Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Patriotten, Prinsgezinden en Pruisen (2); onderzoek naar de elite van Soest rond 1787

Mieke Heurneman (Landschap Erfgoed Utrecht)

Dit artikel is het vervolg van het artikel over de Soester elite rond 1787 in het vorige nummer van Van Zoys tot Soest. Daarin is de roerige politieke situatie in de Republiek, en in het bijzonder in het Sticht, beschreven. De toenemende politieke ontevredenheid van de patriotten vormden in Utrecht, Wijk bij Duurstede en Amersfoort een bedreiging voor de stadhouder en de zittende oranjegezinde regenten. In Soest was daarvan niet veel te merken. Wel werd hier in 1785 een schutterij opgericht, die werd geoefend door leden van het Amersfoortse vrijkorps. Ook had Cornelis Pannekoek, de schout van Soest, die tevens in de Amersfoortse vroedschap zat, patriotse sympathieën. Maar op bestuurlijk vlak veranderde er tot 1787 in Soest vrijwel niets. Dezelfde mensen die al jarenlang functies als schepen of buurmeester uitoefenden, bleven dat ook nu doen. Deel 2 van dit artikel gaat over het cruciale jaar 1787, waarin uiteindelijk de patriotten werden verdreven door een Pruisisch leger.

"Ich bin em n ehrlicher Kerl!"

Een belangrijke gebeurtenis in de strijd tussen patriotten en oranjegezinden in het Sticht was de Slag bij Vreeswijk, die op 9 mei 1787 langs de Vaartse Rijn plaatsvond. In een poging om de stad Utrecht te omsingelen waren de stadhouderlijke troepen op een legertje patriotten uit Utrecht gestuit. In een nachtelijk gevecht hadden de patriotten het leger van Willem V verslagen. De patriotten hadden wel twee dodelijke slachtoffers te betreuren, maar de overwinning werd uitbundig gevierd. De overwinningsroes duurde echter niet lang, want al snel moesten de patriotten in het Sticht terrein prijsgeven. Een enorme tegenvaller was de bezetting van het patriotse bolwerk Wijk bij Duurstede door het stadhouderlijke leger begin juli 1787. Als antwoord hierop vertrokken woedende patriotten enkele weken later vanuit Utrecht door de Wittevrouwenpoort via Blauwkapel, Maartensdijk en Den Dolder naar Soestdijk. Ze wilden de stadhouder eens een lesje leren.
Maar het liep echter anders. Op Soestdijk was een klein detachement van het regiment Hessen-Darmstadtgelegerd. Op 26 juli kreeg kolonel Van Erpel er lucht van dat er patriotten in aantocht waren. Hij zette wachtposten uit en verschanste zich met zijn detachement achter de hekken van Soestdijk. Die nacht arriveerde inderdaad een groep militairen en burgers te voet en te paard. Onder hen waren niet alleen patriotten uit Utrecht, maar ook uit Amsterdam, Gelderland en Kampen. Of er ook Soester patriotten bij betrokken waren, is niet bekend. Onderweg stuitten zij op een 21-jarige grenadier, Christoffel Pullmann. Hij werd snel overmeesterd door de patriotten, maar kon nog net alarm slaan door een schot te lossen voor hij zelf dodelijk werd getroffen. Vlak voor hij stierf, riep hij nog: "Ich bin em n ehrlicher Kerl!" Dankzij zijn waarschuwingsschot konden kolonel Van Erpel en zijn detachement in actie komen. Er volgde een hevig vuurgevecht bij paleis Soestdijk. De patriotten raakten door de kogelregen waarmee ze werden begroet in verwarring. [...] de Darmstadters vuurden onophoudelyk zonder beweeging of zonder Commando, zo dat de Aanvallers begosten te gelooven, dat er wel 1000 waaren die op hun schooten, de Kogels vloogen als hagel en zand door hunne gelederen, en het geschreeuw der vlugtende,byhet gekerm der gequetsten, wierd zo aler- &eligst, dat alles in verwarring raakten, en zy zelf elkander vertrapten en doodschooten, veelen verdrongen elkander in de Slooten, daar men ze gevonden heeft tot hun schouders toe in den slik en modder [.. ]." [1]
Zelf spraken de patriotten later echter over een vrijwillige terugtrekking. "De vyand posteerde zich toen [na het schot van Pullmann] achter het yzer hek en palissaden vervolgens zeer voordeelig achter een muur van 't Prinsen Jagthuis te Soestdijk, en er wierd van weerskanten een hevig vuur gemaakt. Daar men nu het oogmerk niet kon bereiken, en de duisterheid des nachts eenige verwarring onder ons Volk te weeg bragt, en men ook gegronde vrees had, dat de vyand uit het Camp [het stadhouderlijke legerkamp bij Zeist] zou versterkt worden, besloot men tot de retraite, die volgens ordre over Hilversum,Vreeland en de Nieuwersluis geschiedde.[2]
Dat de aftocht weinig ordelijk verliep, blijkt wel uit het feit dat twee dagen later nog altijd dertig man werden vermist, "waarvan de meesten door den duister afgedwaald zyn en van tyd tot tyd terug komen". In Amersfoort zouden de patriotten nog wel 27 krijgsgevangenen hebben binnengebracht en drie buitgemaakte paarden. Toch moesten ook de patriotten toegeven dat hun opzet mislukt was, maar er was naar eigen zeggen van verslagenheid geen sprake. Christoffel Pullmann werd de held van de oranjegezinden. Voor hem werd op de plek waar hij was gesneuveld, een gedenkteken opgericht. In een oranjegezind platenboek verscheen het volgende spottende gedicht op het voorgevallene te Soestdijk:

