Jan Peet
Sanering in het bakkersbedrijf in Soest, 1961-1967 [1]
In juni 1961 krijgen alle huisvrouwen in Soest door hun bakker een gedrukt schrijven uitgereikt onder de titel: "De broodbezorging". In de brief leggen de bakkers aan hun klanten uit, dat de dagelijkse [2] bezorging van brood aan huis "in onze uitgestrekte gemeente" een probleem wordt. In heel Nederland heerst in het begin van de jaren 1960 een groot gebrek aan arbeidskrachten. De Soester bakkers komen personeel tekort om hun brood op tijd bij de mensen thuis te brengen. Sommigen "hebben al tegen verschillende klanten moeten zeggen dat zij hierdoor niet meer in staat zijn het brood te bezorgen." Andere bakkers zien het ogenblik naderen dat zij dezelfde stap zullen moeten zetten, en dat klanten steeds vaker het brood in de bakkerswinkel zullen moeten gaan halen. "Teneinde deze moeilijkheden het hoofd te kunnen bieden", zo gaat de brief verder, "en een oplossing te vinden om de broodbezorging te kunnen voortzetten, heeft de Soester Bakkerspatroonsvereniging een commissie van vijf personen benoemd, om deze zaak te onderzoeken." De oplossing die deze commissie na haar onderzoek voorlegt is: een wijkverdeling voor de Soester bakkers. Iedere bakker krijgt met ingang van donderdag 29 juni een broodwijk, "met huis aan huis bezorging, zoveel mogelijk rondom zijn eigen bakkerij." Van de Soester huisvrouw wordt gevraagd, dat zij de bakker die in haar wijk gaat bezorgen, als vaste leverancier van brood accepteert. De klanten kunnen er dan in het vervolg zo goed als zeker van zijn, dat zij dagelijks vers brood voor één uur 's middags aan huis bezorgd krijgen. Het is - zo beklemtonen de bakkers - een noodmaatregel. Maar ook de enige manier om de broodbezorging in Soest in de toekomst te kunnen waarborgen [3]
Soest is omstreeks 1960 niet de enige plaats waar de bakkers problemen ondervinden met de bezorging en tamelijk drastische maatregelen moeten nemen om deze vorm van broodverkoop overeind te houden. Het bakkersbedrijf — of beter: het hele proces van voedselproductie en voedseldistributie in Nederland - maakt na de Tweede Wereldoorlog ingrijpende veranderingen door.
De eerste paragraaf van dit artikel gaat nader in op deze veranderingen. De tweede paragraaf beschrijft vervolgens wat de veranderingen in de productie en distributie van voedingsmiddelen betekenen voor de bakkers in Soest. Paragraaf 3 zet dan uiteen hoe de Soester bakkers besluiten tot een sanering van de broodbezorging, en hoe dit besluit in overleg met de consumenten en de overheid wordt uitgevoerd. Paragraaf 4 stelt de vraag, in hoeverre de sanering van de broodbezorging uiteindelijk het effect heeft dat de bakkers ervan verwachten. Daarbij wordt de ontwikkeling in Soest weer in een breder economisch en maatschappelijk kader geplaatst. Paragraaf 5 maakt enkele afsluitende opmerkingen. Voor het overige kan hier nog worden opgemerkt dat onder 'Soest' in dit artikel, tenzij anders aangegeven, verstaan wordt: de hele gemeente Soest, met uitzondering van Soesterberg. Onder `bakker' wordt verstaan: een producent van brood. Banketbakkers vallen, als zij geen brood produceren, buiten het bestek van dit artikel. [4]
1. Veranderingen in de voedingsmiddelensector en in het bakkersbedrijf in Nederland
Vanaf ongeveer 1900 verbreidt zich over heel Nederland langzaam een maaltijdpatroon dat in grote lijnen tot op de dag van vandaag stand houdt. Mensen eten dagelijks twee broodmaaltijden en één warme maaltijd. De voedingsmiddelen die zij daarbij gebruiken worden aan het begin van de twintigste eeuw voor een groot deel nog ambachtelijk en kleinschalig geproduceerd en gedistribueerd: door zelfstandige bakkers, slagers, zuivel- en groentehandelaren, kruideniers en andere winkeliers. Maar er is ook een groeiende industriële voedselproductie, bijvoorbeeld in brood- en zuivelfabrieken, en in de conservenindustrie. Houdbare voedingsmiddelen — zoals deegwaren ('pasta') en bouillonblokjes - worden op grote schaal verpakt en als merkartikelen aan de consumenten aangeboden. Deze ontwikkeling wordt door de Tweede Wereldoorlog even onderbroken, maar zet na 1950 met volle kracht door. [5] Tegelijkertijd verandert de distributie van voedingsmiddelen. Naast de kleine zelfstandige winkeliers ontwikkelen zich grootwinkelbedrijven als Albert Heijn, filiaalbedrijven als Spar en Vivo, en — na 1950 — het supermarkt- en zelfbedieningsbedrijf. Traditionele grenzen tussen producten en tussen gespecialiseerde aanbieders worden doorbroken: steeds vaker gaat één winkel alle soorten voedingsmiddelen verkopen. Vaste relaties tussen winkeliers en hun klanten komen ook onder druk te staan. Reclame gaat in de verkoop van voedingsmiddelen een belangrijke rol spelen. In 1961 zijn in Nederland al ruim 2800 winkels gebaseerd op het supermarkt- en/of zelfbedieningsconcept. Deze ontwikkeling gaat vooral ten koste van de kleine zelfstandigen in de levensmiddelenbranche.[6]
Het bakkersbedrijf onder druk
Het bakkersbedrijf in Nederland bestaat voor het overgrote deel uit zulke kleine zelfstandigen. Er zijn wel broodfabrieken — al sinds 1830 [7] - maar kleine bakkerijen hebben zich daarnaast gehandhaafd. In de periode tot ongeveer 1900 komt dat vooral doordat steeds minder mensen thuis brood bakken.[8] De zelfstandige bakker kan voor een deel op die vraag inspelen. Hij kan ook een breder assortiment leveren dan de broodfabrieken. Na 1918, en nog meer tijdens de economische crisis van de jaren 1930, neemt het aantal kleine zelfstandige bakkerijen en bakkerswinkels sterk toe, tot 15.500 in 1940. Veel werklozen proberen het als bakker, en ook als broodslijter zonder eigen bakkerij. Mede omdat brood in de gunst van de klanten tegelijkertijd terrein begint te verliezen aan andere voedingsproducten, is de omzet van veel bakkers en slijters marginaal en de concurrentie moordend. Prijsoorlogen zijn aan de orde van de dag en slaan vanzelfsprekend een stevige bres in het inkomen van veel bakkers. [9] De overheid treedt hier aanvankelijk maar amper tegen op. Voorzover er aan het begin van de twintigste eeuw in het bakkersbedrijf regels zijn — afspraken over prijzen, winkeltij den, arbeidsuren en bezorging — worden die als vanouds gemaakt binnen plaatselijke patroonsverenigingen, eventueel in overleg met het gemeentebestuur. [10] Verschillende pogingen om de economische en sociale omstandigheden in het bakkersbedrijf door nationale wetgeving te verbeteren lopen op niets uit. Pas de Arbeidswet (1919) regelt de arbeidstijden van het bakkerspersoneel [11] De Vestigingswet Kleinbedrijf (1937) stelt voor het eerst landelijke eisen van vakbekwaamheid, handelskennis en kredietwaardigheid aan de middenstand. Wettelijke bestrijding van beunhazerij — onder andere in het bakkersbedrijf — wordt daardoor mogelijk. In 1935 is ook de Nederlandsche Bakkerij Stichting opgericht. In het kader van deze Stichting kan het bakkersbedrijf zelf afspraken maken om ongezonde concurrentie te voorkomen en de bestaansmogelijkheden voor bakkers en broodslijters te verbeteren.[12] Deze late initiatieven kunnen echter niet voorkomen dat het bakkersbedrijf in de periode rond de Tweede Wereldoorlog te veel kleine ondernemingen telt, met vaak twijfelachtige economische perspectieven. In de jaren na 1945 komen de bakkers en slijters verder onder druk te staan. Een belangrijke oorzaak is dat, als gevolg van een toenemende welvaart, het aandeel van brood en andere koolhydraatrijke producten in het voedingspakket van de gemiddelde Nederlander afneemt. Luxeproducten die rijk zijn aan vetten en suikers worden belangrijker. De consumptie van brood bedraagt in 1951 nog gemiddeld 101 kilo per persoon per jaar. In 1960 is dat 84 kilo, en in 1970 65 kilo.[13] Tabel 1 geeft een overzicht van enkele algemeen gebruikelijke broodsoorten in Nederland.
De belangrijkste concurrenten van brood zijn in 1961 en 1962 beschuit, koek en biscuit. Ongeveer 90 procent van de consumenten koopt deze artikelen wel eens: beschuit en koek ook meestal bij een bakker. Andere producten — zoals Sanovite, crackers, knäckebröd, cornflakes en Brinta — worden door 10 tot 30 procent van de consumenten wel eens gekocht, maar heel vaak niet bij een bakker. [15] De daling van de broodconsumptie betekent voor bakkers dus gedeeltelijk een verlies van omzet. Ambachtelijke bakkers maken aan het einde van de jaren 1950 gemiddeld ongeveer 70 procent van hun totale omzet op de verkoop van brood.[16] Een daling van de broodconsumptie komt dus aan.
Hierbij komt dat het grootwinkel- en filiaalbedrijf in de levensmiddelenbranche met ingang van 1948 op grotere schaal bakkersproducten als koek en beschuit gaat aanbieden. In de jaren 1950 komt ook de verkoop van brood binnen het blikveld van deze concurrenten.[17] Aanvankelijk werpt de Vestigingswet Kleinbedrijf wat dat betreft nog hindernissen op. De eisen van vakbekwaamheid die in het kader van deze wet worden gesteld, betekenen effectief dat winkeliers zonder de vereiste kwalificaties voor het bakkersbedrijf geen brood mogen verkopen.[18] Een nieuwe Vestigingswet Bedrijven (1954) verandert daaraan naar de letter van de wet weinig of niets.[19] De regering wil echter tegelijkertijd niet teveel in de weg leggen aan een modernisering van het winkelbedrijf, onder meer door de verbreiding van supermarkten en zelfbedieningswinkels. De verkoop van een compleet pakket aan voedingsmiddelen in één winkel moet daarom wettelijk mogelijk worden gemaakt. [20]
De Commissie Adviezen Vestigingsbesluiten van de Sociaal-Economische Raad (SER) — sinds 1950 het belangrijkste adviesorgaan van de regering op sociaaleconomisch gebied — adviseert in 1956 dat de toepassing van de Vestigingswet Bedrijven zoveel mogelijk ruimte moet laten aan een vrije ontwikkeling van de middenstand. Traditionele grenzen tussen verschillende branches, zoals het bakkersbedrijf en andere takken van de levensmiddelensector, zijn niet langer heilig [21]
De Commissie stelt daarom concreet voor, om wettelijk de oprichting van een "algemeen levensmiddelenbedrijf" mogelijk te maken. Een winkelier moet daarvoor kunnen beschikken over een algemeen vestigingsdiploma, dat niet vraagt om gespecialiseerde warenkennis voor de verschillende soorten voedingsmiddelen. Wil een winkelier zich toch in een bepaalde richting specialiseren, dan moet hij daarvoor een aanvullende aantekening op het algemene diploma kunnen verkrijgen.[22] De regering sluit zich in 1961 bij dit advies aan. Voor het bakkersbedrijf wordt in 1962 wel een uitzondering gemaakt, tot en met 1967, uit vrees dat met het volledig vrijgeven van de verkoop van brood enkele duizenden bakkerij en in korte tijd ten onder zullen gaan. De Nederlandse Bakkerij Stichting en andere organisaties in het bakkersbedrijf moeten voor deze uitzonderingspositie flink lobbyen en ferme tegenstand uit het kruideniersbedrijf overwinnen. [23]
Per 1 januari 1968 wordt de verkoop van brood echter geheel vrijgegeven. Een groeiend aantal broodfabrieken is graag bereid om brood aan supermarkten en zelfbedieningszaken te leveren.[24] Ambachtelijke bakkers die de concurrentie na 1967 nog willen volhouden, zullen zelf moeten investeren in modernisering en vernieuwing.
Inkomen en toekomstmogelijkheden
Enkele bedrijfseconomische gegevens kunnen tegen deze achtergrond antwoord geven op de vraag, hoe het omstreeks 1960 staat met het inkomen en het toekomstperspectief in ambachtelijke bakkerijen. Tabel 2 geeft gemiddelde exploitatiecijfers van 82 bakkerijen op het platteland en in kleinere steden, aan het einde van de jaren 1950. De bedrijfsomvang is aangegeven in wekelijks verbruik van balen meel en bloem.[25] De nettowinst is globaal te beschouwen als het bruto gezinsinkomen van een bakker.[26] Dit schommelt in het bakkersbedrijf als geheel klaarblijkelijk rond f 12.000,-- op jaarbasis. Ter vergelijking: een volwassen mannelijke industrie-arbeider verdient in 1959 in beginsel een bruto cao-loon van f 1,92 per uur. Dat betekent bij de toen geldende werkweek van 48 uur een bruto jaarinkomen van f 4792,32. [27] Bedacht moet wel worden dat de gegevens voor het bakkersinkomen gemiddelden zijn. Hogere en lagere jaarinkomens dan de in de tabel aangegeven bedragen komen ongetwijfeld voor.
Uit Tabel 2 blijkt ook, dat personeelskosten in de meeste ambachtelijke bakkerijen omstreeks de helft van de bedrijfskosten (exclusief inkoop) uitmaken. De bruto loonkosten voor personeel nemen in de jaren 1950 en — vooral - de jaren 1960 sterk toe. Voor kleine bakkerijen op het platteland vormen ook huisvesting, energie en onderhoud een behoorlijke kostenpost. Uit verdere gegevens blijkt dat bakkers op zowel personeels- als energiekosten in beginsel wel kunnen bezuinigen, door te investeren in mechanisatie en in schaalvergroting van de productie.[29] Mechanisatie is in het ambachtelijke bakkersbedrijf economisch ook heel goed mogelijk. Bedrijven die per week ten minste 20 balen meel en bloem verwerken, kunnen er al voordeel van hebben. Praktisch gesproken, is dit voor grotere bakkerijen op het platteland en voor middelgrote en grote bakkerij en in de provinciesteden een haalbare kaart.[30] Daarnaast proberen bakkerijen door middel van fusie tot schaalvergroting van de productie te komen. Dit heeft echter niet direct succes, omdat bakkers niet graag een deel van hun zelfstandigheid opgeven. In 1961 wordt nog altijd 70 procent van het geleverde bloem en meel in het bakkersbedrijf verwerkt in ambachtelijke bakkerij en, en 30 procent in broodfabrieken. In 1972 is dat 55 procent en 45 procent. [31] Een verdere vorm van modernisering en vernieuwing in het ambachtelijke bakkersbedrijf - ook direct gericht tegen de dreigende concurrentie uit de supermarkt- en zelfbedieningssector - is reclame. In 1960 wordt in Haarlem een club van 'Echte Bakkers' opgericht. Daaruit ontstaat al na korte tijd een Gilde van Echte Bakkers, met als doel het maken van reclame voor goed brood van ambachtelijke kwaliteit.[32]
Of een bakker ervoor kiest om zijn bedrijf voort te zetten en daartoe te investeren en te vernieuwen, hangt in de praktijk vaak af van de netto-winst - dus van het inkomen. [33] Grotere bedrijven hebben wat dat betreft meer armslag en zullen dus waarschijnlijk eerder kiezen voor investeringen in de toekomst. Kiest een bakker ervoor zijn bedrijf te sluiten, dan kan hij gebruik maken van verschillende saneringsregelingen. In 1955 wordt in dat verband een Saneringsfonds ingesteld, dat uitkeringen bij bedrijfsbeëindiging kan verstrekken. In cijfers neemt het aantal bakkerijen tussen 1940 en 1958 af van 15.500 tot 12.300.[34] Een belangrijke reden waarom de regering in 1962 besluit om een volledig vrije verkoop van brood op te schorten tot 1968, is dat zij deze gereguleerde sanering van de productie in het bakkersbedrijf nog een aantal jaren een kans wil geven. Een plotselinge `koude sanering' van enkele duizenden bedrijven moet — zoals gezegd — worden voorkomen. [35] Het geeft tevens aan dat omstreeks 1960 kennelijk nog steeds veel ambachtelijke bakkerijen balanceren op de rand van het economisch mogelijke.
Het probleem van de bezorging
Een vraag is nu, welke plaats de bezorging van brood aan huis in dit economische beeld van het bakkersbedrijf inneemt. Wat dat betreft kan op de eerste plaats worden vastgesteld dat bezorging omstreeks 1960 nog overal in Nederland een volkomen vanzelfsprekende vorm van broodverkoop is. In de jaren 1961-1962 koopt gemiddeld 79 procent van de Nederlandse huishoudens het dagelijks brood aan de deur. Bij eenpersoonshuishoudens is dat minder (53 procent) en bij huishoudens van 5 of meer personen meer (89 procent). Bezorging van brood is belangrijk op het platteland, maar ook nog altijd in de steden.[36]
Winkelverkoop van brood is in het bakkersbedrijf van ondergeschikt belang en lijkt dat ook nog lange tijd te blijven. De bezorging van brood, als zodanig, staat dus niet ter discussie.
Omstreeks 1960 wordt bezorging van brood aan huis echter ook in heel Nederland een probleem. Er is wat dat betreft al gewezen op het tekort aan arbeidskrachten. Bezorging is een arbeidsintensieve vorm van verkoop, en zij wordt door sommige maatschappelijke ontwikkelingen — zoals de verbreiding van hoogbouw in nieuwe dorps- en stadswijken — alleen maar arbeidsintensiever. Tegelijkertijd neemt sinds 1947 de animo onder jongeren om te gaan werken in het bakkersbedrijf af. [37]
Daarnaast is bezorging kostbaar,óókin vergelijking met verkoop in de winkel. Mechanisatie van de bezorging, door de aanschaf van een trekker of een auto, biedt niet altijd een oplossing. In dichtbevolkte buurten, bijvoorbeeld, is het nuttig effect ervan betrekkelijk gering. De meerkosten van gemechaniseerd vervoer kunnen een eventuele besparing op de loonkosten voor bezorging overtreffen. Eerder is echter al gebleken dat de personeelskosten in het ambachtelijke bakkersbedrijf een substantieel deel van de totale bedrijfskosten (exclusief inkoop) kunnen uitmaken. Iedere mogelijkheid om te besparen op de personeelskosten voor bezorging is dus zeer welkom. Sanering van de bezorging door een meer efficiënte toedeling van wijken wordt tegen deze achtergrond, vanuit zowel een personeels- als een kostenperspectief, omstreeks 1960 een aantrekkelijke optie.[38] Een vraag is, hoe de klanten erop zullen reageren, en of de bakkers zich hiermee commercieel niet in de vingers snijden.
2. De Soester bakkers
Soest heeft, ook wanneer men Soesterberg buiten beschouwing laat, een zeer uitgestrekt grondgebied. Het dorp heeft zich binnen dat grondgebied vanuit een kleine historische kern ontwikkeld door lintbebouwing aan lange doorgaande wegen en paden. In de late negentiende en de vroege twintigste eeuw hebben zich op dat lintpatroon nieuwere concentraties van woningen, winkels en andere bebouwing gevormd, met name in Soestdijk en Soest-Zuid. Omstreeks 1960 zet een groeispurt in. De bevolking van de gemeente als geheel neemt toe van ongeveer 23.000 in 1950 naar 27.000 in 1960, en 35.000 in 1970. Om deze bevolkingsgroei op te vangen worden in hoog tempo nieuwe wijken gebouwd. Daarbij wordt voor het eerst hoogbouw toegepast — eerst nog bescheiden, maar omstreeks 1970 op grootstedelijke schaal.[39] Van een betrekkelijk rustig plattelands- en forensendorp wordt Soest in 10 jaar tijd een onderdeel van de Randstad.
De bakkers
In de periode rond de Tweede Wereldoorlog wordt de bevolking van Soest van brood voorzien door ongeveer dertig bakkers. Omstreeks 1960 is dat aantal iets gedaald: bij de sanering van de broodbezorging in 1961 zijn uiteindelijk 24 bakkers en 4 broodslijters betrokken. De slijters betrekken hun brood deels van broodfabrieken, en deels van bakkers in Soest.[40] Een telling van de omzet van de bakkers en slijters, in januari 1961, maakt duidelijk dat zij tezamen door bezorging wekelijks 36.208 broden verkopen, ofwel gemiddeld zo'n 1293 broden per bakker/slijter. Nemen wij aan dat de omzet van 80 broden gelijk staat aan een verbruik van één baal meel, dan betekent dat een gemiddelde bedrijfsomvang van 16,2 balen meel per week, exclusief de verkoop van brood in de winkel.[41] De onderlinge verschillen tussen de bakkers en slijters in Soest zijn echter groot. Tabel 3 geeft, op basis van een andere bron met iets afwijkende cijfers,[42] de namen en een indicatie van de omzet en de bedrijfsomvang van alle 28 bedrijven — exclusief winkelverkoop - volgens de maatstaf voor plattelandsbakkerijen die ook in Tabel 2 is gehanteerd. De slijters zijn, voorzover bekend, met (s) aangeduid.[43]
Net als in Nederland als geheel wordt in Soest omstreeks 1960 gemiddeld ongeveer 80 procent van het brood aan huis bezorgd, en 20 procent in de winkel verkocht.[44] Voor een indicatie van de totale omzet van de bakkers en slijters in Soest zouden de cijfers in Tabel 3 dus in beginsel met een kwart verhoogd kunnen worden, tot een gemiddelde van rond 20 balen meel per week. Maar ook in de winkelverkoop zijn er onderlinge verschillen: sommige bakkers realiseren hier een aanzienlijk groter percentage van hun omzet dan andere.[45] Daarnaast zijn er, zoals gezegd, Soester bakkers die leveren aan slijters, en die daarmee ook zelf extra omzet maken. Een indicatie van de totale omzet van de Soester bakkers afzonderlijk kan daarom slechts speculatief zijn, en blijft hier achterwege. Hetzelfde geldt voor een indicatie van het jaarinkomen van de bakkers en slijters. Duidelijk is wel dat de onderlinge verschillen ook wat dat betreft groot zullen zijn geweest. Aannemelijk is dat in Soest, net als elders, een aantal bakkers in de marge van het economisch mogelijke werkt.
Van concurrentie van supermarkten en zelfbedieningszaken hebben de Soester bakkers in 1961 nog weinig of geen last. Een commissie die in 1964 door de gemeente Soest wordt ingesteld, concludeert als snel dat het winkelbestand ter plaatse verouderd is, en "geen bijzonder goede indruk" maakt. Van 146 levensmiddelenwinkels in Soest en Soesterberg zijn er 126 - waaronder zeker ook de meeste bakkerswinkels - klein, met een vloeroppervlak van ongeveer 40 m2. In veel gevallen gaat het om `voorkamerwinkels'. Daarnaast worden 16 middelgrote winkels geteld (80 m2) en slechts 4 grote (160 m2). Dit is een gebruikelijk beeld in het traditionele levensmiddelenbedrijf omstreeks 1950.[46] Een modernisering van het winkelbestand is echter gaande. Tot de vier grote winkels in 1964 behoren naar alle waarschijnlijkheid twee supermarkten die in het begin van de jaren 1960 door slager J. Zoetelief worden geopend, aan het Nieuwerhoekplein en aan de Soesterbergsestraat.[47] Daarnaast ontstaat in de nieuwbouwwijken van Soest een geheel nieuw winkelbestand. De concurrentie van het supermarktbedrijf neemt dus in de loop van de jaren 1960 toe.
De bezorging
Dat neemt intussen niet weg dat omstreeks 1960 de bezorging van brood het grote bedrijfseconomische probleem van de Soester bakkers is. Daarbij doen zich drie concrete problemen voor. Op de eerste plaats is de spreiding van de bakkers over het grondgebied van Soest zeer ongelijkmatig. In de historische dorpskern zitten niet minder dan vijf bakkerijen min of meer op elkaars lip. In andere delen van Soest — met name in Soest-Zuid - zijn naar verhouding met de bewoning weinig bakkers gevestigd. Alleen in Soestdijk zijn bakkersbedrijven redelijk over het bebouwde gebied verdeeld.[48] Een tweede probleem is echter dat de bakkers — waar zij ook gevestigd zijn — hun klanten vaak in heel Soest hebben. Trouw van de klant aan een eenmaal gevonden bakker, ook bij verhuizing naar elders in de gemeente, is daarbij ongetwijfeld een factor. Daarnaast is Soest aan het begin van de jaren 1960 een sterk verzuilde samenleving. Vrijwel alle bakkers zijn kerkelijk meelevend: zeven zijn katholiek, andere nederlands-hervormd, gereformeerd of anderszins protestants. De katholieke klanten betrekken hun brood als regel van een van de katholieke bakkers, en de protestantse klanten van protestantse — ook als een bakker van een andere gezindte dichter bij huis is. Het gevolg is dat de bakkers, vaak met de bakfiets, grote afstanden moeten afleggen om al hun klanten te bereiken. Tegelijkertijd komt het voor dat in één en dezelfde straat vijf of meer bakkers brood bezorgen.[49] Een derde probleem is, zoals de bakkers zelf aangeven, een tekort aan personeel. Ook in Soest is er in de jaren 1960 voor jongeren aantrekkelijker werk beschikbaar met, vooral, meer gebruikelijke arbeidstijden. Bij Philips in Baarn, bijvoorbeeld, werken op een gegeven ogenblik zoveel vroegere bakkersgezellen dat het bedrijf de "Bakkershemel" wordt genoemd. Bakkers met bezorgend personeel maken zich ongetwijfeld ook zorgen over de toenemende loonkosten voor de arbeidsintensieve bezorging.[50] Bakkers die zelf bezorgen, bedenken waarschijnlijk dat zij veel tijd die daaraan opgaat op een andere manier productiever kunnen besteden. Het is daarom gemakkelijk in te zien, waarom de Soester bakkers in 1961 de bezorging van brood efficiënter willen inrichten — dus willen saneren.
Een goed uitgangspunt voor een sanering is, ten slotte, dat de bakkers in Soest al langer een hechte organisatie en een grote onderlinge collegialiteit kennen. Vrijwel alle bakkers zijn lid van een van de drie verzuilde patroonsbonden: de Nederlandse Bakkersbond, de Christelijke Bakkerspatroonsbond en de Nederlandse Katholieke Bakkerspatroonsbond. De plaatselijke afdelingen van deze drie bonden vormen sinds het begin van de jaren 1930 een Federatie van Soester Bakkerspatroons. Binnen de Federatie worden veelvuldig onderlinge afspraken gemaakt, bijvoorbeeld over prijzen en over een afstemming van de vakanties. De leden zijn gevoelig voor gemeenschappelijke belangen. Maar er worden ook feestavonden georganiseerd, en excursies naar - bijvoorbeeld — de Koninklijke Nederlandse Gist- en Spiritusfabriek in Delft of naar andere bedrijven die de bakkers van grondstoffen en producten voorzien. [51] Het zal blijken dat de saamhorigheid in de Federatie een belangrijke factor in de sanering van de broodbezorging is.
NOTEN
[1] IK DANK AAN HET BEGIN VAN DIT ARTIKEL GRAAG DE HEER G. VAN BRUMMELEN. ZIJN ARTIKELEN IN DE SOESTER COURANT - ONDER MEER OVER HET BAKKERSBEDRIJF - BRACHTEN MIJ OP HET IDEE OM HET NAVOLGENDE TE SCHRIJVEN. DE HEER VAN BRUMMELEN BRACHT OOK EEN COLLECTIE SAMEN VAN ARCHIVALIA, PUBLICATIES EN ANDERE DOCUMENTATIE BETREFFENDE DE BAKKERS IN SOEST. HIJ HEEFT DEZE WELWILLEND AAN MIJ TER BESCHIKKING GESTELD. DE COLLECTIE IS NIET BESCHREVEN. HET VOORNEMEN BESTAAT, HAAR AAN TE BIEDEN AAN HET ARCHIEF VAN DE GEMEENTE SOEST. IK DANK TEVENS HET ARCHIEF VAN DE GEMEENTE SOEST - EN IN HET BIJZONDER DE HEER J.J. PIEKEMA - DIE MIJ BIJ HET VERZAMELEN VAN DOCUMENTATIE EN AFBEELDINGEN MET RAAD EN DAAD GEHOLPEN HEBBEN.
[2] DIT VANZELFSPREKEND MET UITZONDERING VAN DE ZONDAG.
[3] COLLECTIE VAN BRUMMELEN, GEDRUKTE BRIEF, "DE BROODBEZORGING" (Z.D.) EN KNIPSEL (DAGBLAD TROUW, 26 MEI 1961).
[4] IN SOEST ZIJN DIT MET NAME: A.W. DOGTEROM, R. KRUISWIJK EN C.J. VERKLEY (MAISON VERKLEY). NAMEN VAN (BROOD)BAKKERS WORDEN IN HET NAVOLGENDE NOG GENOEMD.
[5] J. JOBSE-VAN PUTTEN, EENVOUDIG MAAR VOEDZAAM. CULTUURGESCHIEDENIS VAN DE DAGELIJKSE MAALTIJD IN NEDERLAND (AMSTERDAM 1995), P. 318-320, 467, 469;
[6] TECHNIEK IN NEDERLAND IN DE TWINTIGSTE EEUW DEEL III. LANDBOUW EN VOEDING (ZUTPHEN 2000), P. 175, 238, 240, 242-243, 249, 263, 275-276. TECHNIEK IN NEDERLAND, III,P. 245, 263-264, 269-272, 282, 288-291, 293; EL. VAN MUIS WINKEL, J.C. BERK (RED.), HET KRUIDENIERSBEDRIJE EEN STUDIE OVER HET KRUIDENIERSBEDRIJF IN NEDERLAND (AMSTERDAM 1951), P. 133-151, 158-175; A. ARIËNS, HET PARALLELLISATIEVRAAGSTUK EN DE BAKKERIJ (Z.P. 1958), P. 6-7.
[7] A.H. VAN OTTERLOO, ETEN EN EETLUST IN NEDERLAND, 1840-1990. EEN HISTORISCH-SOCIOLOGISCHE STUDIE (AMSTERDAM 1990), P. 61-62; TECHNIEK IN NEDERLAND,III, P. 250.
[8] JOBSE-VAN PUTTEN, EENVOUDIG MAAR VOEDZAAM, P. 281; VAN OTTERLOO, ETEN EN EETLUST, P. 63.
[9] G.M. NEDERHORST, HET PLAN VAN DE ARBEID VOOR DE BAKKERS- CACAO-, CHOCOLADE EN SUIKERBEWERKINGSBEDRLIVEN (AMSTERDAM 1936), P. 5-11; ARIËNS, HET PARALLELLISATIE-VRAAGSTUK, P. 18.
[10] A. SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND IN EEN EEUW BAKKERIJGESCHIEDENIS 1881-1981 (Z.P. Z.J.), P. 10.
[11] SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 14, 17, 24-25, 27.
[12] SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 61-63; SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD, ADVIES INZAKE DE PARALLELLISATIE OP HET GEBIED VAN DE LEVENSMIDDELENHANDEL, UITGEBRACHT DOOR DE COMMISSIE ADVIEZEN VESTIGINGSREGELINGEN VAN DE SOCIAAL-ECONOMISCHE RAAD AAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN ([' S-GRAVENHAGE] 1956), P.4; TECHNIEK IN NEDERLAND, III,P. 290.
[13] TECHNIEK IN NEDERLAND, III,P. 275; JOBSE-VAN PUTTEN, EENVOUDIG MAAR VOEDZAAM, P. 323; CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, VIJFENNEGENTIG JAREN STATISTIEK IN TIJDREEKSEN 1899-1994 ('S-GRAVENHAGE 1994), P. 162
[14] H. MENKVELD, A.C. SPIL, R. VAN TIL, VOOR DEN BAKKER (PURMEREND [1939]), P. 8-12, 17-20, 36-37.
[15] HET BROODVERBRUIK IN NEDERLAND. EEN ENQUÊTE NAAR DE BROODCONSUMPTIE IN NEDERLAND, GEVOLGD DOOR EEN ECONOMETRISCH ONDERZOEK. RAPPORT VAN EEN DOOR DE NEDERLANDSE VERENIGING VAN MEELFABRIKANTEN, IN SAMENWERKING MET DE VOEDINGSORGANISATIE T.N.O., INGESTELDE 'COMMISSIE ONDERZOEK BROODVERBRUIK' OVER EEN IN 196I/'62 DOOR DE NEDERLANDSE STICHTING VOOR STATISTIEK UITGEVOERDE ENQUÊTE ('S-GRAVENHAGE 1963), P. 60.
[16] ARIËNS, HET PARALLELLISATIE-VRAAGSTUK, P. 14.
[17] SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 78, 104.
18] TECHNIEK IN NEDERLAND,III, P. 290.
[19] J.E. ANDRIESSEN, ECONOMIE IN THEORIE EN PRAKTIJK. A. HEERTJE EN R. SCHCINDORFF (EDS.) (AMSTERDAM/BRUSSEL 1968), P. 379, 384; SER, ADVIES INZAKE DE PARALLELLISATIE, P. 4.
[20] G.M.J. VELDKAMP, HERINNERINGEN 1952-1967. LE CARNAVAL DES ANIMAUX POLITIQUES. P.G.T.W. VAN GRIENSVEN, J.M.M.J. CLERX (EDS.) ('S-GRAVENHAGE 1993), P. 26.
[21] SER, ADVIES INZAKE DE PARALLELLISATIE, P. 5-8.
[22] SER, ADVIES INZAKE DE PARALLELLISATIE, P. 13-15.
[23] TECHNIEK IN NEDERLAND, III,P. 290-291; ARIËNS, HET PARALLELLISATIE-VRAAGSTUK; DIVERSE STUKKEN IN: NATIONAAL ARCHIEF, MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID: DIRECTORAAT-GENERAAL VOOR ALGEMENE BELEIDSAANGELEGENHEDEN (1921) 1964-1979. TOEGANGSNUMMER 2.15.45, INV.NR.214 (ONDER TABBLAD ERKENNINGSREGLEMENT WEDERVERKOOP BAKKERSARTIKELEN). EEN MINDERHEIDSNOTA BIJ HET ADVIES VAN DE COMMISSIE ADVIEZEN VESTIGINGSBESLUITEN VAN DE SER (1956) WIJST OOK AL OP DREIGENDE PROBLEMEN IN HET BAKKERSBEDRIJF. VGL. SER, ADVIES INZAKE DE PARALLELLISATIE, P. 18-19.
[24] ECONOMISCH INSTITUUT VOOR HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF [EIMK13], DE GEMENGDE BROOD- EN BANKETBAKKERIJ RESULTATEN EN ENIGE STRUCTUURKENMERKEN ('S-GRAVENHAGE 1980), P. 11;SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 104.
[25] HOEWEL HET VERVOER EN DE LEVERING VAN MEEL EN BLOEM IN BALEN SINDS HET BEGIN VAN DE JAREN 1950 PLAATS MAAKT VOOR BULKVERVOER, WORDT DE BEDRIJFSOMVANG VAN BAKKERIJEN NOG LANG AANGEGEVEN IN HET WEKELIJKS VERBRUIK VAN BALEN MEEL/BLOEM A 50 KILO PER BAAL. DE NORMEN VOOR WAT ALS KLEIN-, MIDDEN-, EN GROOTBEDRIJF GELDT, VERSCHILLEN OVERIGENS NOGAL. VGL. SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 84, 107, 121, 130.
[26] [EIMK13], DE GEMENGDE BROOD- EN BANKETBAKKERIJ, P. 21.
[27] CBS, VIJFENNEGENTIG JAREN STATISTIEK, P. 49, 51.
[28] ECONOMISCH INSTITUUT VOOR DE MIDDENSTAND [EIM], BEDRIJFSGEGEVENS VOOR HET BAKKERSBEDRIJF RENTABILITEIT EN KOSTPRIJZEN VOOR HET BAKKERSBEDRIJF IN PROVINCIEPLAATSEN('S-GRAVENHAGE 1960), 16, 22, 66; ECONOMISCH INSTITUUT VOOR DE MIDDENSTAND [EIM], BEDRIJFSGEGEVENS VOOR HET BAKKERSBEDRIJF IIIB. ANALYSE VAN DE RESULTATEN VAN HET BEDRIJFSBEHEER BIJ EEN 40-TAL PLATTELANDSBAKKERIJEN OVER 1959 ('S-GRAVENHAGE 1961), 7; DE CIJFERS VOOR HET PLATTELAND ZIJN HERBEREKEND TER VERGELIJKING.
[29] [EIM], BEDRIJFSGEGEVENS VOOR HET BAKKERSBEDRIJF IIIB, P. 25-27, 30-31.
[30] VGL. [EIM], BEDRIJFSGEGEVENS VOOR HET BAKKERSBEDRIJF BIB, P. 27; SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 79-80.
[31] SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 99, 110-111; [EIMK13], DE GEMENGDE BROOD- EN BANKETBAKKERIJ, P. 10.
[32] SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 109.
[33] [EIMK13], DE GEMENGDE BROOD- EN BANKETBAKKERIJ, P. 22.
[34] ARIËNS, HET PARALLELLISATIE-VRAAGSTUK, P. 17-18.
[35] DIVERSE STUKKEN IN: NATIONAAL ARCHIEF, MINISTERIE VAN SZW: DGALGEMENE BELEIDSAANGELEGENHEDEN, INV.NR. 214 (ONDER TABBLAD ERKENNINGSREGLEMENT WEDERVERKOOP BAKKERSARTIKELEN).
[36] HET BROODVERBRUIK IN NEDERLAND, P. 60; [EIMI, BEDRIJFSGEGEVENS VOOR HET BAKKERSBEDRIJFII, P. 49; SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 103.
[37] ARIËNS, HET PARALLELLISATIE-VRAAGSTUK, P. 6; SCHOEP, 100 JAREN NEDERLANDSCHE BAKKERSBOND, P. 103.
[38] [EIM], BEDRIJFSGEGEVENS VOOR HET BAKKERSBEDRIJF BIB, P. 19-23; [EIM], BEDRIJFSGEGEVENS VOOR HET BAKKERSBEDRIJFII, P. 50-52.
[39] W DE KAM E.A., SOEST EN SOESTERBERG. 100 JAAR GROEISTAPPEN EN -STUIPEN RUIMTELIJKE ONTWIKKELING VAN SOEST EN SOESTERBERG IN DE TWINTIGSTE EEUW (UBBERGEN 2000), P. 83, 97-101, 107-108,118-126, 146-147; GEMEENTE SOEST, RAPPORT COMMISSIE WINKELVOORZIENING SOEST (SOEST [1966]), P. 3-5.
[40] G. VAN BRUMMELEN, 'SOESTER BAKKERS EEN DAGJE UIT' ( HYPERLINK "HTTP://WWW.VERDWENENSOEST.NL" WWW.VERDWENENSOEST.NL); G. VAN BRUMMELEN, 'VERDWENEN SOEST HERVONDEN', IN: SOESTER COURANT (22 MAART 2006), P. 7; COLLECTIE VAN BRUMMELEN, TYPOSCRIPT, OVEREENKOMST INZAKE DE REGELING VAN DE BROODBEZORGING IN SOEST (4 MEI 1961). ALDAAR OOK: (MAP STATION VOOR MAALDERIJ EN BAKKERIJ - WAGENINGEN), HANDSCHRIFT, "JAARVERSLAG VAN DE PENNINGMEESTER VAN HET COLLEGE DER RAYONERING TE SOEST OVER HET BOEKJAAR 1 JULI 1962 - 30 JUNI 1963" (16 OKT. 1963); INFORMATIE VAN G. VAN BRUMMELEN.
[41] COLLECTIE VAN BRUMMELEN, DOORSLAG VAN TYPOSCRIPT MET NOTITIES IN HANDSCHRIFT, OVERZICHT VAN DE WEKELIJKSE BROODOMZET IN SOEST PER STRAAT (Z.D., [BEGIN 1961]) EN STENCIL MET HANDSCHRIFT, OVERZICHT VAN DE OMZET IN DE PERIODE 9-14 EN 16-21 JANUARI VOOR FRANS HALSLAAN 23 EN ANDERE ADRESSEN (Z.D., MAAR VERMOEDELIJK JAN. 1961); SOESTER COURANT (26 MEI 1961). DE VERREKENING VAN AANTALLEN BRODEN IN BALEN MEEL IS GEBASEERD OP: COLLECTIE VAN BRUMMELEN, TYPOSCRIPT, EERSTE CONCEPT VAN EEN OVEREENKOMST INZAKE DE REGELING VAN DE BROODBEZORGING IN SOEST, MET HANDGESCHREVEN AANVULLINGEN EN CORRECTIES (Z.D.).
[42] COLLECTIE VAN BRUMMELEN, BRIEFBLOC ZONDER VLOEIBLAD, P. 1-15. DIT OVERZICHT BEVAT EEN ONTWERP VAN EEN WIJKINDELING VOOR DE BAKKERS EN SLIJTERS IN SOEST. DAARBIJ IS VOOR IEDERE BAKKER EN SLIJTER QUA OMZET KLAARBLIJKELIJK EEN BEGINSITUATIE EN EEN (BEOOGDE) EINDSITUATIE AANGEGEVEN. TABEL 3 IS GEBASEERD OP DE BEGINSITUATIE. DEZE DOCUMENTEERT VERMOEDELIJK DE OMZET VAN BROOD VOOR DE SANERING. DE SOESTER BAKKERS HANTEREN ZELF EEN INDELING NAAR BEDRIJFSOMVANG IN DE KLASSEN 1 T/M 15, 16 T/M 30, EN 31 OF MEER BALEN MEEL. HET BEELD DAT DAN ONTSTAAT BEVESTIGT IN HOOFDZAAK DE RANGORDE ZOALS DEZE BLIJKT IN TABEL 3. VGL. COLLECTIE VAN BRUMMELEN, DOORSLAG VAN TYPOSCRIPT, OVERZICHT VAN LEDEN EN CONTRIBUTIES IN DE BAKKERSPATROONSBONDEN IN SOEST (1961).
[43] COLLECTIE VAN BRUMMELEN, TYPOSCRIPT, NAMEN EN ADRESSEN VAN BAKKERS EN BROODSLIJTERS, MET AANTEKENINGEN IN HANDSCHRIFT.
[44] INFORMATIE VAN G. VAN BRUMMELEN. VAN BRUMMELEN, 'VERDWENEN SOEST HERVONDEN'.
[45] INFORMATIE VAN G. VAN BRUMMELEN.
[46] GEMEENTE SOEST, RAPPORT COMMISSIE WINKELVOORZIENING, P. 1, 3-5, 28; ARCHIEF VAN DE GEMEENTE SOEST, ARCHIEFNR. 1.824.511.1, NOTULEN VERGADERINGEN WINKELCOMMISSIE 1964-1982(23 OKT. 1964 EN 3 MEI 1966); VAN MUIS WINKEL, BERK (RED.), HET KRUIDENIERSBEDRIJF, P. 291. '
[47] GEMEENTE SOEST, RAPPORT COMMISSIE WINKELVOORZIENING, P. 12-20; ADRESBOEK VOOR DE GEMEENTE SOEST SOEST - SOESTDIJK - SOESTDUINEN - SOESTERBERG (SOEST 1966), P. 149. DE ANDERE TWEE GROTE LEVENSMIDDELENWINKELS ZIJN MOGELIJK TWEE "SUPER-ZELFBEDIENING"-ZAKEN VAN GROENTEMAN D. REEHORST, AAN DE VAN WEEDESTRAAT EN DE TORENSTRAAT. DEZE WINKELS VOEREN GEEN VOLLEDIG ASSORTIMENT, MAAR EEN COMBINATIE VAN GROENTE EN FRUIT, WIJNEN EN DELICATESSEN. VOL. SOESTER COURANT (31 MAART EN 19 MEI 1961).
[48] COLLECTIE VAN BRUMMELEN, KAART VAN DE GEMEENTE SOEST (1961) MET DE VESTIGINGSPLAATS VAN BAKKERS DAAROP IN ROOD AANGEGEVEN; G. VAN BRUMMELEN, 'KERKSTRAAT SOEST I. DRIE VAN DE VIJF BAKKERIJEN' ( HYPERLINK "HTTP://WWW.VERDWENENSOEST.NL" WWWVERDWENENSOEST.NL)..
[49] COLLECTIE VAN BRUMMELEN, DOORSLAG VAN TYPOSCRIPT, OVERZICHT VAN LEDEN EN CONTRIBUTIES IN DE BAKICERSPATROONSBONDEN IN SOEST (1961); VAN BRUMMELEN, 'VERDWENEN SOEST HERVONDEN'; G. VAN BRUMMELEN, 'BAKKERIJIVEN V IN KERKSTRAAT SOEST' ( HYPERLINK "HTTP://WWW.VERDWENENSOEST.NL" WWW.VERDWENENSOEST.NL); VAN BRUMMELEN, 'SOESTER BAKKERS EEN DAGJE UIT'.
[50] VAN BRUMMELEN, 'VERDWENEN SOEST HERVONDEN'. ZIE VOOR HET KOSTENASPECT: COLLECTIE VAN BRUMMELEN, TYPOSCRIPT, "WIJKVERDELING", MET AANTEKENINGEN IN HANDSCHRIFT (Z.D.) EN TYPOSCRIPT, BETREFFENDE DE VERGADERING VAN 25-10-60 (Z.D., [OMSTREEKS 25 OKT. 1960]).
[51] COLLECTIE VAN BRUMMELEN, DOORSLAG VAN TYPOSCRIPT, OVERZICHT VAN LEDEN EN CONTRIBUTIES IN DE BAKKERSPATROONSBONDEN IN SOEST (1961) EN HANDSCHRIFT, "FEDERATIE SOESTER BAKKERSPATROONS" (Z.D.); VAN BRUMMELEN, 'VERDWENEN SOEST HERVONDEN'; VAN BRUMMELEN, 'SOESTER BAKKERS EEN DAGJE UIT'.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.