Mieke Heurneman (Landschap Erfgoed Utrecht)
"RUSTE EENIGHEYD & WELVAAREN" [10]
Onderzoek naar de elite van Soest rond 1750 (Deel 2)
Wat vooraf ging
Dit artikel is het vervolg van het artikel over de Soester elite in het vorige nummer van Van Zoys tot Soest. De vraag is hoe die elite er halverwege de 18de eeuw uitzag en of landelijke ontwikkelingen, zoals de benoeming van Willem IV als stadhouder van Utrecht ook in Soest gevolgen hebben gehad. Soest bestond in die tijd uit een langgerekt boerderij lint en wat kleine buurtjes en nederzettingen, waaronder Hees. De bevolking leefde voornamelijk van de landbouw. Bijzonder was dat er ook na de Reformatie nog veel katholieken in Soest woonden. De belangrijkste figuur in het lokale bestuur was de schout, die samen met de schepenen het gerecht vormde. De schout bekleedde die functie voor langere tijd, soms voor het leven. De andere bestuurders (buurmeester, schepenen, armmeester en kerkmeester) bekleedden tijdelijke functies. De Prins van Oranje deed als ambachtsheer van Soest de jaarlijkse benoemingen voor deze posten. Daarbij koos hij steeds één van de twee voor de betreffende functie voorgedragen personen. In het hierna volgende artikel wordt verder ingegaan op de vraag wie er tussen 1740 en 1760 bestuursfuncties in Soest uitoefenden en de rollen die godsdienst en rijkdom daarbij speelden.
De bestuurders van Soest in de 18de eeuw
Na het schoutsambt was het buurmeesterschap het hoogste ambt. Wanneer we kijken naar de benoemingen van de buurmeesters, blijkt de groep waaruit zij werden gerecruteerd klein te zijn geweest. Voor de twee onderzochte decennia bestond die groep uit acht personen. Aan kop gingen Rutgerus de Beer en Peter Geurtsen Hilhorst, die beiden vier maal tot buurmeester werden benoemd. Gerrit van Altena, Geurt Peterse Roeten en Jacob van Logtesteyn bekleedden het buurmeestersambt elk drie keer. Sommigen van hen werden daarnaast ook nog één of meer malen tot schepen benoemd. Peter Geurtsen Hilhorst spande de kroon. Hij was vier keer buurmeester en daarnaast nog drie keer schepen. Hij was tussen 1740 en 1760 (het jaar van zijn overlijden) ruim vijftien jaar lang actief in de lokale politiek. Dit zal hem met de paplepel ingegoten zjin geweest. Reeds in de 15de en 16de eeuw namen `Hilhorsten' deel aan het dorpsbestuur. Opvallend is dat de vijf personen die tussen 1740 en 1760 het vaakst buurmeester waren met uitzondering van Gerrit van Altena allemaal rooms-katholiek waren. En dat terwijl officieel alleen protestanten bestuursfuncties mochten uitoefenen. De groep waaruit de schepenen werden gerecruteerd was veel groter dan die van de buurmeesters en telde in deze periode 25 personen. Dat deze groep groter was, was logisch, want er waren meer schepenen nodig dan buurmeesters. Elk jaar werden immers twee nieuwe schepenen benoemd, terwijl vijf eerder benoemde geëligeerden als schepen in functie bleven. Netals bij de buurmeesters was er een aantal personen dat tussen 1740 en 1760 verschillende keren het schepenambt bekleedde. Zo deden Jan Aalten en Willem Schimmel dat vier maal en Jan Gijsbertse Broek, Evert Gijsbertse, Gerrit Gijsbertse Schouten en Aart Jansen drie maal. Twaalf personen traden slechts één keer als schepen op. De meesten die meer termijnen schepen waren, vervulden ook andere functies als buur-, arm- of kerkmeester.
