Jan Menne
Eerder in de serie
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 1
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 2
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 3
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 4
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 5
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 6
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 7
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 8
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 9
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 10
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 11
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 12
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 13
Vervolg van de serie
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 14
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 15
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 16
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 17 (slot)
Inleiding
Over de pastoor van Soest in de jaren van de Reformatie in de provincie Utrecht is voldoende bekend om hem met een korte levensschets te gedenken. De belangrijkste bronnen voor de kennis van een aantal feiten uit zijn leven zijn de schepenregisters van Soest en het archief van h et bisdom Utrecht.
Hierna volgt eerst een korte uiteenzetting over de bediening van de parochie in Soest in de jaren 1550-1557. Daarna wordt ingegaan op een aantal feiten over de pastoor in de periode na 1557 tot het begin van de ongeregeldheden in verband met de opstand tegen FilipsII en de Reformatie. Tot slot wordt nagegaan wie het herdersambt te Soest in de jaren 1580 tot 1601 vervulde.
De situatie in Soest
De voor 1375 gebouwde oude kerk van Soest was een zogenaamde buurkerk. Dit houdt in dat de buren deze zelf hebben gebouwd en moesten onderhouden, onder leiding van kerkmeesters. De pastoors werden echter voorgedragen door de Utrechtse Sint-Paulusabdij, waarna de benoeming door de bisschop volgde. De abdij stelde ook een stuk grond in Soest ter beschikking van de pastoor die daarvoor een zeer lage pacht moest betalen. De betaling van die pacht was daarom in wezen de erkenning door de pastoor dat de abdij de eigenaar van die grond was. Aan het begin van de vijftiende eeuw was het beneficium van de pastoor nog een halve hoeve groot, maar in de zestiende eeuw was een deel daarvan verdwenen. Een benoeming in de parochie van Soest was dus financieel niet aantrekkelijk. Daarnaast waren er kennelijk andere problemen die in de jaren vijftig van de zestiende eeuw een rol speelden bij de benoeming van een pastoor in Soest.
Dat blijkt wel uit het aantal mutaties. In 1551 trad pastoor Arnold de Fijne af nadat was vastgesteld dat hij in concubinaat leefde en werd Simon van Scorel benoemd [1], maar al in 1553 deed Simon zijn ambt over aan Hendrik van Havickbeecks [2]. Deze kon zijn inkomen uit de Soester parochie aanvullen met dat uit een vicarie in de Utrechtse Sint Janskerlk [3]. Niettemin was hij al voor 1557 vervangen, want toen droeg de Sint-Paulusabdij Evert van Barnevelt voor als opvolger van Hendrik Boucamp die ontslag had genomen [4]. Toen Evert niet werd benoemd, presenteerde de abdij Godefridus Nicolai, dat wil zeggen, Govert Klaaszn. Hij kreeg de aanstelling wel.
Pastoor Govert Klaaszn
Uit de over Govert Klaaszn bewaarde gegevens blijkt dat hij bij zijn benoeming in de parochie van Soest omstreeks 28 jaar oud was. Hij was dus nog niet zo lang afgestudeerd en had voordien waarschijnlijk als kapelaan gewerkt. Hij was niet erg bemiddeld, zoals uit het volgende blijkt. De voor hem bestemde pastorie was ruim 50 jaar oud want het is bekend [5] dat er een nieuwe pastorie tussen 1496 en 1509 was gebouwd. Daarin heeft Govert acht jaar gewoond., maar in 1565 was het gebouw zo sterk vervallen, dat hij het nodig vond een huis te kopen. Hij had daarvoor schijnbaar niet de benodigde contanten, want hij moest voor het Soester gerecht plechtig beloven dat hij zijn twee voor deze aankoop aangestelde borgen schadeloos zou stellen als zij in de problemen mochten komen [6].
Vermoedelijk kon Govert het huis in de Kerkebuurt kopen omdat hij omstreeks die tijd een erfenis had ontvangen. Zijn inkomen bleef echter laag, want het blijkt in 1567 dat hij zich ook met de schapenteelt was gaan bezighouden. Voor dat doel had hij op de brink een schaapskooi gebouwd, iets dat niet zonder meer was toegestaan. De brink was gemeenschappelijk bezit van de Soester buren en werd beheerd door de buurmeesters. Er kwam dus een klacht tegen hem die voor het gerecht en de gemene buren moest worden besproken. Het optreden van de pastoor tijdens die vergadering leverde hem de uitspraak op dat de schaapskooi zou mogen blijven staan tot zijn overlijden [7].
Deze uitspraak volgde op het jaar waarin de beeldenstorm plaats vond en de berichten uit Utrecht over deze gebeurtenis moeten ook in Soest grote indruk hebben gemaakt. De Amersfoortse en Soester kerken waren weliswaar gespaard, maar daarover zal Govert zich wel zorgen hebben gemaakt. Hij zal ook hebben vernomen dat er in Utrecht, waar veel mensen de Reformatie waren toegedaan, een groot aantal van hen door de Bloedraad die Alva had ingesteld werd veroordeeld. De komst van Alva bracht ook mee dat het gewoonterecht van Soest moest worden opgetekend. In de eerste versie van dit stuk, dat uit 1569 stamt, staat onder meer dat de kerk te lage inkomsten had en dat het dak lekte. Het ging dus economisch slecht in Soest.
Toen in 1573 een vendel Spaanse troepen in Soest werd gelegerd was de pastoor betrokken bij het tot stand komen van de regeling die de voor de troepen te vervullen vervoersdiensten op eerlijke wijze toedeelde. Hij was meer dan eens aanwezig bij het maken van afspraken over de zorg voor wezen [8]. Ook trad hij op als een der keersluyden ende vrede makers bij het voorkomen van een vete die het gevolg had kunnen zijn van de moord door een Amersfoorter op een Soester buur [9].
Uit het betrekken van de pastoor bij de genoemde taken blijkt wel dat Govert Klaaszn veel waardering ondervond bij zijn parochianen.
Reformatie in Soest
In 1579 was Amersfoort door de Hervormingsgezinden ingenomen en stelde de prins van Oranje een nieuw stadsbestuur aan. Ofschoon veel burgers van de stad tegen de Reformatie gekant waren sloot de stad zich in hetzelfde jaar aan bij de Unie van Utrecht. Vervolgens verboden de Staten van Utrecht in 1580 het houden van Rooms-katholieke erediensten. Ook trokken zij het benoemingsrecht van pastoors aan zich. Het gevolg van een en ander was ondermeer dat de felste Amersfoortse hervormers zich gingen bemoeien met de kerkelijke toestanden op het omringende platteland. Zo kwamen zij op Kerstavond 1580 ook in de Isseltse kapel en de kerk van Soest, waar zij een aantal beelden kapotsloegen. Toen in 1905 de kerk van Soest werd gerestaureerd kwam in de toren de schuilplaats tevoorschijn waarin de beelden uit de kerk waren verstopt. Omdat een aantal daarvan was beschadigd moet dit na Kerstmis 1580 zijn gebeurd. Ongetwijfeld heeft pastoor Govert Klaaszn daarbij geholpen.
Waarschijnlijk heeft de pastoor zich in eerste instantie aan het door de Staten van Utrecht afgekondigde verbod gehouden door zich op zondagen tot prediken te beperken, zonder zich daarbij negatief uit te laten over de Reformatie. Hij wordt in 1582 immers genoemd op een lijst van pastoors in het Sticht aan wie het prediken niet was verboden [10]. Hij heeft zich dus weten te handhaven, want ook in 1584 wordt hij nog pastoor genoemd. In 1585 schijnt aan zijn positie een eind te zijn gekomen, want dan wordt Bruno Jacobszn door de Staten van Utrecht benoemd tot bedienaar van de kerk van Soest [11].
Bruno Jacobszn was monnik geweest in het klooster Mariënburg van de Brigitten in Soest. Dat klooster lag in 1585 verlaten omdat de zusters en monniken daaruit waren verwijderd in verband met het Amersfoortse plan om het af te breken en de stenen te gebruiken voor de versterking van de stadsmuren. Zijn benoeming schijnt te betekenen dat hij tot de Reformatie was overgegaan, maar uit het vervolg van de geschiedenis lijkt het tegendeel te volgen. In augustus 1587 werd namelijk Christiaan van Lennip aangesteld als predikant te Soest [12], waaruit blijkt dat men niet over hem tevreden was. Van Lennips verblijf in Soest was echter van zeer korte duur, want al in oktober 1588 werd hem door de kerkmeesters van Soest gezegd dat hij uit zijn ambt was ontslagen. Samen met de schout van Soest legde hij daarover de volgende dag een verklaring af bij de Amersfoortse magistraat. Daaruit blijkt dat de schout getuige was geweest van een gesprek tussen Bruno Jacobszn en twee kerkmeesters uit Soest in een Amersfoorts logement. Bruno zou hen hebben gezegd Christiaan te ontslaan. Toen zij dat de dag daarop ook deden zeiden de kerkmeesters tegen de predikant dat zij tot het ontslag waren aangespoord door Hubert Meinszn Hilhorst, die toen een der buurmeesters was, en die hen zou hebben gezegd dat hij daartoe bevel had gekregen van enkele Statenleden. Nadat Van Lennip inderdaad naar Amersfoort was verhuisd ging Bruno weer aan het werk in Soest. Het wordt niet duidelijk of hij daarbij werd geholpen door Govert Klaaszn. Zoals zal blijken woonde Govert echter nog steeds in Soest.