Schrik landbedervend Rot,
zo vaélc gy hoord en ziet,
Wat op Soestdyk, uw Maats,
de plund'raars is geschied,
Die, vyf-zes honderd sterk,
uit Utrecht, stil marcheerden;
Om 't Vorstelyk Lusthuis
uit te plund 'ren in de nagt,
Zy hadden, voor den buit,
agt Wagens meê gebragt;
Maar die vol dooden en gekwetsten
wederkeerden.
Schroomlyk wierd den Patriot op
Soestdyk gestraft,
En, zyn Moord en Plunderzugt,
Loon na Werk verschaft
.[3]

De stadhouder had de patriotten dan wel een zware slag toegebracht, toch zat de schrik er bij hem goed in. Willem V verzocht naar aanleiding van het treffen bij Soestdijk de Staten-Generaal om versterking van zijn troepen.[4]

Pruisen houden huis
Op hoog niveau werden onderhandelingen gevoerd om de tegenstellingen tussen oranjegezinden en patriotten vreedzaam op te lossen, maar deze liepen op niets uit. Stadhouder Willem V zag geen andere oplossing dan de hulp in te roepen van zijn zwager, de Pruisische koning Frederik Wilhelm II. Op 13 september 1787 vielen Pruisische troepen de Republiek binnen. Drie dagen later bezetten huzaren uit het stadhouderlijke kamp te Zeist de stad Utrecht. In de Republiek bleef Amsterdam als het laatste bolwerk van de patriotten over. Op maandag 17 september passeerden de Pruisische troepen Soest op hun doortocht richting het westen. Zoals ook elders gebeurde, richtten zij hier nogal wat schade aan. Latere aangiften (1795) van gedupeerden, geven een indruk van de grootte van de schade.
Het gezin van Zeger de Beer was het zwaarst getroffen. In totaal bedroeg zijn schade 984 gulden en 12 stuivers. De Pruisen waren weinig kieskeurig en namen van alles mee aan waardevolle en minder waardevolle spullen: sieraden (waaronder "een zak horlogie met ketting en signet", een zilveren horlogeketting, gouden hemdknopen en een zilveren oorijzer), huisraad (een zilveren snuifdoos, zilveren bestek, een zilveren kom, kannen, ketels en potten, glaswerk, tinnen borden,etc.),heren-, dames en kinderkleding (ook een gestreepte onderbroek werd in de haast meegenomen), schoenen en gespen, linnengoed (onder andere "tien beste lakens", tafellaken en servetten, "eenige dingen uit de bakermand" en dekens), gereedschap (kompas, duimstok), wapens (een geweer en een koppel pistolen), voedingsmiddelen (boter, suiker) en nog 252 gulden aan contanten. Voorwerpen die niet meegenomen konden worden, werden vernield. Zo werden kasten, enige schotels, een secretaire, een klok, twee hangkastjes en twee kisten aan stukken geslagen. [5]
Zeger de Beer was een welgestelde katholieke boer, die drie mensen in dienst had. Eén van hen was Petronella Teunisse Steenbeek, die als dienstmaagd bij het gezin De Beer inwoonde. Logischerwijs lieten de Pruisen ook haar bezittingen niet ongemoeid. Het was voornamelijk kleding, dat de soldaten van haar meenamen. Veel andere bezittingen zal zij niet hebben gehad. In totaal bedroeg haar schade 68 gulden en 9 stuivers. Het meest waardevol waren een gouden haarnaald, veertien mutsen en twee keurslijven. Peter Volkense Schouten was eveneens een inwonende bediende bij Zeger de Beer en raakte ook diverse kledingstukken kwijt. Ook Hendrik Bussen Schimmel was werkman bij Zeger de Beer, maar hij woonde apart, bij de boerderij. Bij hem bleef de schade beperkt tot een kulder (vrouwenjakje) en een paar schoenen met gespen. Andere zwaar gedupeerden waren schoenmaker Frans van Es en zijn vrouw Maria Hendrikse Mets. Ook hier verdween veel kleding en linnengoed. Benodigdheden voor het maken van schoenen, zoals was, stof, verschillende soorten leer en gereedschap als schoenleesten, werden meegenomen. Zelfs de wieg werd niet ontzien en ook de viool ging mee of werd vernield. Opvallend is de grote hoeveelheid voedingsmiddelen die werd geroofd. Zo werd er voor 70 gulden aan rijst, koffie, klontjes, nagelen, peper, lakmoes, gort, meel, stroop, suiker, zeep, pijpaarde, witsel, kruidenetc. meegenomen. Daarnaast werd spek, vlees en worst, boter, rogge, wit brood, beschuit en een flinke drankvoorraad (drie kruiken jenever en verder wijn en bier) buitgemaakt. De hoeveelheden voedingsmiddelen die door de Pruisen werden meegenomen, doen vermoeden dat Maria Hendrikse Mets een winkel dreef. Verder werden nog boeken en twee schilderijen geroofd. De Pruisen moeten met veel geweld het huis zijn binnengedrongen, getuige de kosten die gemaakt moesten worden aan reparatie van deuren, ramen, luiken en ijzerwerk. De totale schade kwam op 711 gulden en 14 stuivers.

Pruis en patiot
Ten minste negentien personen6deden opgave van de schade die ze hadden geleden bij het langs trekken van de Pruisische soldaten. Mogelijk waren er nog meer getroffenen, maar gaven zij hun schade om wat voor reden dan ook, niet op. Waarom werden juist deze mensen getroffen door de plunderzucht van de Pruisen en werden anderen ongemoeid gelaten?
Opvallend is dat de meeste gedupeerden op het noordelijke stuk van het Lange Eind en richting Soestdijk woonden. Eén van de uitzonderingen was de winkel van Frans van Es en Maria Mets, die zich achter de rooms-katholieke kerkbeyond.De vraag blijft: kozen de soldaten gericht bepaalde adressen of waren de plunderingen volkomen willekeurig? In andere plaatsen, zoals Usselstein, waren het vooral de patriotten die het moesten ontgelden. Prinsgezinden waren daar maar al te bereid om de Pruisen de huizen van de patriotten aan te wijzen en hier en dar de plunderaars nog een handje te helpen. Uit de buurmeestersrekening over 1787-1788 uit Soest blijkt er drie betaalde gidsen waren die de Pruisische soldaten wegwijs maakten. [7]

