden meteen voor het grijpen ligt. Wél dient Keller alvast in zijn oren te knopen dat B&W kunnen vorderen dat het gezin, na aanzegging, de woning binnen 8 dagen moet hebben verlaten en wel met medeneming van het huisraad.
De woning en brandspuithuis waren gesitueerd ter plekke van de tegenwoordige "punt van Mets" aan de Van Weedestraat, waar de Korte Brinkweg ontspringt. Van 1876 tot 1893 was daar ook het gemeentehuis gevestigd. In de zomer van 1858 gaat het mis. Een aantal ernstige incidenten breng Keller's positie aan het wankelen. Incidenten die wellicht mede het gevolg zijn van een ernstige ziekte, die hij, gezien de stukken, al langer onder de leden moet hebben gehad.

DE BETROKKENEN..... ..... tijdens het incident in de herberg van Pieter Ebbenhorst op 10 juli 1858.
Ebbenhorst, Pieter, geboren 23-07-1811 te Soest, timmerman en tapper, wonend Langeind huis nr 47. Gehuwd met van Maaren, Johanna, geboren 21-10-1820 te Soest. Het gezin telt vier kinderen, waarvan twee uit het eerder huwelijk van de vrouw. Ebbenhorst's herberg stond op de plek waar de latere villa Beversstein, Korte Brinkweg 3, werd gebouwd, die op zijn beurt plaats moest maken voor het in 1960 gebouwde appartementencomplex Beversstein.

Van Berkenstijn, Dominicus, geboren 27-09-1799 te Breukelen, weduwnaar, zonder beroep, wonend Langeind huis nr 44 A, nieuw gebouwd 1856. Woont slechts enkele jaren in Soest. Van Berkenstijn heeft zo goed als zeker opdracht gegeven tot de bouw van villa "Zeldenrust", waar hij ten tijde van het incident woonde. De villa, met als later adres Burg. Grothestraat 2, moest in 1997 wijken voor de bouw van de HEMA en Albert Heijn.

..... tijdens het incident in de herberg van Wouterus Staal, juni/ juli 1858.

Staal, Wouterus, geboren 06-05-1811 te Soest, tapper en huisschilder, wonend Langeind huis nr 93 B. Gehuwd met Kok, Maria, geboren 07-06-1811 te Soest. Het gezin telt drie kinderen. Het pand heeft gestaan aan de tegenwoordige Van Weedestraat, ter plekke van het in 1993 gebouwde winkelblok links van de Soester Courant.

Lafebre, Silvester Isaeck, geboren 18-12-1840 te Soest, ongehuwd, schilder, wonend Langeind huis nr 96. De militaire keuring voor de lichting 1859 beschrijft hem als: "aangezigt lang; voorhoofd hoog; oogen blaauw; neus smal; mond gewoon; kin spits; haar en wenkbraauwen blond: merkbare teekenen lidteeken voorhoofd". Zijn lengte is 1 el, 6 palmen, 5 strepen, 4 duimen.

Inwonend bij ouders: vader: Lafebre, Willem Jacobus, geboren 1799 te Jutphaas, schilder.

de Ruig, Elis, geboren 23-02-1830 te Soest, ongehuwd, schilder, wonend Veenhuizerweg huis nr 25 - de tegenwoordige Koninginnelaan. Inwonend bij moeder: Suijk, Wilhelmina, geboren 1795 te Soest, wv de Ruig, Th.

.... overig
Meeuwis, Bastiaan, geboren 19-06-1815 te Stellendam ZH, veldwachter der gemeente, wonende Kerkenbuurt, huis nr 3 "Gemeente-Huis".
Gehuwd met Vastenburg, Willempje, geboren 12-06-1819 te Nijkerk. Het gezin telt vier kinderen. Meeuwis is gemeenteveldwachter in Soest van 1 juni 1854 tot 8 maart 1858 en hij combineert deze functie met die van rijksveldwachter van 13 juni 1856 tot evenzo 8 maart 1858. Burgemeester Gallenkamp Pels kenschetst hem als "een ijverig en intelligent ambtenaar" waarbij "zijn gedrag steeds onberispelijk is geweest". Meeuwis vertrekt met zijn gezin op 10 maart 1858 naar Nijkerk, om daar als rijksveldwachter 3e klasse in functie te treden.