In juli 1593 kwam een door de Staten van Utrecht aangestelde commissie in Soest, die een gesprek had met Bruno Jacobszn, waarin deze onder meer zei dat hij al acht jaar in Soest stond. De commissie rapporteerde onder meer dat Bruno gans onervaren is in de Religie en verlangt ontslagen te worden [13]. Dit laatste gebeurde tamelijk prompt, want al op 13 juni 1594 werd hij door TheodorusAntonyViëtor vervangen. Aan diens werk in Soest kwam snel een einde want in 1597 werd Viëtor wegens overspel ontslagen [14]. Volgens Dekker werd hij opgevolgd door Govert Klaaszn [15]. Govert was toen omstreeks 68 jaar oud, een voor die tijd vergevorderde leeftijd. Hij had zijn taak weer opgenomen, want in een door hem afgelegde verklaring uit 1596 over een door hem gesloten huwelijk zegt hij van zichzelf dat hij dat dit was gebeurd in de tijd dat hij nog pastoor was [16], wat inhoudt dat hij in 1596 dat ambt niet vervulde.
Hij heeft zijn werk volgehouden tot 1602. Hij werd toen vervangen door Albert Janszn van Schagen.
Slot
Govert Klaaszn was vermoedelijk een boerenzoon die op vrij jonge leeftijd benoemd werd op de onaantrekkelijke post van pastoor te Soest. Het dorp was verarmd door twee bezoeken van de Gelderse veldheer Maarten van Rossum (in 1528 en 1543) en werd na het begin van de opstand extra belast door de legering van Spaanse troepen en hun aanhang. De armoede van het dorp blijkt ook uit het feit dat de buren niet in staat waren de gelden bijeen te brengen voor het repareren van het lekkende kerkdak.
De pastorie was bij zijn aankomst in 1557 een uitgewoond gebouw wat hem er toe bracht een huis in de kerkbuurt te kopen. Zijn inkomen als pastoor was zo laag dat hij overging tot het houden van schapen. Hij was kennelijk wel gezien bij de buren van Soest, want hij werd meermaals betrokken bij belangrijke beslissingen.
Zijn rol na de afkondiging van de Reformatie was vermoedelijk nogal passief. Op zondagen beperkte hij zich tot prediken. In deze moeilijke jaren werd hij vermoedelijk bijgestaan door Bruno Jacobszn.
NOTEN
[1] K. Heeringa: Rekeningen van het Bisdom Utrecht 1378-1573, Utrecht 1932, dl II:184 en 198. Simon was een zoon van de bekende schilder Jan van Scorel.
[2] Heeringa II: 209.
[3] Heeringa II: 335
[4] Het Utrechts Archief [HUA], C.A. van Kalveen Inventaris van het Archief van de S.Paulusabdij te Utrecht, Utrecht 1993 [PAU] nr 34-1: fo 38.
[5] Jan H.M. Hilhorst en Jos G.M. Hilhorst, Soest, Hees en De Birkt van de achtste tot de zeventiend eeuw, Hilversum, 2001: 239.
[6] HUA, D.T. Koen, Inventaris van de archivalia afkomstig van de dorpsgerechten in de provincie Utrecht, Utrecht 1985 [DG] 1899: fo 142v.
[7] DG 1899: fo 136v.
[8] onder meer: DG1899: fo 122 en 123, dd 14 nov. 1575.
[9] DG 1900: deel 1584: fo 15
[10] S. Muller Fzn, Het verbod van den Katholieken godsdienst in de Provincie Utrecht in 1581, Nederlands Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, deel 11:97-102.
[11] Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, [AA] deelII: 27.
[12] C. Dekker, Inventaris van de Archieven van de Hervormde Kerk te Soest, Utrecht, HUA 1966:
[13] AA II: 27-28.
[14] J. Reitsma en S.D. van Veen, Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, 6din,Groningen 1897,IV: 71.
[15] Dekker: aangehaalde werk
[16] DG1899: fo 6.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.