Onduidelijk is echter wie dit waren en waar zij de troepen naartoe leidden.
Van de getroffenen was in elk geval Zeger de Beer een patriot. Na de revolutie in 1795 waarbij de patiotten met hulp van de Fransen de macht weer zouden grijpen, zou hij bekleed worden met de belangrijke functie van provisioneel secretaris. Hij was ook degene die in die hoedanigheid alle aangiften van schade noteerde. Ook Michiel Dijkman, net als De Beer een welgestelde boer, maar bij wie de schade in 1787 beperkt bleef, moet gezien zijn functie als lid van het Comité Révolutionair na de revolutie van 1795, patriotse sympathieën hebben gekoesterd. Andere achternamen uit dat comité die ook onder de getroffenen voorkwamen, zijn Van den Bremert, Steenbeek, Hilhorst en Schouten. Het is mogelijk dat hun gedupeerde familieleden dezelfde sympathieën hadden. Of dit ook de reden is geweest van de Pruisische plunderingen, is vooralsnog niet bekend.
Behalve de politieke overtuiging van de gedupeerden zal ook de vraag een rol hebben gespeeld of er simpelweg iets te halen was. Dat was zeker het geval bij de rijke Zeger de Beer, maar ook bij Frans van Es en zijn vrouw, van wie onder andere de winkelvoorraad werd geplunderd. Bij de katholieke Gijsbert Schimmel, die een herberg had op Soestdijk, hadden de Pruisen het vooral voorzien op zijn drankvoorraad. De schade viel echter nog mee. Gezien zijn welstand moet er haast nog meer te halen zijn geweest. [8] Dat de grootte van de buit niet het belangrijkste was, blijkt wel uit het feit de rijkste inwoners van het dorp (op Gijsbert Schimmel na) met rust gelaten werden. Bovendien waren er onder de slachtoffers ook eenvoudige daghuurders. Mogelijk bevonden zich onder hen juist radicale en ontevreden patriotten, maar het kan ook zijn dat de Pruisen onderweg toevallig langs hun huizen kwamen en keken wat er van hun gading was. Zo hebben ze wellicht ook en passant de kanselbijbel uit de Oude Kerk meegenomen. In de kerkmeestersrekening over 1787-1788 [9] zijn namelijk onkosten opgenomen voor een nieuwe bijbel op de preekstoel, reparatie van de bijbel op de lessenaar en voor herstelwerkzaamheden door de schilder, de glazenmaker en de timmerman. Verder werd er in 1787 een nieuwe vlag voor de toren besteld. Deze werd gemaakt van "25 ellen beste saay". Timmerman Jacob Bolman kreeg opdracht om een vlaggenmast op de toren te maken en Steven Smits werd betaald "voor het afhalen van de vlag van de toorn". [10]  Het zal hier zijn gegaan om een oranje vlag, waarmee de overwinning van de stadhouder op de patriotten werd gesymboliseerd. Ook in andere plaatsen, zoals Zeist, moest in 1787 op de toren een oranje vlag wapperen.[11] Ook daar moest speciaal een nieuwe vlag worden vervaardigd.

De rust weergekeerd?
Na het vertrek van de Pruisen en de overwinning voor Prins Willem V maakte C.H. Comman, rentmeester van de stadhouderlijke domeinen van Soest, Baarn en Ter Eem, de balans op van de onkosten die gemaakt waren te Soestdijk. Het ging daarbij met name om de versterkingen die daar ter verdediging van het paleis waren aangelegd in de vorm van batterijen, barrières van palissaden en het graven van grachten. Daarnaast had men de schade die door de onlusten was ontstaan aan bruggen en de parterre van het Lusthuis Soestdijk moeten herstellen. Alles bij elkaar bedroegen de kosten ruim 3226 gulden.
De Nassause Domeinraad, die de goederen van de Oranjes beheerde, probeerde deze onkosten "volgens alle reeden en billijkheid" eerst te verhalen op de Staten van Utrecht, maar dat lukte slechts gedeeltelijk. De Staten waren bereid de kosten te vergoeden die gemaakt waren voor de troepen die te Soestdijk gelegerd waren geweest. Deze kosten betroffen immers de algemene verdediging van de provincie én die van de stad Amersfoort, waar de Staten van Utrecht sinds augustus 1786 bijeenkwamen. De kosten voor de verdediging van het huis Soestdijk zelf (zoals het kappen van hout voor de aanleg van palissaden) moest de stadhouder echter zelf ophoesten.[12]
Eind 1787 zaten de stadhouder en zijn vrienden weer op het kussen en waren vele patriotten naar het buitenland gevlucht. De rust leek weergekeerd. Toch waren de Staten van Utrecht er niet gerust op. Zo werd op het platteland het reglement op de nachtwacht, dat al in 1763 was ingevoerd, niet overal nageleefd. Bang als ze waren voor nieuwe onlusten, riepen de Staten in november 1788 de dorpsbesturen, waaronder dat van Soest, op om erop toe te zien dat het reglement werd nageleefd. In Soest waren voor de nachtwacht per nacht tien personen nodig. Ieder huisgezin moest daarvoor één weerbare man leveren. In 1791 verzochten schout en gerechten van Soest om volgens de publicatie uit 1788 in elk kwartier één vaste en betaalde klepperwacht aan te stellen. Naast deze vaste wacht zouden per nacht slechts vijf anderen hoeven wachtlopen, zodat deze plicht op minder gezinnen drukte. De kosten van de vaste klepperwachten zouden worden omgeslagen over degenen die in Soest bij de nachtwacht stonden ingeschreven. De hoogste bijdragen moesten worden opgebracht door de heer Jacob van Pembroek, predikant Gelhuis, de heer Nepveu, de heer Zegers [13], molenaar Willem Smits en pastoor Dashorst. De Staten gingen met het voorstel akkoord, mits de contributie werd verlaagd.
De vrees voor ongeregelheden was niet ongegrond, want opstootjes bleven hier en daar plaatsvinden. Zo meldde mr. J. Langerak Oosterland, die C.H. Comman was opgevolgd als rentmeester van de domeinen in Soest, Baarn en Ter Bern, in september 1789 bij de Nassause Domeimuad dat "de partijschap tussche de Prinsgezinde en zogenaamde Patriotten, nog zodanig bleeff voortduuren, dat er van tijd tot tijd ongelukken veroorzaakt wierden, en wel voornamentlijk door 't toedoen der laastgenoemde". Zo was schipper Geert onlangs "door lieden van die cabaal" gewond geraakt toen zijn knecht met "een zoogenoemde Patriot" had geredetwist over het dragen van oranje.
Bovendien had de patriot bedreigingen geuit richting Paleis Soestdijk en de woning van de rentmeester. De rentmeester stelde voor om, nu de stadhouder net de schilderijen en de meubels van zijn lusthuis had laten schoonmaken en in orde laten brengen, ter beveiliging de ingezetenen van Soestdijk een speciale nachtwacht te laten vormen voor acht stuivers per nacht. Verder stelde hij voor om uit veiligheidsoverwegingen voor de poort van het lusthuis twee lantaarns aan te steken. [14]

Oude en nieuwe namen in het dorpsbestuur van Soest
Welke gevolgen had de omwenteling van 1787 voor het dorpsbestuur van Soest? Vonden er belangrijke wisselingen plaats of bleef alles bij het oude? Wanneer we de benoemingen in de eerste jaren na 1787 bekijken, valt in de eerste plaats op dat er lang niet altijd electies plaatsvonden. Zo was dat niet het geval in 1787, 1788, 1791, 1793, 1794.[15] Voor de jaren 1787 en 1788 is dat waarschijnlijk te verklaren door de politieke onrust. De stadhouder had belangrijkere dingen aan zijn hoofd dan de benoeming van bestuurders van een klein dorp als Soest. Zolang de zittende bestuurders niet voor problemen zorgden, konden ze gewoon aanblijven. Blijkbaar was er in Soest in 1787 en 1788 geen aanleiding om de bestuurders te vervangen of er waren gewoon te weinig andere geschikte bestuurders.
Wanneer we de namen van de buurmeesters en schepenen van Soest van de eerste jaren na 1787 op een rij zetten valt net als in de jaren daarvoor vooral de continuïteit op. De meesten die aan het eind van de jaren '80 in functie waren, zaten al sinds jaar en dag in het dorpsbestuur. Dat gold voor Toon Thijmense van der Hoef [16], Pieter Migielse Dijkman, Cornelis van Altena, JanOftenvan Ommeren (schepen voor Hees), Willem Fluijt, Wilhelmus de Beer en Willem Smits. De enige die uit het dorpsbestuur verdween, was Wilhelmus de Beer (1731-1800). Hij had sinds 1769 altijd een ambt als schepen of buurmeester bekleed, maar werd na 1788 niet herbenoemd. De reden waarom hij van het bestuurlijke toneel verdween, is niet bekend.
Een min of meer nieuw gezicht in het dorpsbestuur was Geurt Peterse Hilhorst, die in 1785 voor het eerst schepen werd. Wel was hij eerder (in 1775, 1778 en 1779) al armmeester geweest. In 1786 werd hij tot buurmeester benoemd. Doordat er in 1787 en 1788 geen electies plaatsvonden, bleef hij dat drie jaar achter elkaar. In 1789 vond hij het welletjes. Hij verzocht om uit zijn ambt ontheven te worden, omdat "hetselve een ampt is dat tot laste verstrekt [17]. Schout en schepenen richtten een verzoek aan de Nassause Domeinraad om alsnog een keus te maken uit degenen die al eerder waren genomineerd voor de functies van buurmeester, schepen en kerkmeester. De Domeinraad benoemde daarop Jacobus van Pembroek tot buurmeester, een functie die hij een aantal jaren zou blijven vervullen. Electies bleven enkele malen achterwege, waardoor Van Pembroek aanbleef als buurmeester en waardoor ook de zittende schepenen op hun post bleven. De als buurmeester afgetreden Geurt Peterse Hilhorst bleef nog wel jarenlang als schepen deel uitmaken van het dorpsbestuur.
De naam Van Pembroek was geheel nieuw in het Soester dorpsbestuur. Jacobus van Pembroek was een zoon van Abraham van Pembroek en Adriana Doekes. Bij zijn doop op 21 juli 1754 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam was Jacobus Doekes als getuige aanwezig geweest. Jacobus Doekes (1694-1763), naar wie Jacobus van Pembroek zal zijn vernoemd, was een oudere halfbroer van zijn moeder en had van 1730 tot zijn dood in 1763 in Soest, De Birkt en Nederseldert het schoutsambt bekleed.[18] 
Jacobus van Pembroek woonde in Amsterdam en bezat in Soest buitenplaats Hofslot in De Birkt, waar hij waarschijnlijk alleen de zomers doorbracht.[19] Omdat hij niet permanent in Soest verbleef, ontbreekt hij op de lijst van ingezetenen uit 1786. Wellicht heeft hij zich daarna wel (tijdelijk) in Soest gevestigd, anders was het onwaarschijnlijk geweest dat hij hier buurmeester zou worden. Zo komt hij wel voor op de ingezetenenlijst van 1798 en wordt daar aangeduid als "den burger Jacobus van Pembroek'" [20]. Als gefortuneerde Amsterdammer zal hij veel aanzien genoten hebben. Op de lijst van 1802 is hij niet meer te vinden. Behalve Van Pembroeks familieband met de voormalige schout van Soest kunnen ook zijn politieke ideeën een rol hebben gespeeld bij zijn benoeming tot buurmeester. Hij moet een (gematigd) patriot zijn geweest.[21] Zijn patriotse sympathieën waren in 1789 voor de stadhouder in elk geval niet bedreigend genoeg om hem als buurmeester te weigeren. Wellicht was de aanstelling van deze gematigde patriot ook een poging om tegenstellingen tussen patriotten en oranjegezinden te sussen.

Conclusie
De gebeurtenissen tijdens de roerige jaren 1780 lieten Soest niet onberoerd. Zo kreeg Soest in 1784 te maken met de bewapeningsplannen van de Staten van Utrecht om zich te beschermen tegen militaire dreiging van buiten. Zoals ook in andere plaatsen werd in Soest een patriotsvrijkorps gevormd, dat werd getraind door radicale patriotten uit Amersfoort. Ook de patriotse sympathieën van schout Cornelis Pannekoek zullen een rol hebben gespeeld. Verder kwamen Soest en Soestdijk door invloeden van buitenaf even in het centrum van de strijd tussen patriotten en prinsgezinden te liggen, getuige de mislukte aanslag van de patriotten op Huis Soestdijk. Ook de langs trekkende Pruisische soldaten lieten Soest niet ongemoeid en richtten hier flinke plunderingen aan, die mogelijk gericht zijn geweest op de bezittingen van Soester patriotten. Ook nadat de macht van stadhouder Prins Willem V eind 1787 hersteld was, vreesde men voor ongeregeldheden in Soest. De strijd tussen oranjegezinden en patriotten lijkt in het dorpsbestuur van Soest geen drastische gevolgen te hebben gehad. Wel werd de normale gang van zaken verstoord. Zo bleven electies in de meest roerige jaren uit. De meeste bestuurders vervulden al lange tijd functies als buurmeester of schepen. Er was blijkbaar geen reden om hen te vervangen en nieuwe mensen aan te stellen. Een uitzondering is Jacobus van Pembroek, die in 1789 buurmeester werd. Ook na 1795 zou deze gematigde patriot nog een belangrijke rol blijven spelen in Soest.

NOTEN:
[1] Geciteerd uit: `Uit de tijd der patriotten, 1787', Van Zoys tot Soest, jrg. 7, nr. 1, p. 15-17.
[2] Citaat uit de Opregte Haarlemmer Courant in: H. Tromp, Het huijs te Soestdijck. Het koninklijk Paleis Soestdijk historisch gezien (Zutphen 1987) 83-84.
[3] Uit de tijd der patriotten, 1787', Van Zoys tot Soest, jrg. 7, nr. 1, p. 15-17.
[4] H. Tromp, Het huijs te Soestdijck. Het koninklijk Paleis Soestdijk historisch gezien (Zutphen 1987) 84.
[5] 1787: Pruisische troepen trekken door Soest', Van Zoys tot Soest, jrg. 10, nr. 3, 13-20
[6] Willem van den Hengel, Hendrik Bussen Schimmel, Cornelis Bouman, Hannis Staal, Kinderen van Jan Gijsbertus Broek (Willem Broek), Gijsbert van den Bremer,M.P. Dylcman, Dirk van Varekamp, Petronella Teunisse Steenbeek, Jan Meezen Bouman, Wouter Lambert Hilhorst, Gerrit Roest, Aart Wouterse Hilhorst, Peter Volkenze Schouten, Frans van Es en zijn vrouw Maria Hendrikse Mets, Jan van Dyen, Zeger de Beer, Gysbert Schimmel.
[7] GAS, Gerecht Soest en Birk, inv.nr. 108: "Betaalt aan drie Gitsen voor de Pruijsen f 2-2-".
[8] Gijsbert Schimmel behoorde in de zetting van 1789 tot de zes hoogst aangeslagenen.
[9] GAS, Gerecht Soest enBirk,inv.nr. 104. 'GAS, ArchiefNHgemeente Soest, inv.nr. 196.
[10] GAS, Gerecht Soest enBirk,inv.nr. 108 (1786/1787, 1787/1788).
[11] R.P.M. Rhoen, 'De bestuurlijke elite van Zeist tussen 1785 en 1815' (zal verschijnen in: Seijst: bulletin ter bevordering van de kennis van de geschiedenis van Zeist).
[12] NA, Archief Nassause Domeinraad, inv.nr. 168 (10-12-1787, 14-12-1787, 28-12-1787).
[13] De heer Zegers woonde in 1789 als huurder op de buitenplaats Middelwijk.
[14] NA, Archief Nassause Domeinraad, inv.nr. 172 (16-9-1789).
[15] Dat was ook het geval geweest in 1769 en 1773. Een mogelijke reden in 1769 zouden privéomstandigheden van de stadhouder kunnen zijn geweest. Zo was zijn echtgenote, Prinses Wilhelmina, op 23 maart bevallen van een (eerste) doodgeboren zoon. De President, Raden en Rekenmeesters van Willem V stuurden een bericht, waarin werd verzocht om de openbare kerkelijke gebeden voor een gelukkige verlossing te staken en voortaan te bidden voor een spoedig herstel van de prinses. In december van dat jaar bleek de prinses te lijden aan de gevaarlijke 'kinderziekte' (pokken).
[16] De politieke carrière van Toon Thijmense van der Hoef vertoont een opmerkelijk gat voor de jaren 1770-1776.
[17] GAS, Gerecht Soest en Birk,inv.nr. 11.
[18] Genealogische gegevens ontleend aan doopregister op stadsarchief. amsterdam.nL.
[19] In 1727 kwam Hofslot in handen van de Amsterdammer Isaac Inssen. Hij was de schoonvader van Jacobus Doekes, die was gehuwd met Elisabeth Inssen. Dit echtpaar vernoemde een zoon naar Isaac Inssen, die zelf als getuige bij de doop aanwezig was. Bij Doekes' aanstelling als schout in 1730 stond Inssen voor hem borg. Na Inssens dood in 1756 was Jacobus Doekes zijn enige erfgenaam. Toen Doekes in 1763 overleed, was zijn halfzuster Adriana enige erfgenaam. Zij was de moeder van Jacobus van Pembroek. Via deze weg kwam Hofslot in bezit van Jacobus van Pembroek. Zie: www.verdwenensoest.n1 en HUA, Dorpsgerecht Soest, inv.nr. 1911, f. 108, 109.
[20] GAS, Gerecht Soest enBirk,inv.nr. 37. Anderen die als "burger" staan vermeld waren: T. Steenbeek en Zeegers.
[21] Hierover meer in een volgend artikel over Soest in 1795.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto