Anton Roest
Tot aan ± 1980 stonden vanaf de Grote weg tot aan het overgangsgebied Soesterveen en in de Birkse Duinen (bouwland ten zuiden v.d. Birkstraat) akkers met knollen. Wanneer de eerste knol in Soest werd verbouwd is niet bekend. Waarschijnlijk al toen de eerste boeren zich in Soest vestigden, ze koren gingen verbouwen en rundvee hadden.
Het knollenzaad werd verkregen door in december bij het knollenplukken enkele mooie knollen uit te zoeken, die ze geschikt vonden om er mee door te telen. Ze moesten o.a. als eigenschap hebben dat ze enigszins vorstbestendig waren en er gaaf uit zien. Deze knollen werden vorstvrij bewaard en in het voorjaar uitgepoot in de groentetuin. Na het poten liepen de knollen uit en er kwamen dikke stengels aan die na de bloei zaad vormden. Het bloeiende knolzaad was een prachtig gezicht in de tuin.
Onbewust is er, omdat er geen bestuiving van buiten Soest plaats vond, een Soester variëteit ontstaan. Daar is men na de oorlog achter gekomen door mensen van de landbouwvoorlichtingsdienst die uit andere streken van het land kwamen en die ze hierop attent maakten. Ze vonden het hier een goede knol met een groene kraag (het stukje van de knol dat boven de grond stond was groen). De knol had een nadeel: ze zat vrij diep in de grond en was daardoor moeilijker te plukken.
In de jaren na de oorlog nam men langzamerhand de moeite niet meer om zaad van eigen knollen te winnen, men kon voor niet al te veel geld zaad kopen. Doordat er geen zaad van eigen knollen werd gewonnen is de Soester variëteit verloren gegaan.
In de tweede helft van juli was het koren (rogge) rijp en werd het gemaaid. Zodra de oogst van het land af was begon men met organische mest over het stoppelland uit te strooien. Deze bestond voor het merendeel uit mest uit de potstal (koeienhok).
Het jonge vee dat 's winters overdag buiten liep werd 's nachts en bij slecht weer gestald in een koehok en bijgevoerd met hooi en lijnzaadschilfers. Dit was voordat het krachtvoer in korrels in de handel kwam. Het jongvee liep los in het koehok en zodra de bodem door ontlasting vochtig werd ging er een laagje stro eroverheen of, nog verder in het verleden, heiplaggen. Zo ontstond er een dikke laag mest.
Deze mest werd samen met de stoppel onder geploegd. Hierna kom men het knollenzaad beginnen te strooien. Hier en daar in Nederland heeft de knol daarom ook de naam stoppelknol.
De hoeveelheid zaad van anderhalf a twee pond moest verdeeld worden over 1 ha (10.000 m2) land. De boer deed het zaad van ± 2mm in een pannetje en ging het zaaien. Het werd tussen duim en wijsvinger genomen en moest zo gestrooid worden dat het over de gehele akker gelijkmatig werd verdeeld. Dit was een hele kunst, niet iedereen kon knollen zaaien.
Na de oorlog kwam er chilisalpeter (kunstmest) op de markt. Een zak chilisalpeter ging de teil in en de benodigde hoeveelheid zaad werd er in gemengd en over het land gestrooid. Vijftig kilogram verdelen over een akker was geen probleem. In ±1960 kwam er een knollenzaaimachine op de markt die aan de paardenploeg werd gekoppeld en tijdens het ploegen knollenzaad zaaide. Dat was een hele vooruitgang.
De zaaitijd van de knollen is eind juli, begin augustus. Om het zaad op tijd (voor 10 augustus) in de grond te hij - gen was het vaak een race tegen de klok. Er is hierover een spreekwoord over de datum van 10 augustus, de naamdag van St. Laurens. Wie knollen wil eten moet St. Laurens niet vergeten. Veder werd er gezegd dat de knollen in een dag in augustus net zo veel groeiden als in een dag in november.
Na de opkomst van de knollen besteedde de Soester boer veel zorg aan zijn gewas. Het begon al na het koren maaien, dan werden de achter gebleven korenaren opgeraapt. Kinderen moesten vaak meehelpen. De aren die op het land achterbleven gingen met het ploegen onder de grond. Ze liepen uit en moesten worden weggehakt. Op het knollenland mochten alleen knollen groeien en geen andere planten. Als er tijd voor was en goed weer kroop men zelfs op de knieën over het land om het onkruid dat na het hakken was blijven staan met de hand te verwijderen.
In omliggende plaatsen van Soest werden niet zo veel knollen verbouwd en de knollen werden er ook minder goed verzorgd. Van familie en kennissen kreeg je te horen dat er in Soest de beste knollen stonden. Waren die mensen misschien een beetje jaloers dat ze in Soest betere knollen hadden en hebben ze daarom de Soesters de scheldnaam Soesterknol gegeven?
Als de koeien ± 1 november op stal werden gezet begon men de knollen te plukken om ze aan de koeien te voeren. De koeien waren stapelgek op de sappige knollen evenals de Soester jeugd. In de knollentijd ging de jeugd knollen jatten. De boeren vonden het niet erg als het maar bij één knol bleef, er waren immers knollen zat. Maar zodra de boer in de gaten kreeg dat er eerst een stelletje werden geplukt voordat ze de goede vonden werden ze van het land afgejaagd. Voordat de jeugd aan de knol begon te kluiven werd eerst het lof op een klein stukje na eraf gedraaid. Dit stukje diende als handvat en vervolgens werden de tanden in de punt van de knol gezet en werd de schil van ± 1 a 2 mm verwijderd en kon worden begonnen met het eten van de knol. De schil was niet lekker. De knol had een licht bittere smaak en de koeien die knollen aten brachten deze licht bittere smaak over op de melk: knollenmelk.
Er waren enkele gezinnen die knollenmuis aten, knollen en aardappelen door elkaar gestampt. Bij ons thuis werd het nooit gegeten, dus ik weet niet hoe het smaakt. Af en toe hoor je nog verhalen van mensen die zich hun jeugd in de knollentijd herinneren. Laatst nog op de seniorenmiddag van het gild toen het Knollenkoor van Apollo optrad. De dirigent van het koor, Majel Lustenhouwer, vertelde het publiek in zijn toespraakje dat hij in zijn jonge jaren aan de knollen kluifde.
Wat de scheldnaam Soesterknol betreft, is deze echte een scheldnaam? Of een eretitel? Het is maar hoe je dit bekijkt. Twee verenigingen in Soest vonden het een mooie naam en vernoemden zich er naar, bij Apollo het knollenkoor en de Carnavalsvereniging gaf zich de naam de Narreknollen.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.