Met name bij de functie van armmeester, maar ook bij die van kerkmeester, valt op dat de meeste personen dit ambt slechts één maal bekleedden. Uitzonderingen waren Hendrik Tesselhoff en Gerrit van Bokbergen die beiden drie keer respectievelijk armmeester en kerkmeester waren. Het kwam regelmatig voor dat armmeesters ook kerkmeester of schepen waren geweest of nog zouden worden. Een combinatie van het buurmeesterschap met dat van arm- of kerkmeester was zeldzamer. Aangezien de kerkmeester zich bezighield met het beheer van de bezittingen van de hervormde gemeente te Soest, ligt het voor de hand dat hiermee alleen gereformeerden werden belast. Van niet alle kerkmeesters tussen 1740 en 1760 was de godsdienst op korte termijn via de doopboeken [11] te achterhalen, maar van de helft is zeker dat ze gereformeerd waren. Onder de armmeesters waren echter ook katholieken.
Hoe verhielden de verschillende ambten zich tot elkaar? De volgorde waarin de nominatie werd opgeschreven, was altijd hetzelfde: buurmeester, schepenen, armmeester en kerkmeester.[12] De buurmeester betaalde de schepenen [13]. Het buurmeesters- en het schepenambt waren de posten die er het meest toe deden. De buurmeester en de schepenen waren zowel bij de rechtspraak als het lokale bestuur in het algemeen betrokken. De taken van de kerk- en de armmeester waren veel beperkter. Vandaar waarschijnlijk ook dat deze functies door meer verschillende personen werden uitgevoerd. Je zou je zelfs af kunnen vragen of arm- en kerkmeesters wel echt tot de bestuurlijke 'elite' gerekend kunnen worden. Rijk Varekamp was de enige in de onderzochte periode die alle vier de functies heeft bekleed. Hij was eerst armmeester (1746), vervolgens kerkmeester (1752), toen schepen (1753) en ten slotte buurmeester (1755, 1758). Rijk Varekamp heeft duidelijk carrière gemaakt.
Er was een aantal families waarvan verschillende leden in deze periode openbare functies bekleedden. Dat gold voor de families Varekamp, Van Altena, Logtensteyn, Schimmel, Schouten, Van 't Klooster, Fluijt en Hageman. Bij de laatste twee families ging het uitsluitend om de functies van arm- en kerkmeester. De beroepen die deze personen uitoefenden liepen uiteen. Enkele telgen van de gereformeerde familie Varekamp waren molenaar in Soest en Baarn. Van de drie Varekamps die tussen 1740 en 1760 politiek actief waren, waren er twee kweker (ze leverden allerlei boomsoorten). De gereformeerde Gerrit en Jacob van Altena waren respectievelijk kleermaker en bakker. Maar ze komen ook in andere functies voor. Zo is Gerrit in 1733 provisioneel secretaris geweest en werd Jacob in 1739 voorgedragen als koster, zanger, doodgraver en schoolmeester. Of hij die functies ook heeft gekregen, is (nog) niet duidelijk. Wel wordt hij later betaald voor het leveren van materialen voor het schoonmaken van de kerk. De (gereformeerde) familie Schimmel bestond onder anderen uit een meester timmerman en een leverancier van "zeep, touw, potten, kannen, beesems, boenders". En er was een Schimmel die geen functie bekleedde, maar herbergier was van de Drie Ringen, waar rechtdagen werden gehouden. De Logtensteyns waren rijke katholieke boeren. Ze heetten ook wel Vaak, maar nadat Teunis Jacobs Vaak de boerderij Luchtenstein had gekocht, waren zijn kinderen zich Logtensteyn gaan noemen.
Rijk en arm
Behoorden degenen die in de 18' eeuw in Soest een openbaar ambt vervulden nu ook tot de maatschappelijke elite? Een belangrijke bron voor de welstand van de dorpelingen is de lijst waarin de buurmeester heeft genoteerd hoe eerder gemaakte kosten in 1742 over de buren werden verdeeld [14]. Dit ging naar alle waarschijnlijkheid volgens het principe dat de sterkste schouders de zwaarste lasten droegen. Wanneer we de bijdragen van de personen die tussen 1740 en 1760 een openbare functie hebben uitgeoefend, op een rij zetten, valt in de eerste plaats op dat degenen met de hoogste aanslagen voor het overgrote deel katholieken waren [15]. De eerder genoemde argumentatie van schout en schepenen in hun brief aan de Staten in 1747 blijkt dus te kloppen. Inderdaad was er een katholieke en rijke meerderheid in Soest en bestond het gereformeerde deel van de bevolking uit geringe lieden. De bijdragen van de vijf personen die drie of vier keer buurmeester werden, illustreren de financiële verhoudingen tussen de gereformeerden en de katholieken [16]:
Rutgerus de Beer (RK) 13-00-00
Geurt Peterse Roeten (RK) 11-10-00
Jacob van Logtesteyn (RK) 08-00-00
Peter Geurtsen Hilhorst (RK) 08-00-00
Gerrit van Altena (Grfrmrd) 02-05-00
Wat verder opvalt aan de lijst met buurlasten, is dat enkele personen hoog werden aangeslagen en dus (invloed)rijk moeten zijn geweest, zonder dat zij in de twee daarop volgende decennia openbare ambten vervulden. Dit geldt bijvoorbeeld voor Jan Carel Rijckx (12-00-00), die eigenaar was van de buitenplaats Bleijendaal en drossaard van stad en lande van Montfoort in het Gelders Overkwartier. Een bestuursfunctie in een klein dorp als Soest zal voor hem waarschijnlijk te min zijn geweest. Bovendien verbleef hij waarschijnlijk alleen 's zomers op Bleijendaal. Ook IJsak Jacobse [Stalenhoef] (10-00-00) vervulde geen openbare functie meer, maar hij was dan ook al hoogbejaard en overleed in 1744. Verder is opmerkelijk dat Pieter Jansen van Stoutenburg ondanks zijn niet geringe bijdrage van 7 gulden pas in 1753 voor het eerst in een openbaar ambt (als armmeester) wordt benoemd. De gereformeerde Gerrit van Altena mag dan een stuk minder welvarend zijn geweest dan zijn katholieke collega's, dat kan zeker ook gezegd worden van zijn geloofsgenoot Jacob Fluijt. Hij zal een eenvoudige arbeider zijn geweest, die allerlei klusjes uitvoerde als het poten en snoeien van bomen en timmerwerkzaamheden. Jacob Fluijt droeg in 1742 slechts 10 stuivers bij in de buurlasten. Desondanks was hij zowel armmeester (1750, 1760) als kerkmeester (1754, 1768 [17]). Er waren blijkbaar maar zo weinig gereformeerden dat men genoegen moest nemen met een eenvoudig man als men geen katholiek wilde benoemen. Zo staat het ook letterlijk in de eerder genoemde brief die schout en schepenen in 1747 aan de Staten van Utrecht schreven. Gereformeerd waren slechts "eenige weynige daghuurders en ambagtslieden en twee a drie geringe boeren","so verre selfs dat tot Soest onmogelijk buurmeesters, schepenen, ouderlingen, diaconen, armmeesters en kerkmeesters alle van de gereformeerde religie konnen gemaakt worden". Ouderlingen, diakenen en kerkmeesters moesten in elk geval wel van de gereformeerde godsdienst zijn, "moetende daer toe selfs daghuurders genomen worden uijt gebrek van aensienelijken [18].
Dit had niet alleen tot gevolg dat veel katholieken op belangrijke posten kwamen, maar soms ook dat personen die niet over de juiste capaciteiten beschikten, in een belangrijke functie werden benoemd. In alle vier de ambten was het voor het schrijven en controleren van de rekeningen noodzakelijk dat iemand kon lezen, schrijven en rekenen. Het tweede lijkt voor sommigen een probleem te zijn geweest. Zo ondertekenden de schepenen (niet de geringste functie!) Elbert Geurtsen (1740) en Jacob Elbertse (1742, 1746) de buurmeestersrekening met een kruisje of met gebrekkige initialen, waar in beide gevallen iemand anders bij had geschreven van wie de 'handtekening' was. Van de lees- en rekenvaardigheden van deze personen moeten we ons wellicht ook geen al te grote voorstellingen maken. Hun godsdienst zal niet de reden zijn geweest om hen aan te stellen, want één van de twee was katholiek. De voornaamste reden zal hebben gelegen in hun rijkdom. Zo droeg Elbert Geurtsen [19] , die op het Derde Erf in De Birkt boerde op één van de grote boerderijen van het voormalige klooster Mariënhof, in 1742 10-10-00 bij aan de buurlasten en Jacob Elbertse 7-10-00. Deze twee hadden een dusdanig groot aandeel in de gemeenschappelijke kosten en daarmee waarschijnlijk ook zo veel invloed, dat men blijkbaar niet om hen heen kon of wilde.
Conclusie
Wanneer we de Soester elite definiëren als de personen die buurmeester, schepen, armmeester of kerkmeester zijn geweest, ontstaat het beeld van een bonte verzameling van mensen (uiteraard alleen mannen) van allerlei allooi. Een kleine vijftig mensen hebben tussen 1740 en 1760 minstens één van deze functies bekleed. Het arm- en het kerkmeesterschap waren minder belangrijk dan het buurmeesters- of schepenambt. Wanneer we de elite beperken tot degenen die buurmeester en/of schepen zijn geweest, houden we een groep van een kleine dertig [20] mensen over, waarvan een groot deel katholiek was. Op een bevolking van ruim duizend zielen in 1760 (waarbij vrouwen en kinderen ook meegerekend waren) lijkt dat een zeer beperkte groep. Maar de elite was groter. Behalve de benoemde personen kunnen ook hun naaste families daartoe gerekend worden. Zij bekleedden weliswaar zelf geen functies, maar de invloed en het aanzien daarvan straalde wel op hen af.
Uit de lijsten met benoemingen rond 1750 komen geen grote verschuivingen naar voren binnen de bestuurlijke elite van Soest. Wel doemt een aantal nieuwe familienamen op: die van Jacob Fluijt (1748), Barend Gijsbertse Bouter (1751), Thomas Wantenaer (1752), Willem Otten [van Ommeren] (1754), Meijns de Ruijg (1756), Jacob IJzakse Stalenhoef (1757) en Constantinus Valentijn Webber(1759). Landbouwer Thomas Wantenaer, wagenmaker Meijns de Ruijg en boomkweker Constantinus Valentijn Webber waren inderdaad nieuwkomers, die respectievelijk in 1749, 1753 (vanuit Eemnes) en 1758 (vanuit Nieuwendam) naar Soest waren gekomen. De families Bouter en Stalenhoef woonden al veel langer in Soest. Over eerdere deelname aan het dorpsbestuur is nog weinig bekend. Het onderzoek zou zich uit moeten strekken over een langere periode om te zien of verwanten al eerder bestuursfuncties hebben bekleed [21].
De bestuurlijke elite van Soest viel halverwege de 18" eeuw niet geheel samen met de maatschappelijke elite. Zo waren er verschillende —met name gereformeerde- personen die een bestuursfunctie kregen toebedeeld, maar geenzins tot de rijke bovenlaag van de bevolking behoorden. Die bovenlaag werd grotendeels gevormd door katholieken. Dat er binnen de bestuurlijke elite van Soest rond 1750 geen grote verschuivingen lijken te hebben plaatsgevonden, is onder andere te verklaren doordat de lokale invloed van de Prins van Oranje niet nieuw was. Als ambachtsheer van Soest en eigenaar van de buitenplaats Soestdijk drukte hij al veel langer zijn stempel op de benoemingen in Soest. Bovendien was de groep waaruit voor het dorpsbestuur geschikte personen gekozen konden worden, zo klein dat er weinig alternatieven waren. Dat blijkt wel uit de vele benoemingen van katholieken en zelfs enkele analfabeten.
Verder onderzoek In dit artikel wordt de onderzoeksvraag deels beantwoord, maar komen ook nieuwe vragen boven, zoals:
- Hoe werd precies de lijst met genomineerden opgesteld? Wie hadden daar invloed op?
- Waarom werd een enkele keer de nummer twee verkozen boven de als eerste genomineerde?
- Wat betekende de uitoefening van een openbaar ambt voor de betrokkenen? Waarom werd dit soms geweigerd?
- In hoeverre was de Soester bestuurlijke elite onderling aan elkaar verwant?
- In hoeverre waren de 'nieuwe' namen na 1747 ook echt nieuw in het dorpsbestuur van Soest?
- Hoe verhield de bestuurlijke elite zich met de maatschappelijke elite?
Om de elite nog beter in beeld te brengen is meer genealogisch onderzoek nodig, niet alleen naar de personen zelf, maar ook hun afkomst en de onderlinge relaties tussen de genoemde families.
Zo bestonden er familiebanden tussen de Van Logtensteyns enerzijds en de families Hilhorst en De Beer anderzijds. Het zou interessant zijn dit verder te onderzoeken om het netwerk van de elite bloot te leggen. Naast genealogisch onderzoek is ook aanvullend biografisch onderzoek nodig: wie waren nu precies de benoemde personen en welke beroepen oefenden zij uit? Enkele personen, met name de ambachtslieden, vinden we terug in rekeningen. Daarvan zouden er nog meer onderzocht moeten worden. Kerkelijke archieven zouden hierover nog informatie kunnen bevatten, uiteraard ook over het geloof van betreffende personen. Bronnen met betrekking tot belastingen kunnen verder inzicht geven in het bezit en de rijkdom van de inwoners van Soest.
Het onderzoek heeft zich tot nu toe beperkt tot de periode 1740-1760. Voor een goed overzicht en lange termijnontwikkelingen zou een langere periode onderzocht moeten worden. Voor een groot deel van de 18" eeuw zijn de namen van de electies in de archieven te vinden. Het zou ook interessant zijn om meer te weten over de context. Wat gebeurde er in die tijd allemaal in Soest? In hoeverre was er sprake van "ruste eenigheyd en welvaaren", waar de bestuurders beloofden zorg voor te dragen? Kerkelijke archieven kunnen hier inzicht in geven. Verder zijn er (helaas alleen) uit de eerste helft van de 18" eeuw resoluties van het gerecht bewaard gebleven. Tot slot bevinden zich in de archieven van de Nassause Domeinraad, die namens de Oranjes hun goederen beheerde, wellicht ook nog interessante stukken, zoals reisverslagen van inspecteurs die bezoeken brachten en de plaatselijke toestand beschreven.
Kortom: aanvullend onderzoek kan nog veel meer informatie over de elite van Soest in de 18de eeuw aan het licht brengen.
Voetnoten:
10. De titel is afkomstig uit de eed die dorpsbestuurders moesten afleggen ten overstaan van de schout. (GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 7, Electies van buurmeesters, schepenen, kerkmeesters en armmeesters (1730-1790, 1792, 1802)). Met dank aan Gérard Derks voor zijn aanvullingen en commentaar op een eerdere versie van dit artikel.
11. Dopen in Soest tot 1812 [Eemlandse klappers 13]
12 Soms werden arm- en kerkmeester omgewisseld.
13 GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588-1813), inv.nr. 108, Rekeningen van de buurmeester. Uit de buurmeestersrekening van 1740 blijkt dat de schout 145 gulden verdiende, de secretaris 125 en de zeven schepenen samen slechts 31 gulden en 10 stuivers.
14. GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588-1813), inv.nr. 104, Zettingen van de buurlasten (1742). Ook uit 1773 is zo'n lijst bewaard gebleven.
15. Van niet iedereen is de godsdienst bekend. Mogelijk waren ze zelfs allemaal katholiek.
16. Hierbij moet wel in aanmerking worden genomen dat de lijst met buurlasten dateert uit het begin van de onderzochte periode en dat er dus voor het eind van de periode verschuivingen in welstand kunnen hebben plaatsgevonden.
17. In 1768 weigerde Jacob Fluijt aanvankelijk het kerlcmeestersambt op zich te nemen. Hij moest 4 gulden en 9 stuivers betalen en zich alsnog schikken in zijn lot. (GA Soest, Gerecht Soest en Birk (1588-1813), inv.nr. 10, Requesten, zowel origineel als in afschrift, van de schout aan het hof van Utrecht naar aanleiding van de weigering van aangestelde buur- en kerkmeesters om die bediening te aanvaarden (1747, 1768).) 18. GA Soest, Gerecht Soest en Birk(1588-1813), inv.nr. 64, Stukken betreffende een correspondentie tussen de Staten van Utrecht en het gerecht over het opvoeden van armlastige roomse kinderen in de hervormde godsdienst (1747).
19. Elbert Geurtse heette eigenlijk Butselaar.
20. Tussen 1740 en 1760 waren er acht verschillende buurmeesters en 25 schepenen. Vier personen waren zowel buurmeester als schepen. In totaal gaat het dus om 29 personen
21. Over de familie Wantenaer zie: G.J.M. Derks, 'De familie Wantenaar', Van Zoys tot Soest, jrg. 17, nr. 4, voorjaar 1997, en P.J.K. van Werkhooven, 'Het geslacht Wantenaar', in: Stichtenaren uit vroeger jaren. Bundel verhalen, genealogieën en kwartierstaten uitgegeven ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de afdeling Utrecht van de Nederlandse Genealogische Vereniging (Utrecht 1987).
Benoemingen dorpsbestuurders Soest 1740-1760
(b) = buurmeester (s)
= schepen (s Hees)
= schepen van Hees (met?: aanduiding Hees stond niet in de bron en is dus niet zeker)
(a) = armmeester
(k) = kerkmeester
De benoemingen werden jaarlijks gedaan op St. Lambertus (17 september). Hieronder worden voor het jaar 1741 en de jaren 1751-1760 alleen de nieuw aangestelde bestuurders genoemd en niet degenen die eerder als buurmeester (zij waren één jaar buurmeester en daarna twee jaar schepen) of schepen (voor twee jaar benoemd) waren aangesteld en aanbleven.
De lijst is gebaseerd op de volgende bronnen:
- HUA, Dorpsgerechten (Soest), inv.nr. 1910, Protocollen van acten ... met jaarlijks lijsten van benoeming van schepenen, buur- en kerkmeesters (1740-1750).
- GA Soest, Gerecht Soest enBirk(1588-1813), inv.nr. 7, Electies van buurmeesters, schepenen, kerkmeesters en armmeesters (1751-1760).
1740
Willem Schimmel (b)
Elbert Geurtsen (s)
Jan Aalten (s)
Govert Cornelisz (s)
Jan Willemse Bouwman (s)
Gijsbert Albertse Broek (s)
Gerrit van Altena (s)
Jacobus Doekes (k)
Hendrik Tesselhoff (a)
1741
Geurt Peterse Roeten (b)
Peter Geurtsen Hilhorst (s)
Gerrit van Altena (s)
Jacob Cornelisz (s Hees)
Jan van 't Klooster (a)
Gerrit Varekamp (k)
1742
Rutgerus de Beer (b)
Gerrit Varekamp (s)
Jacob Elbertse (s)
Geurt Peter Roeten (s)
Willem Schimmel (s)
Peter Geurtsen (s)
Gerrit van Altena (s)
Jacobus Cornelissen (s Hees?)
Evert Gijsbertsen (a)
Jacob van Altena (k)
1743
Gerrit van Altena (b)
Gerrit Gijsbertse Schouten (s)
Jan Schimmel (s)
Rutgerus de Beer (s)
Geurt Peterse Roeten (s)
Gerrit Varekamp (s)
Jacob Elbertse (s)
Jacobus Cornelisse (s Hees?)
Jan Stad l (a)
Jan Aalten (k)
1744
Jacob van Logtesteyn (b)
Jan Aalten (s)
Peter Jacobse (s)
Gerrit van Altena (s)
Rutger de Beer (s)
Gerrit Gijsbertse Schouten (s)
Jan Schimmel (s)
Jacob Cornelissen (s Hees)
Caspar Hageman (a)
Evert Gijsbertsen (k)
1745
Peter Geurts (b)
Jan Gijsberts Broek (s)
Willem Schimmel (s)
Gerrit van Altena (s)
Jacob van Logtesteyn (s)
Jan Aalten (s)
Peter Jacobse van Hees (s)
Jacob Cornelisz (s Hees?)
Gerrit Kok (a)
Gerrit Varekamp (k)
1746
Geurt Peterse Roeten (b)
Jacob Elbertsen (s)
Gerrit van Altena (s)
Peter Geurtsen (s)
Jan Gijsbertse Broek (s)
Willem Schimmel (s)
Jacob v. Logtensteyn v. Hees (s)
Jacob Comelisz (s Hees?)
Rijk Varekamp (a)
Gerrit van Bokbergen (k)
1747
Rutger de Beer (b)
Evert Gijsbertse (s)
Jan van 't Klooster (s)
Jan Lubbertse (s Hees)
Geurt Peter Roeten (s)
Peter Geurtse (s)
Jacob Elbertsen (s)
Gerrit van Altena (s)
Toon van Logtensteyn (a)
Anthony van Veerssen (k)
1748
Gerrit van Altena (b)
Peter Geurtsen (s)
Aart Jansen (s)
Rutgerus de Beer (s)
Evert Gijsbertse (s)
Jan van 't Klooster (s)
Jan Lubbertse (s Hees)
Pieter Bolman (a)
Jacob van Altena (k)
1749
Jacob van Logtesteyn (b)
Gerrit van Bokbergen (s)
Jan Aalten (s)
Gerrit van Altena (s)
Peter Geurtsen (s)
Aart Jansen (s)
Jan Lubbertse (s Hees)
Peter Dijkman (a)
Volg... Varekamp (k)
1750
Peter Geurtsen Hilhorst (b)
Rutgerus de Beer (s)
Aart Jansen (s)
Jacob van Logtesteyn (s)
Gerrit van Bokbergen (s)
Jan Aalten (s)
Jan Lubbertsen (s Hees)
Jacob Fluit (a)
Willem Schimmel (k)
1751 Gerrit van Altena (b) Willem Schimmel (s) Evert Gijsbertsen (s) Barend Gijsbertse Bouter (a) Gerrit Bekbergen (k)
1752 Geurt Peterse Roeten (b) Gerrit Gijsbertse Schouten (s) Thomas Wantenaer (s) Hendrik Tesselhof (a) Rijk Varekamp (k)
1753 Jacob Logtesteyn (b) Rijk Varekamp (s) Jan Aalten (s) Pieter Jansen v. Stoutenburg (a) Pieter Bolman (k)
1754
Rutgerus de Beer (b)
Pieter Geurtsen (s)
Aert Jansen (s)
Willem Otten (a)
Jacob Fluijt (k)
1755
Rijk Varekamp (b)
Willem Schimmel (s)
Jan van 't Klooster (s)
Jan Otten (s Hees)
Lammert Schimmel (a)
Gerrit van Bekbergen (k)
1756
Peeter Geurtsen Hilhorst (b)
Gerrit Kok (s)
Jan GijsbertsenBroek(s)
Arent Hageman (a)
Meijns de Ruijg (k)
1757
Jan Hendrikse v. 't Klooster (b)
Evert Gijsbertse (s)
Peeter Dijkman (s)
Jacob llzakse Stalenhoef (a)
Willem Schimmel (k)
1758
Rijk Varecamp (b)
Thomas Wantenaer (s)
Gerrit Gijsbertse Schouten (s)
Hendrik Tesselhof (a)
Cornelis van Altena (k)
1759
Pieter Geurtsen Hilhorst (b)
Jan Gijsbertsen Broek(s)
Willem Schimmel (s)
Jan Willem Schouten (a) "is Jan Aalten Schouten"
Constantinus Valentijn Webber (k)
1760
Rutgerus de Beer (b)
Pieter Migielse Dijkman (s)
Gerrit Kok (s)
Cornelis van Altena (s)
Jacob Fluijt (a)
Willem Fluijt (k)
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.