DE STUKKEN UIT HET ARCHIEF VAN DE GEMEENTE SOEST

Ingekomen stuk 1858 agenda nr 250
Arrondissementsregtbank van Amersfoort. Parket van den Officier van Justitie. No 592.

Aan den heer Burgemeester te Soest

Amersfoort, den 23 Juli 1858

Volgens bij mij ingekomen geruchten zouden er onlangs ten huize van zekeren Ebbenhorst te Soest onaangenaamheden zijn voorgevallen waarin de rijksveldwachter Keller gemoeid was wiens jas bij die gelegenheid gescheurd zoude zijn, terwijl hij later om aan de zaak geen gevolg te doen geven de som van f 25,- zoude hebben geeischt of aangenomen.
Ik verzoek UEA: deswege onderzoek te doen om mij te berigten wat dienaangaande bekend is.

De officier van justitie te Amersfoort w.g. onleesbaar

---

Verzonden stuk 1858 agenda nr 305
Onderwerp: Politie
Aan den Heer Officier van Justitie bij de Arrondissementsregtbank te Amersfoort

Soest, den 26 Julij 1858

Op UEA missieve van gister nr 592 geef ik mij de eer het volgende te berigten: op zaturdag den 10 dezer, des avonds 10 minuten voor half elf ure, kwam de rijksveldwachter, H.J. Keller bij mij, en deed mij, in vrij opgewonden stemming, een verward verhaal van onaangenaamheden die hij zoo even had gehad met zekeren Dominicus van Berkenstijn dien hij, in de herberg van Pieter Ebbenhorst alhier, in beschonken toestand had aangetroffen en, dewijl het om 10 ure was, dien herberg had doen ontruimen, bij welke gelegenheid hij voor de deur woordentwist tusschen hen was voorgevallen, ten gevolge waarvan hij gedreigd had van Berkenstijn in arrest te nemen, zoo deze niet wilde stilzwijgen; dat P. Ebbenhorst, die eerst hem comparant had ondersteund in zijne overreding om van Berkenstijn goedschiks de herberg te doen verlaten hem comparant alstoen in den jas had gegrepen met het voornemen hem in huis te trekken en daarbij voorpand daarvan gescheurd had, zooals hij mij Burgemeester dan ook liet zien, zijnde die scheur ongeveer 2 handen breed lang.
Den volgenden dag (zondag) ongeveer 1 uur na den middag, vervoegde zich bij mij Pieter Ebbenhorst, herbergier en timmermansbaas voornoemd, mij bekend als iemand van onbesproken gedrag en van een bezadigd karakter, die zich ernstig beklaagde over de onbesuisde drift, waaraan hij en andere herbergiers, ten aanzien van Keller, bij het ontruimen hunner herbergen of tapperijen, dikwijls nog geene minuut over den bepaalden tijd van 10 ure bloot stonden; dat zoals die politieagent daarbij doorgaans te werk gaat, zulks veeleer woordenwisseling, twist en opschudding veroorzaakt, dan voorkomt;

Dat hij niet kan of wil ontkennen dat van Berkenstijn meer dan nodig was gedronken had, dat hij evenwel stil en rustig, alleen met hem comparant in de gelagkamer zat te praten; dat Keller binnenkomende hem op onheuschen en aanmatigenden toon gelastede, onmiddellijk de herberg te verlaten en naar huis te gaan; dat van Berkensteijn daarop aanmerkte dat hem zoiets nog nooit of nergens van eenige Politie was voorgekomen; hetwelk al verder woordenwisseling ten gevolge had; dat hij comparant, in plaats van die aante (onleesbaar, JJP) beide trachtede te overreden om te zwijgen en bovendien van Berkensteijn (in tekst doorgehaald: "overreeden...", JJP) om heen te gaan, hetgeen deze (die slechts weinig schreden van hem af woont en als nabuur bij hem en zijn gezin wat komt praten) dat ook onmiddellijk deed; dat echter de woordenwisseling tusschen Keller en van Berkensteijn, voor de deur, opnieuw werdt voortgezet, en al meer en meer toenemende, hij comparant zag dat beiden op het punt stonden elkander aantevallen, waarbij Keller dreigde met in arrest te nemen, enz; dat hij comparant volstrekt niet met eenig opzet om hem te beleedigen of te dwarsboomen, maar met het goede doel hem tot bedaren te brengen, Keller bij het pand van zijn jas aan heeft gevat; dat deze door zich los te rukken, meer nog dan hij comparant, oorzaak is geweest dat die jas is gescheurd; overigens dat men het zijner tusschenkomst moet dank wijten dat beiden niet handgemeen zijn geworden.
Na deze verklaring, die ik burgemeester, uit de omstandigheden, voor te goeder trouw en naar waarheid houde, ontbood ik dienzelfden zondag namiddag Keller nog bij mij, hield hem het ondoelmatige onvoorzichtige en ongepaste van zijne handelwijze voor, en gaf hem, als mijn gevoelen te kennen: dat hij het ongelijk meer aan zijne dan aan de andere zijde scheen te zijn; in allen gevalle dat het mij, na de verkregen inlichtingen, voorkwam dat hier geene genoegzame termen voorhanden waren om, zooals ik eerst voornemens was, aan zijne klagte gevolg te geven en dat, zooals hij van eene andere meening was, het hem vrijstond zelf Procesverbaal daarvan op te maken. Wel bleef Keller erbij dat door hem geene aanleiding tot twist was gegeven, doch insteerde hij evenwel niet op het indienen zijner klagte.

Twee dagen daarna vroeg hij mij te midden mijner menigvuldige bezigheden, als terloops, of hij voor de scheur in zijn jas, schadevergoeding mogt aannemen? Op deze oogenschijnlijk argeloos en te goeder trouw gedane vraag, aarzelde ik geen oogenblik te antwoorden dat mij dit allezints billijk voorkwam;
Niets meer of minder is er, te dier zake, tusschen hem en mij voorgevallen en vernam ik ook niets meer daarvan tot dat hij mij op gister al weder als terloops mededeelde, dat men die schadevergoeding van hem terug vorderde; op mijnen vraag hoeveel die dan wel bedragen had, vernam ik, tot mijne groote verwondering, dat hij f 10,-- geeischt doch dat men hem f 25,-- gegeven en hij die aangenomen had, waarover ik hem ernstig onderhouden en gezegd heb dat hij misbruik van mijne goede trouw heeft gemaakt, wijl ik, zoo hij mij daarover had geraadpleegd, die schade met f 3,-- reeds ruim vergoed zoude heben geacht, en f25,- meer is dan de waarde van het geheele oude kleedingstuk; op een en ander kon hij mij niets ter verontschuldiging antwoorden dan dat hij niet meer dan f 10,- had gevraagd en dat het ook even goed een nieuwe jas had kunnen zijn. Ik heb hier niets meer bij te voegen, dan ter waardering rond de persoon in kwestie, dat D. van Berkensteijn bij mij wel bekend staat als iemand die zich dikwerf aan misbruik van sterken drank overgeeft, doch mij ook niets meer te zijnen laste bekend is, terwijl ik P. Ebbenhorst niet anders kon dan als een welgesteld en algemeen geacht ingezeten.

De burgemeester van Soest,
Pieter Gallenkamp Pels

---

Verzonden stuk 1858 agenda nr 307
Onderwerp: politie

Aan den heer Officier van Justitie bij de Arrondissementsregtbank te Amersfoort

Soest, den 26 Julij 1858

Ik ontmoette op heden, op den weg, zekeren Wouter Staal, tapper alhier, die mij al wederom veele bezwaren mededeelde over de onberaden en doldriftige wijze waarop, bij hem en anderen, artikel 23 der Algemeene Politieverordening, door den Rijksveldwachter H.J. Keller wordt toegepast; onder anderen: dat op eenen Zaturdag, nu ongeveer 4 a 5 weken geleden, toen het nog geen of naauwelijks 10 ure was, Keller bij hem in kwam en zekeren schildersknecht, Silvester Lafebre alhier, die hem naar zijne aanstelling vroeg, en dus vermoedelijk wel eenige oogenblikken zal hebben vertraagd, op eene brutale wijze aangevat, en met slagen en stompen de deur uitgezet heeft, waarbij onder anderen getuige is geweest Elis de Ruijg, schildersknecht alhier.

Ik heb Wouter Staal voorgesteld met mij mede te gaan en een Procesverbaal van klagte optemaken, waartoe hij echter niet geneigd scheen om reden: le wijl het al zoo lang was geleden, 2e waar hij bang was voor plagerijen van genoemde veldwachter en 3e wijl Silvester Lafebre hem had gezegd liever aan die zaak geen gewag te zien geven. Ik heb, in verband met mijn berigt van den 24 dezer no 305, echter gemeend UEA van dit nieuw bezwaar niet onkundig te moeten laten.

De Burgemeester van Soest,
Pieter Gallenkamp Pels

---

Ingekomen stuk 1858 agenda nr 357
Provinciaal Geregtshof in Utrecht Parket van den Procureur Generaal No 847RP

Aan den heer Burgemeester der Gemeente Soest Utrecht, den 30October1858 De Rijksveldwachter H.J. Keller is dezer dagen belast geweest met het transport van een gevangene naar hier en onder weg op straat door een Commissaris van Politie en later door den Officier van Justitie alhier aangezien als in een toestand van volslagen dronkenschap te verkeeren, waarvan dadelijk aan mij rapport is gedaan. Uiterlijk had het daarvan alle schijn, en kon hij geen oogenblik stil en naauwelijks op zijne beenen staan. Ik heb mij echter persoonlijk spoedig overtuigd dat hij volstrekt niet beschonken was en meen dan ook van vroeger genoegzaam te weten dat hij zich daaraan niet schuldig maakt; doch het is nièt te ontkennen dat ieder ander zich daarin zou vergissen en dat zijne houding daartoe alle aanleiding geeft. Ik meen te weten dat hij menigmalen, zoo niet altijd, in zulk eenen toestand verkeert, die hem, waaraan dezelve dan ook moge zijn toe te schrijven, ten eenenmale ongeschikt maakt voor de dienst, inzonderheid het vervoer van gevangenen. Het komt mij voor dat die zenuwachtige trekkingen en bewegingen wel aan eenen phijsieken en ziekelijken toestand zullen moeten worden toegeschreven en ik verzoek UEA zulks door eenen geneeskundigen te uwent, liefst iemand die den betrokken persoon kent, te willen doen onderzoeken en mij daarvan te berigten, ten einde, indien daarvan werkelijk mogt blijken, daarop een verzoek tot ontslag en pensioenering van denzelven te doen volgen en te gronden, hetgeen ook om andere redenen en ten gevolge van herhaalde bij mij ingekomen klagten, wenschelijk schijnt.

De Procureur Generaal fungerend Directeur van Rijks Politie in de Provincie Utrecht B.C.J. Visscher

---

Verzonden stuk 1858 agenda nr 420
Onderwerp: Rijks Politie 1 bijl.

Aan den heer Procureur Generaal bij het Provinciaal Geregtshof te Utrecht

Soest, den 8 November 1858

In voldoening UEGr: achtb: missieve van den 30 October 1858 no 847 R.P. heb ik onmiddellijk den Medicus et Chirurgijn Doctor dezer gemeente F. Kuijper (zijnde de gemeentearts, JJP) uitgenoodigd den toestand van H.J. Keller, hem persoonlijk genoegzaam bekend, te onderzoeken, en mij verslag zijner bevinding intezenden, waarbij ik hem confidentieel heb medegedeeld de aanleiding van dit van hem verlangd onderzoek.
Het komt mij voor dat dit hierbij gaand verslag, weinig bevorderlijk zal zijn, voor het doel waartoe hetzelve gevraagd; ik wensch die geneeskundige verklaring in zijne waarde te laten, doch dat het gebeurde te Utrecht accidenteel zoude zijn geweest, is niet aannemelijk; ik zie en spreek Keller dagelijks, en verklaar bij ondervinding dat de zenuwachtige houding en toestand normaal is, als ook dat ik wel meen te weten dat die toestand niet aan dronkenschap kan worden geweten.
Mijn overtuiging is dat die houding en toestand, hoe dan ook ontstaan, hem voor de behoorlijke waarneming der dienst ongeschikt maakt.

De Burgemeester van Soest,
Pieter Gallenkamp Pels

---

Verzonden stuk 1858 agenda nr 441
Aan den Heer Minister van justitie te 's Gravenhage

Onderwerp: rijksveldwachters
Soest, den 26 November 1858

Bij Uwer Exc: beschikking van den 29 Januarij 1858 werd de veldwachter dezer gemeente Bastiaan Meeuwis benoemd tot Rijksveldwachter 3e klasse, standplaats Nijkerk/Gelderland.
Herhaaldelijk ben ik, door onderscheidelijke notabele ingezetenen dezer gemeente, uitgenoodigd om, door mijne tusschenkomst bij uwe Excellentie, zoo mogelijk te bevorderen dat genoemd persoon, die zich als gemeenteveldwachter, bij eene ijverige en naauwgezette pligtsbetrachting, aller achting en welwillendheid had weten te verwerven, ook in zijne betrekking als Rijksveldwachter alhier mogt worden geplaatst.
Zoolang Uwe Excellentie het echter mogt goedvinden den Rijksveldwachter H.J. Keller alhier gevestigd te laten, is het mij toegeschenen dat die tusschenkomst, hoezeer ook door mij verlangd, ongepast althans ontijdig kon worden geacht; nu echter verneemende dat er sprake is van eene verandering der standplaats der laatstgenoemden, neem ik beleefdelijk de vrijheid Uw Excellentie het verlangen en den wensch mijner ingezetenen, die ook de mijne zijn, mede te deelen; bijzonder ook in het belang der dienst zoude ik die verplaatsing wenschelijk achten, daar B. Meeuwis, door zijne plaatselijke kennis, in de gelegenheid is om zijnen opvolger die hulp en bijstand te verleenen, welke in deze volkrijke en aan 2 groote wegen gelegen gemeente, voor de handhaving eener goede politie, wordt vereischt.

De Burgemeester van Soest,
Pieter Gallenkamp Pels

---

Ingekomen stuk 1858 - niet ingeboekt
Kopie gezonden aan de burgemeester van Soest. Aan den Heer Nierstrass, Inspecteur der Politie te 's Gravenhage

Baarn, 27 November 1858

Amice! Tot mijn genoegen heb ik vernomen dat de Rijksveldwachter Keller, alhier en de te Soest gestationneerd, verplaatst zal worden, dat hij geen zeer geschikt persoon is. Echter heb ik iemand tot zijn opvolger hooren noemen, die nog minder gewenscht wordt en daarom is het, dat ik U, ook uit naam van mijn Geachten Ambtsgenoot, den Heer Gallenkamp Pels, burgemeester te Soest, en van vele ingezetenen schrijf, om U te verzoeken, uwen veel vermogenden invloed aan te wenden, dat wij een ijverig en bekwaam man mogten krijgen, en bijzonder gaarne hadden wij den Rijksveldwachter Meeuwis uit Nijkerk terug.
Daar deze hier vroeger geweest is, is zijne bekendheid met personen en landstreek eene groote aanbeveling en is de herinnering aan zijne ijverige en verstandige dienstwaarneming nog levendig.

Bij het ontbreken eener marechaussee is een goede Rijksveldwachter van deze streek, waar de vele doortrekkende personen en ook de ingezetenen een naauwkeurig toezigt vereischen, van groot belang, en zult gij mij zeer verpligten deze zaak ter harte te willen nemen.

De Burgemeester van Baarn,
J.C.G.C. Laan.

---

Ingekomen stuk 1859 agenda nr 7
Ministerie van Justitie, 3e afdeeling, nr 144

's Gravenhage, den 6 Januarij 1859

Aan den heer Burgemeester der gemeen te Soest

In antwoord op uwe missieve dd 26 November 1858 no 441 heb ik de eer aan UEA mede te deelen, dat aan eene voorgenomene verplaatsing naar elders van den rijksveldwachter Hans Jacob Keller, gestationeerd te Soestdijk geen gevolg zal worden gegeven.

Wat betreft de door UEA verlangde verplaatsing naar Soest van den thans te Nijkerk gestationeerde rijksveldwachter Bastiaan Meeuwis, zal aan dit verlangen niet kunnen worden voldaan, aangezien deze beambte door den buitengewonen ijver, waarmede hij zijne bediening waarneemt, op zijne tegenwoordige standplaats onmisbaar is te achten.

De Minister van justitie,
Namens den Minister

De Secretaris-Generaal
De Jonge

---

Verzonden stuk 1859 agenda nr 112
Onderwerp: Rijksveldwachters

Aan de Hoofdadministrateur van het Regiment Rijdende Artillerie te Leiden

Soest, den 28 Maart 1859

De Rijksveldwachter Hans Jacob Keller alhier gestationeerd, Zwitser van geboorte, heeft, ter verkrijging van het door hem, als zoodanig aangevraagd pensioen, benoodigd zijne geboorteacte, die zoo hij zegt, door hem is ingeleverd op den 21 Augustus 1827 bij zijne in dienst treding bij het voormalig regiment Zwitsers van Ziegler no 30, van waar hij op den 5 maart 1829 is overgegaan bij het Regiment Rijdende Artillerie, bij welks administratie, zoo hij meent, die geboorte acte thans nog moet zijn berustende.
Indien dit zoo is, en daartegen geene bezwaren bestaan, verzoek ik UwEdelgestr: namens hem beleefdelijk mij die, ten bedoelden ( ) intezenden.

De Burgemeester van Soest,
Pieter Gallenkamp Pels

---

Ingekomen stuk 1859 agenda nr 93 Nr 122

Leijden den 1 April 1859

Aan den Heer Burgemeester der gemeente Soest

We hebben de eer, in antwoord op uw Weledelachtbares missieve van den 28 Maart 1.1. no 112 te berigten, dat ingevolge last van het Ministerie van Oorlog d.d. 26 Augustus 1857 nr 10 B, de bewijsstukken der vrijwillig aangeworvenen bij hunne indiensttreding overgelegd, voor zoover zij zich niet meer indienst bevonden, tot en met het jaar 1844 hebben moeten worden vernietigd; zoodat de gevraagde geboorte acte van den gepasporteerden H.J. Keller door ons niet kan gezonden worden.

De Hoofdadministratie van het Regiment Rijdende Artillerie,
De Luitenant-Kolonel,
(w.g. onleesbaar)

De Kapitein Kwartiermeester
J.H.P. Kans

---

Ingekomen stuk 1859 niet ingeboekt
Ministerie van Justitie 3e Afdeeling No 114

Aan den Heer Procureur-Generaal, fungerend directeur van politie in Utrecht

Utrecht, den 27 April 1859

In antwoord op uw missieve d.d. 22 Maart 1.1. nr 100 heb ik de eer aan Uweledelgetrenge te kennen te geven dat de daarbij ingezonden en hiernevens teruggaan de geneeskundige verklaring betrekkelijk den rijksveldwachter Hans Jacob Keller te Soestdijk niet voldoet aan de vereischten der Wet, zoodat aan dien beambte bij eventueel eervol ontslag, geen pensioen zou kunnen worden verleend (....).
In afwachting (....) geef ik UWEG in overweging om aan dien rijksveldwachter voorloopig te vergunnen geen uniform te dragen aangezien zulks in den toestand, waarin die beambte verkeert, slechts kan strekken tot schandaal bij het publiek.

De Minister van Justitie,
Namens den Minister,
De Secretaris-Generaal
De Jonge

---

Ingekomen stuk 1859 agenda nr 149
Ag. 21 Mei 1859 nr 4 AZ
Onderwerp: rijksveldwachters

Aan den heer Burgemeester van Soest

Utrecht, den 23 Mei 1859

Ik heb de eer u mede te deelen dat de Rijksveldwachter der 3e klasse Hans Jacob Keller, gestationeerd te Soestdijk, op grond zijner ongeschiktheid tot verdere dienstverrigting, ten gevolge van ligchamelijke ongesteldheid en gebreken, bij beschikking van Zijne Excellentie den Minster van justitite, van den 20 Mei 1.1. no 119,3e afdeeling, met den 31 dezer maand uit genoemde betrekking eervol is ontslagen.

De commissaris des Konings in de provincie Utrecht,
Bij afwezen,
Het lid van Gedeputeerde Staten,
Van Beeck Calkoen

---

Verzonden stuk 1859 agenda nr 196

Burgemeester en Wethouders van Soest;

Gezien de aanschrijving van de Commissaris des Konings d.d. 23 Mei 1.1. No 4 AZ waaruit blijkt dat de rijksveldwachter H.J. Keller, met den 31 dezer maand, uit genoemde betrekking eervol is ontslagen.
Gelet op derzelver besluit van den 19 November 1855 No 4 houdende bepalingen waarop aan genoemde veldwachter tot wederopzeggens toe, is vergund de bewoning van de veldwachterswoning in het Langeind alhier.
Geven bij deze aan genoemde Rijksveldwachter te kennen; dat voornoemde woning, binnen acht dagen na heden, door hem en zijn gezin zal moeten zijn ontruimd.

Soest, den 24 Mei 1859

Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Pieter Gallenkamp Pels, Burgemeester T. Smorenburg, Wethouder en LocoSecretaris

(slot volgt).

Met dank aan Gérard Derks te Arnhem voor het verstrekken van aanvullende topografische en genealogische informatie

Bronnen Archief gemeente Soest 1812-1929:
Inv.nr 1 - notulen van de vergaderingen van burgemeester en wethouders 1851-1875
Inv.nr 650 - Stukken betreffende de benoeming en ontslag van gemeente- en rijksveldwachters, 1851-1869.
Inv.nr 116 - ingekomen stukken 1858
Inv.nr 117 - ingekomen stukken 1859
Inv.nr 233 - brievenboek verzonden stukken 1855-1859
Inv.nr 667 - Bevolkingsregister 1850-1860 met toegang daarop, vervaardigd door WimRouters.
Inv.nr 1012 - Inschrijvingsregister voor de Nationale Militie 1855-1861

Genealogische bestanden Regionaal Archief Tilburg, met dank aan Theo van Herwijnen, medewerker dienstverlening aldaar.

Internet:
www.genlias.nl 
Diverse krijgsgeschiedkundige websites

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto