Mieke Heurneman (Landschap Erfgoed Utrecht)
Dit artikel, dat in twee delen verschijnt, is een vervolg op het artikel "Ruste eenigheyd & welvaaren." Onderzoek naar de elite van Soest rond 1750' in Van Zoys tot Soest jrg. 28, nr. 2 en nr. 3 (najaar en winter 2007). De artikelen maken binnen het project 'Waard om te weten' deel uit van het lacuneonderzoek naar de bestuurlijke elite in de provincie Utrecht in de achttiende en negentiende eeuw.
De Republiek op zijn retour [2]
In 1747 was er een einde gekomen aan het tweede stadhouderlijk tijdperk. Willem IV 'verzette' toen in veel plaatsen de wet, wat inhield dat hij hem onwelgevallige heren uit het lokale bestuur verwijderde. Ze werden vervangen door oranjegezinde regenten. Stadhouder Willem overleed al in 1751, maar de invloed van Oranje bleef groot. Willem, de zoon van de overleden stadhouder, werd pas in 1766 meerderjarig, maar zijn voogden, onder wie de legeraan-
voerder Lodewijk, hertog van Brunswijk, hielden de touwtjes in handen. In veel gewesten bleven ze een grote vinger in de pap houden bij de benoemingen van regenten en ambtenaren. Dat betekende dat sommige aristocraten en rijke regentenfamilies buiten de macht werden gehouden. Dat was ze een doorn in het oog. Willem V, de nieuwe stadhouder vanaf 1766, was een veel zwakkere figuur.
Een zachtaardige man, was Willem door een buitenlandse voogd, de hertog van Brunswijk, tot een onzekere jongeling grootgebracht. Willem was meer een intellectueel dan een politicus, een man van cultuur en beschaving, die echter de neiging had om alles van alle kanten te bekijken en beslissingen uit te stellen. Uit onzekerheid hield hij star vast aan zijn voorrechten, iets wat werd versterkt door zijn adviseur Brunswijk, die hij ook na zijn meerderjarigheid aanhield. Willem trouwde in 1767 met de nicht van de Pruisische koning Frederik de Grote. Deze vrouw, Frederika Sophia Wilhelmina, was een sterke persoonlijkheid.
Het gevoel van malaise in de Republiek was in de loop van de achttiende eeuw gegroeid. Hoewel het aanvankelijk vooral om een relatieve achteruitgang ging — Frankrijk en Engeland groeiden harder, maar de economie van de Repuliek was nog steeds van flinke omvang — raakten de Zeven Provinciën steeds verder achterop. Van een land van kooplieden en ontdekkingsreizigers veranderde de mentaliteit in die van rijke renteniers, die hun gelden liever veilig belegden dan zelf nieuwe initiatieven ontplooiden. Toch bleef de Republiek een handelsnatie, die bijvoorbeeld een flinke wapenindustrie kende. Een belangrijke klant werden de Amerikaanse kolonisten, die vanaf 1776 een strijd voerden tegen Groot-Brittannië om onafhankelijkheid. Niet alleen bracht die oorlog winst, de Amerikanen konden ook rekenen op sympathie van de Hollanders. De Engelsen echter oefenden grote druk uit om de wapenleveranties te stoppen en hielden zelfs schepen aan op open zee om ze te doorzoeken op contrabande. Deze aantasting van de soevereiniteit van de Republiek moest wel tot oorlog leiden. In 1780 begon de Vierde Engelse oorlog. De overmachtige Engelse marine nam snel een aantal koloniën in en ook werden vele schepen geënterd en in beslag genomen. In augustus 1781 bevochten zeven linieschepen van de Republiek onder schout bij nacht Johan Arnold Zoutman bij de Doggersbank in de Noordzee de Engelse vloot, die een handelsblokkade had ingesteld. Zoutman bereikte zijn doel niet: al werd de slag als een grote overwinning gevierd, de blokkade bleef en het van handel zo afhankelijke vaderland ging een zware tijd tegemoet. [3]
Niet alleen zorgde de blokkade voor versterking van de economische achteruitgang van de handel en de visserij, men begon nostalgisch terug te kijken. Vroeger was alles beter. [4].
Willem V werd de zondebok. Hij zou de marine hebben verwaarloosd en het vaderland hebben verkwanseld aan het Engelse koningshuis, met wie hij sterke familiebanden had. Willem was opperbevelhebber van de vloot en ook in zijn persoonlijk leven had hij aanleiding gegeven tot veel kritiek. Hij zou zich als een echtbreker hebben gedragen en werd door sommigen al vergeleken met de Romeinse keizers, die hun regering verwaarloosden om zich te verliezen in drank en feesten [5]. Die kritiek werd versterkt door een dreiging in het zuiden. In 1781 begon de Oostenrijkse aartshertog Jozef II,landsheer van de Zuidelijke Nederlanden, de Republiek onder druk te zetten. Zouden de Oostenrijkers doorstoten tot op het grondgebied van de Republiek? In diverse provincies riepen de Statenvergaderingen op tot bewapening om de vijand tot staan te brengen. Ook in Utrecht en Holland gebeurde dat.
Ontevreden burgers De vrijheidsstrijd van de Amerikanen raakte een snaar in de Republiek [6] Er was veel onvrede vanwege het systeem dat door Willem V was ingesteld, waarbij sommige regenten hun macht en positie hadden verloren. Willem had een netwerk van patronage opgebouwd, waarbij hij direct of indirect zeggenschap had op benoemingen van vele functies. In verschillende provincies en steden had hij zetbazen geïnstalleerd, die bepaalden, wie welk ambt kon bekleden. Dat zette veel kwaad bloed bij mensen die gepasseerd werden. Zij kregen gezelschap van democratische idealisten. De politieke en economische onvrede kwamen in de Republiek samen. Dit werd onder woorden gebracht in het beroemde pamflet van de Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen, Aan het volk van Nederland, waarin de schuld van de ellende bij de stadhouder werd gelegd. Van der Capellen keek echter niet naar de toekomst, maar baseerde zijn ideeën op een ver — zo niet mythisch — verleden, waarin grondrechten hadden gegolden, volgens welke het volk de soevereiniteit bezat om zijn eigen bestuurders te kiezen [7]. Het waren die grondrechten die door de stadhouder en zijn stromannen met voeten getreden werden. Goede bestuurders zouden niet uit zijn op eigen gewin, maar op het juiste voor alle inwoners. Symbool voor de vrijheid van het volk werd bewapening. De stadhouder maakte gebruik van buitenlandse huurlingen, per definitie onbetrouwbaar want gehoorzaam aan de hoogste bieder. Het volk moest niet van zulke figuren afhankelijk zijn. Van oudsher had men het recht bezeten tot het oprichten van eigen, bewapende schutterijen. Vrijheidslievende burgers lieten door deelname aan schutterij en zien, dat zij actief betrokken waren bij hun republiek. Huurlingen waren afhankelijk van de hoogstbiedende en vooral gevoelig voor corruptie [8]. Er werd daarbij teruggegrepen op het roemruchte verleden, toen de Hollandse burgers zich hadden bevrijd van het Spaanse juk. Door deelname aan een gewapende burgermacht waren de burgers bovendien onafhankelijk van de stadhouder, want juist zijn militaire functie en de van hem afhankelijke huurlingen gaven hem veel macht. Dat laatste was misschien wel de kern van de zaak: iedereen begreep wel dat een burgerbewapening het nooit zou kunnen winnen van een beroepsleger, maar het was noodzakelijk dat de bevolking een vuist kon maken tegenover een van een persoon afhankelijk huurlingenleger [9]. Van der Capellens boodschap sloeg enorm aan, vergelijkbaar in onze tijd met Pim Fortuyn [10]. Onder zijn aanhangers schaarden zich de ontevreden aristocraten en democraten: ze trokken samen op onder het banier van 'patriotten' want zij voelden zich de ware vaderlanders. Exercitiegenootschappen en vrijkorpsen schoten als paddenstoelen uit de grond. In de stad Utrecht wisten de patriotten met steun van deze vrijkorpsen het stadsbestuur flink onder druk te zetten. Vanaf 1786 grepen ze er zelfs de macht.
De patriotten hadden vooral veel aanhang in plaatsen waar een aanzienlijk deel van de bevolking katholiek was. De katholieken vormden een achtergestelde groep (de katholieke eredienst was officieel verboden en katholieken mochten geen belangrijke bestuursfuncties bekleden), zodat het niet verwonderlijk is dat het revolutionaire gedachtegoed van de patriotten hen aansprak.
In Utrecht, Amersfoort en Wijk bij Duurstede ontstond een sterke patriottenbeweging. De Amersfoortse opstandelingen stelden zulke forse eisen, dat Willem V in augustus 1785 een leger stuurde om orde op zaken te stellen. Dit betekende het einde van de Amersfoortse patriottenbeweging. In Utrecht brachten de patriotten in 1786 een revolutie teweeg en namen het bestuur over. Daarop vluchtte het prinsgezinde deel van de Staten van Utrecht naar Amersfoort. Op 9 mei 1787 kwam het tot een treffen tussen het Staatse leger en de Utrechtse patriotten. De 'Slag bij Vreeswijk' werd gewonnen door de patriotten. Ondanks de glorieuze overwinning raakten de Utrechtse patriotten onderling verdeeld.
Bekend is verder het verhaal dat Prinses Wilhelmina, de echtgenote van stadhouder Willem V, in juni 1787 op weg naar Den Haag bij Goejanverwellesluis door patriotten werd tegengehouden. Zij riep de hulp in van haar broer Frederik WillemIIvan Pruisen. Op 13 september 1787 trok het Pruisische leger de Republiek binnen. Dat bracht de patriotten de genadeklap toe. Velen van hen vluchtten naar het zuiden, waar zij zich aansloten bij groepen gelijkgestemden. In Utrecht werden veel vroedschapsleden die in 1786 waren afgezet, in ere hersteld. De stadhouder trok alle macht weer naar zich toe. Kortom, de jaren '80 van de achttiende eeuw waren roerige jaren in het Sticht. Wat merkte de bevolking van Soest nu van alle schermutselingen en onrust die deze periode in steden als Utrecht, Amersfoort en Wijk bij Duurstede tekenden? Waren er ook patriotten in Soest? Vonden er door dit alles verschuivingen plaats in het dorpsbestuur?
Weinig animo voor de bewapeningsplannen van de Staten van Utrecht
Vanwege buitenlandse dreiging vanuit het zuiden hadden de Staten van Utrecht in november 1784 een bewapeningsplan gemaakt. Daarin stond per plaats aangegeven hoeveel mannen deel moesten nemen aan de landsverdediging. Soest moest twee compagnieën leveren. Dat kwam neer op tweehonderd man. Dat was veel in vergelijking met omliggende dorpen. Zo werd van Baarn en Soestdijk samen, Bunschoten, Eembrugge (incl. een deel van Bunschoten), Eemnes Binnen (incl. een deel van Eemnes Buiten) en Eemnes Buiten elk slechts één compagnie gevraagd [11]. Deze compagnieën moesten wanneer dat nodig was het leger kunnen bijstaan bij de verdediging van het land. Op 10 december 1784 lieten de Staten van Utrecht een publicatie uitgaan om de bevolking van het Utrechtse platteland op te roepen om zich vrijwillig te melden voor wapenoefeningen om bij een mogelijke buitenlandse aanval paraat te zijn. De Staten hadden haast, maar het animo onder de boerenbevolking was niet groot. Reeds eind januari ontvingen schout en schepenen van Soest (zoals waarschijnlijk ook de andere dorpsbesturen in het Sticht) een herhaalde oproep, omdat "in de meeste Gerechten dezer Provincie, gene of zeer weinige weerbare mannen zich hebben aangegeven, om zich in den Wapenhandel te laten oeffenen"[12] . De oorzaak hiervan zou volgens de Staten zijn dat kwade tongen gewillige dorpelingen zouden hebben afgeschrikt door te zeggen dat zij ook buiten hun eigen dorp of gerecht onder de wapenen geroepen konden worden. De Staten benadrukten nog eens dat zij daartoe niet gedwongen zouden worden, maar dat dat alleen op vrijwillige basis zou gebeuren en voor een behoorlijk daggeld. Het dorpsbestuur diende ervoor te zorgen dat voldoende mannen deelnamen aan de wapenoefeningen, die minstens twee keer per week gehouden moesten worden onder leiding van een militair of ander bekwaam persoon. De kosten moesten voor de ene helft worden omgeslagen over de inwoners van het dorp of gerecht en voor de andere helft over de landerijen. Kruit, lood en scherpe patronen zouden "ten koste van den Lande" door de Staten "naer omstandigheden van tyden en zaken" worden geleverd.
Het ging niet alleen om de verdediging van het land tegen een buitenlandse vijand. Er was blijkbaar ook dreiging van binnenuit. Als doel werd namelijk ook genoemd "de conservatie van de rust en eensgezindheid onder alle de In- en Opgezetenen ten Platten Lande dezer Provincie, [...] dat alles wat enige aanleiding tot tweedracht en Partyschappen zoude kunnen geven, voorgekomen en efficacieuselyk geweerd worde" [13]. Het ging hier om de tegenstellingen tussen -de oranjegezinden en de patriotten. Men was beducht voor rellen en tegenstand van de ontevreden patriotten, die het bestuur van de stadhouder en zijn regenten zouden kunnen ondermijnen.
Al eerder hadden de Staten getracht om deze tweestrijd op het platteland tegen te gaan door "alle onbehoorlyke vergaderingen en zamenrottingen, het voeren van oproerige en voor de wettige Regeering dezer Landen smadelyke of lasterlyke gesprekken" te verbieden, evenals "het dragen van Leusen of Tekenen, hoe genaamd en van welke couleur die mogen wezen" [14]
Soest onder de wapenen
Dat de Soestenaren het niet zo nodig vonden een nieuwe schutterij te vormen, kan te maken hebben gehad met het feit dat daar al sinds de veertiende eeuw een schuttersgilde bestond, het Groot Gaesbekergilde ofwel St. Aagtenschuttersgilde. Het doel van dit gilde was de bescherming van de inwoners van Soest.Aileengeboren Soesters konden lid worden, zowel mannen als vrouwen. De vrouwen hadden echter geen verdedigende taak. De mannen werden aanvankelijk bewapend met pieken, spiesen en handbogen en later met geweren. Het gilde had een katholieke oorsprong en had voornamelijk katholieke leden, maar er waren ook protestanten lid. Waarschijnlijk speelde het gilde in de achttiende eeuw echter geen grote verdedigende rol meer.
In Soest gaf men na enig aandringen wel gehoor aan de oproep van de Staten om een schutterij op te richten. De schout huurde Arien van Ommeren [15] in "voor 't leeren van de wapenhandel [16] van de In en opgezetenen". Deze ontving hiervoor een flinke vergoeding van zeventig gulden. Hij werd geassisteerd door J. Volmaar. Bij Willem van Eede werden patronen besteld (die dus toch door de Soesters betaald moesten worden). Claas Tamboer instrueerde de trommelslager en ook "Pijper off Fluijter van Schaik" blies een partijtje mee. Adjudant Bosvelt onderrichtte de schutters en trainde de rotmeesters. Rotmeesters waren verantwoordelijk voor het onderhoud van de wegen, maar werden in tijden van nood ook ingezet om wacht te lopen. Verder waren er muzikanten die de schietoefeningen opluisterden. Alles bij elkaar bedroegen de kosten in 1785 (februari-oktober) iets meer dan tweehonderd gulden [17]
Gezicht op de Oude Kerk met oren te Soest, gravure uit 1770 (GAS foto 3060.0107)
Contacten met het Amersfoortse vrijkorps
De wapenoefeningen in Soest hadden succes. Een toeschouwer — 'Jan Overtuigt' —beschreef in 1785 in De Politieke Kruyer hoe hij hier met grote verbazing het goed georganiseerde en in slechts vier of vijf weken getrainde vrijkorps had gadegeslagen. Hij zag "eene gantsche schaar van menschen, van Opgezetenen van Soest, met Geweeren blymoedig byëen komen, zich in ordre schaaren, vaardig en goed het MantAal met en zonder Kommando verrichten, geregeld marcheeren en omzwenken" [18]. Hij was onder de indruk van het gedisciplineerde marcheren, de handigheid in het hanteren van de wapens en "de gelykheid van het overhaalen der haan" bij het generale salvo. De "vorderingen der brave huislieden van Soest" [19] werden gezien als het bewijs dat wapenoefeningen op het platteland net zo goed als in de stad goede resultaten konden hebben. De Politieke Kruyer was eenpatriots blad. De oprichting van schutterijen paste in het patriotse idee van volkswapening als burgerplicht. De patriotten juichten de wapenoefeningen dan ook toe. Jan Overtuigt verwonderde zich in Soest niet alleen over de discipline van de schutters, maar ook over het feit dat "zulke lage schepzels al mede het woord van Vryheid en Vaderland in de mond hadden" [20]. Deze door patriotten veel gebruikte termen zullen (mede) ingegeven zijn door de contacten die het exercitiegenootschap van Soest onderhield met het Amersfoortse patriotse vrijkorps Voor Stad, Land en Vrijheid. Bij de wapenoefening waarvan `Jan Overtuigt' getuige was, waren twee van de drie kapiteins uit Amersfoort aanwezig en de officieren en de commandant van het exercitiegenootschap aldaar. De leden van het Amersfoortse korps hielden er radicale patriotse ideeën op na.
Ze wilden de oude rechten van de stadsregering herstellen, de macht van schout Joost Taets van Amerongen van Natewisch aan banden leggen en alleen nog maar geboren Amersfoorters toelaten tot het schoutambt, geen vreemdelingen meer in de vroedschap en afschaffing van het patronagesysteem, waardoor alleen vrienden van de stadhouder toegang hadden tot belangrijke functies. Het is zeker denkbaar dat door contacten met het Amersfoortse vrijkorps in Soest patriotse denkbeelden werden verspreid.
Invloed van schout en pastoor
Soest had de goede contacten met het Amersfoortse vrijkorps waarschijnlijk mede te danken aan Cornelis Pannekoek, die sinds 1763 schout van Soest was. Cornelis Pannekoek was in de jaren 1780 lid van de Amersfoortse vroedschap en maakte daar deel uit van de patriotse minderheidsfactie. Hij ontpopte zich als democratisch patriot. De patriotse regenten hadden nauwe banden met het Amersfoortse vrijkorps, al waren zij zelf wat gematigder. De patriotten in het stadsbestuur van Amersfoort hadden zich op de juiste momenten gedeisd gehouden en waren ondanks hun vooruitstrevende ideeën zowel voor 1785 als 1786 door de stadhouder herbenoemd. Als de andere Amersfoorters niet bij de wapenoefeningen in Soest aanwezig waren, voerde schout Cornelis Pannekoek zelf het commando. Het was echter lang niet overal zo dat de schout in de wapenoefeningen van het vrijkorps het voortouw nam. Zo meldde `Jan Overtuigt' dat er op dat moment in Eemnes nog helemaal geen oefeningen werden gehouden, dat Baarn nog maar een stuk of tien mensen had weten op te trommelen, dat het op het Hogeland een rommeltje was en dat ook de schout van Leusden er niets aan deed.
Als motoren achter de wapenoefeningen in Soest werden ook de Soester pastoor Dashorst en zijn kapelaan in De Politieke Kruyer genoemd. Dashorst had in februari 1785 dezelfde oproep ontvangen als het dorpsbestuur. De pastoor kreeg hem echter niet rechtstreeks van de Staten van Utrecht, maar via H. Berendtzen, die aartspriester van Utrecht was. Met de hand had deze er het verzoek bij geschreven om de oproep tot wapenoefeningen publiekelijk af te kondigen, in de hoop "dat daar door alle verkeerden denkbeelden en valsche indrukzelen zullen verdwijnen, ten minste dat er onder de Roomsch Katholieken voortaan geen wederspaningen gevonden worden" [21] De katholieken moesten dus het goede voorbeeld geven dat moest getuigen van vaderlandsliefde en vreedzaamheid. Aangezien de Soester bevolking grotendeels katholiek was, kon pastoor Dashorst met deze boodschap een groot deel van de dorpsbevolking bereiken. Dit zal ook bijgedragen hebben aan het succes van de wapenoefeningen in Soest. Aartspriester Berendtzen publiceerde in december 1784 ook een Circulaire Brief aan de Roomsch Catholijke Pastoors in de Provincie en District van Utrecht ten Platte Lande, om hunnerespective Gemeentens aantemoedigen tot de Oeffening in den Wapenhandel. Achter de aansporingen van Berendtzen stak de wens om als katholieken gelijk behandeld te worden als gereformeerden [22].
Omdat katholieken over het algemeen werden achtergesteld bij protestanten spraken de patriotse ideeën over gelijkheid en democratie hen aan. Dit zal echter voor de katholieken in Soest nauwelijks hebben meegespeeld, want hier waren de katholieken— geheel tegen de officiële regels in —niet uitgesloten van belangrijke bestuursfuncties. Sterker nog, rijke katholieke boeren maakten hier de dienst uit, uit gebrek aan geschikte gereformeerden voor het bezetten van belangrijke posten in het dorpsbestuur.
Hoe ging het verder?
Helaas is niet bekend hoe het in 1785 en 1786 verder ging met de schutterij in Soest en of de patriotse ideeën via de leden van het Amersfoortse vrijkorps en via de patriotsgezinde schout Cornelis Pannekoek verder doordrongen onder de bevolking. Een feit is wel dat de invloed van de patriotten in Amersfoort al snel moet zijn afgenomen. In augustus 1785, toen de situatie daar al te bedreigend werd voor de zittende regenten, vroegen de Staten van Utrecht Willem V om een garnizoen naar Amersfoort te sturen. De stad werd bezet door het stadhouderlijke leger, waardoor de mogelijkheden voor de patriotten sterk werden beperkt. De gematigdpatriotsgezinde minderheid in de Amersfoortse vroedschap wist desondanks haar relaties met de prinsgezinde meerderheid en met schout Van Natewisch te verbeteren. Hiermee stelden zij hun herbenoeming veilig. Zo werden de gematigde patriotse regenten, onder wie Cornelis Pannekoek, ook voor 1786 weer genomineerd. In mei-juni 1786 verdween het vrijkorps Voor Stad, Land en Vrijheid definitief van het toneel. Die zomer weken zestig leden van het vrijkorps uit naar Utrecht en Wijk bij Duurstede, waar ze zich aansloten bij de patriottenbeweging aldaar. Enkele regenten vertrokken naar Amsterdam. Cornelis Pannekoek bleef dus in 1786 nog aan als regent in Amersfoort, maar het is de vraag hoe lang de Amersfoortse patriotten nog invloed hebben gehad via het Soester vrijkorps.
Slag bij Vreesqwijk op 9 mei 1787 (anonieme ets uit De Post van den Neder-Rhijn;
nr. 56, 1787 Het Utrechts Archief
Vertrouwde gezichten in het dorpsbestuur
Was er in het Soester dorpsbestuur in de periode 1780-1787 iets te merken van patriotse invloeden of waren er opvallende wisselingen in belangrijke functies? Wanneer we kijken naar de namen van buurmeesters en schepenen tot 1787, valt vooral de continuïteit op. Er was een vaste kern van personen die al jaren (sommigen zelfs decennia) achtereen deel uitmaakten van het dorpsbestuur. Dat gold voor Pieter Migiels Dijkman, Cornelis van Altena, Jan Otten van Ommeren (schepen voor Hees), Willem Fluijt en Wilhelmus de Beer. De enige die na lange tijd in 1785 niet opnieuw werd benoemd, was de gereformeerde bakker Willem Schimmel. Waarschijnlijk was zijn hoge leeftijd (hij werd ca. 1695/1700 geboren) de reden voor zijn ontslag en niet zijn politieke gezindheid. Er was dus voor de stadhouder, die zelf de benoemingen op belangrijke bestuursposten deed, in deze periode geen reden om zittende bestuurders (om politieke redenen) te vervangen.
Evenals in de voorgaande periode [23] maakten ook katholieken steevast deel uit van het Soester dorpsbestuur. Dit was tegen de officiële regels, die voorschreven dat alleen gereformeerden belangrijke bestuursfuncties mochten bekleden. Maar in Soest waren er waarschijnlijk gewoonweg te weinig gekwalificeerde gereformeerden om alle posten in te kunnen vullen. Van niet alle dorpsbestuurders die tussen 1761 en 1794 aantraden is de godsdienst bekend, maar zeker is wel dat elk jaar zeker drie tot vijf van de negen of tien bestuurders katholiek waren. Gemiddeld was dat dus iets minder dan de helft, maar wel een aanzienlijk deel. Hetzelfde geldt voor de buurmeesters: van de 34 buurmeesters uit deze periode, waren er zeker zestien katholiek. Vaak kwamen zowel onder de gereformeerden als de katholieken dezelfde namen weer terug. Van de vijf eerder genoemde mensen die de vaste kern van het dorpsbestuur vormden, waren er twee katholiek (Pieter Migielse Dijkman en Wilhelmus de Beer) en drie gereformeerd (Cornelis van Altena, JanOftenvan Ommeren en Willem Fluijt).
De elite van Soest
Net als rond 1747 [24] viel ook in de jaren 1780 de bestuurlijke elite niet geheel samen met de maatschappelijke elite in het dorp. Dit kunnen we met enige voorzichtigheid aflezen uit een zetting uit 1789. Deze zetting is weliswaar van iets later dan de hier beschreven periode (1780-1787), maar geeft een goede indicatie van de welstand van verschillende Soesters. Slechts een klein aantal bestuurders behoorde tot de rijksten. Zo was Pieter Migielse Dijkman, die jarenlang als schepen of buurmeester deel uitmaakte van het dorpsbestuur, de rijkste boer van het dorp. Hij werd bij de zetting van 1789 het hoogst aangeslagen. Ook Wilhelmus de Beer en Toon Thijmense van der Hoeve waren rijke (katholieke!) boeren, die verschillende knechten in dienst hadden. Onder de negen belangrijkste figuren, die in de jaren 1780 politiek actief waren, waren vijf boeren, een bakker, een molenaar, een winkelier en een koopman. Van hen hoefde winkelier Cornelis van Altena in 1789 het minste bij te dragen: slechts één gulden [25]. Dat hij desondanks toch zo lang een belangrijke bestuursfunctie uitoefende, kan gelegen hebben aan twee dingen: zijn godsdienst en zijn geletterdheid. Cornelis van Altena was in de eerste plaats gereformeerd én hij moet als winkelier ook goed hebben kunnen lezen, rekenen en schrijven. Dit waren belangrijke vereisten om een functie als schepen goed te kunnen vervullen, hoewel er ook bestuurders waren die het schrift niet machtig waren en de stukken ondertekenden met een kruisje.
it was het geval bij Jan Otten van Ommeren, die meer dan dertig jaar schepen voor Hees was en overigens ook gereformeerd was. Van de Soester dorpsbestuurders was in de jaren 1780 molenaar Willem Smits de rijkste protestant. Gezien het feit dat hij een aantal jaren kerkmeester was, moet hij gereformeerd zijn geweest. Bij de zetting van 1789 bezette hij een vrij hoge 24ste plek op de lijst van aangeslagenen. Naast de 'echter Soesters' waren er verder nog de buitenplaatseigenaren die een maatschappelijke elite vormden, maar niet echt tot de dorpsbewoners behoorden en dus ook niet in aanmerking kwamen voor een bestuursfunctie, omdat ze maar een deel van het jaar (de zomer) in Soest doorbrachten.
De minder belangrijke functies van arm- en kerkmeester werden meestal slechts één jaar achtereen door dezelfde persoon uitgeoefend. Deze ambten werden alleen voor langere tijd bezet wanneer er geen electie plaatsvond, waardoor zittende bestuurders op hun post bleven. Het kwam wel voor dat iemand deze het armmeester- of kerkmeesterschap meer malen bekleedde, maar dan wel met een tussenpoze van één of meer jaren. Zo was timmerman Pieter Bolman in 1764 armmeester en in 1772, 1773 (gecontinueerd) en 1784 kerkmeester. Degenen die arm- of kerkmeester waren, kunnen niet direct tot de bestuurlijke elite worden gerekend.
Maar voor sommigen waren deze functies wel een opstapje naar de belangrijkere ambten van schepen of buurmeester. Dat was bijvoorbeeld het geval bij molenaar Willem Smits, die eerst twee maal kerkmeester en eenmaal armmeester was, alvorens hij in 1780 voor het eerst als schepen werd benoemd.
Vanaf 1786 combineerde hij het schepenambt jarenlang met dat van kerkmeester, wat tot dan toe ongebruikelijk was. Opmerkelijk is overigens dat er na 1781 bij de electies geen armmeesters meer worden genoemd.
Het tweede deel van dit artikel zal verschijnen in het volgende nummer van Van Zoys tot Soest.
[1] Met dank aan Gérard Derks voor zijn aanvullingen en commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
[2]. De inleiding van dit artikel is gebaseerd op de inleiding van het nog te verschijnen proefschrift van E Vogelzang, werktitel: 'Een woonplaats voor fatsoenlijke mensen'. De baronie IJsselstein 17201820.
[3]. Zie bijvoorbeeld E Grijzenhout, 'Altoos gedenkwaardig was voor den waaren vaderlander, de vyfde van Oogstmaand', in: H. Bots en WW. Mijnhardt, De droom van de Revolutie. Nieuwe benaderingen van het Patriottisme (Amsterdam 1988), 98-115, met name 100-102.
[4]. Zie onder meer: N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900 (Amsterdam 2004), daar 278 en 391, noot 18.
[5] S.R.E. Klein, Patriotsrepublikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995), met name 128-165.
[6] Zie bijvoorbeeld S. Schama, Patriotten en Bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780-1813 (Amsterdam 1989), 90.
[7] Zie onder meer C. Dekker, Geschiedenis van de provincie Utrecht. Vanaf 1780 (Utrecht 1997), 63 cv en S. Schama, Patriotten, 113 ev.
[8] Zie ook Klein, Patriotsrepublikanisme, 169-171.
[9] Klein,Patriotsrepublikanisme, 178-180.
[10] Fortuyn voelde dat zelf ook zo. Niet voor niets heette zijn pamflet uit 1992 ook Aan het volk van Nederland.
[11] Andere plaatsen in de provincie die twee compagnieën moesten leveren waren Abcoude, Abcoude en Baambrugge (samen), Woudenberg en Amerongen. Uit: Concept Plan tot de Generale Wapening van de Provincie Utrecht, November 1784 (in: HUA bibliotheek Stukken raakende de Staaten van Utrecht).
[12] Circulaire van Gedeputeerde Staten, 28 januari 1785, GAS, Gerecht Soest en Birk,inv.nr. 23.
[13] Ibidem
[14] "Publicatie van Gedeputeerde Staten teegens de partijschappen ten platte landen, 28 mei 1784 (in: HUA: Stukken raakende de Staaten van Utrecht I.)
[15] Arien van Ommeren (1754-1821) was een inwoner van Soest. Hij komt voor in de zetting van 1789 en werd laag aangeslagen. (GAS, Gerecht Soest enBirk,inv.nr. 104 (1789).) Hij was daghuurder en woonde in 1786 op Middelwijk. Hij was gehuwd met Hendrina Schimmel, dochter van herbergier en gerechtsbode Abraham Schimmel en Fijtje Gijsberts van Isselt.
[16] Het hanteren van een vuurwapen.
[17] GAS, Gerecht Soest enBirk,inv.nr. 79.
[18] De Politieke Kruyer nr. 219, 141.
[19] Ibidem, 143.
[20] Ibidem, 141
[21] GAS, RK parochie Petrus en Paulus, inv.nr. 1.
[22] P.H.M. van Opheusden, `Henricus Berendtzen, aartspriester van Utrecht, een patriot die geen Bataaf werd', Jaarboek Oud-Utrecht 1987, 222-276, aldaar 232, 236.
[23] Zie het artikel: Mieke Heumeman, ` "Ruste eenigheyd & welvaaren." Onderzoek naar de elite van Soest rond 1750' in Van Zoys tot Soest jrg. 28, nr. 2 en nr. 3 (najaar en winter 2007).
[24] Ibidem
[25] GAS, Gerecht Soest enBirk,inv.nr. 104 (1789).
.Deel 2 van dit artikel in VZTS najaar 2008
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.