Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Geschiedenis voor de jeugd, ook voor volwassenen interessant

Wim de Kam

Als HVS en Stichting Museum Oud Soest willen we de belangstelling voor de geschiedenis van Soest ook bevorderen bij de jeugd van Soest.
Daarom wordt al gedurende een reeks van jaren meegewerkt aan het project 'Jet en Jan in 1910'. Dat is een project gericht op groep 5 van de basisscholen. Getracht wordt via lessen op school en in het museum inzicht te geven in het leven van de periode rond 1910.
Recent is de historische vereniging benaderd door Kunst Centraal te Utrecht om medewerking te verlenen aan een nieuw kunstzinnig project. Het hoofddoel van het project is om kinderen door middel van kunst en cultuur kennis te laten maken met Nederlandse verhalen uit de geschiedenis en uit hun eigen omgeving. Als nevendoelen zijn geformuleerd: -

  • kinderen maken kennis met een historisch verhaal in boek of spelvorm;
  • kinderen maken kennis met een schrijver of verteller die historische verhalen schrijft
  • kinderen maken kennis met literatuurgeschiedenis
  • kinderen leren een vertaling maken van literatuur van vroeger naar een eigentijdse variant
  • kinderen schrijven een verhaal waarin de eigen historische omgeving een duidelijke rol speelt
  • kinderen maken kennis met het cultureel erfgoed in eigen leefomgeving
  • kinderen presenteren hun verhaal en maken zo kennis met voordracht

Het project start op school waar een schrijver op bezoek komt en een historisch verhaal gaat voorlezen en toelichten. Vervolgens krijgen de leerlingen een rondleiding in een historische omgeving. Daarna moeten de leerlingen zelf op onderzoek uit om gegevens te verkrijgen die betrekking hebben op een bepaald moment in de geschiedenis van de eigen woonplaats. Ze moeten zelf een verhaal gaan schrijven. Die verhalen worden gebundeld in een boekje.

Het project is bedoeld voor de groepen 7 en 8 van het basisonderwijs. Naast de scholen en de historische vereniging is er ook een rol voor de openbare bibliotheek(Idea)

Voor Soest is de keuze gevallen op het historische verhaal over Ferdinand Huyck dat geschreven is door Jacob van Lennep. Officieel heet het tweede hoofdstuk van het in 1840 voor het eerst uitgegeven boek "Waarin men lezen zal wat er in en voor de herberg te Soest voorviel". Als men dit hoofdstuk nog eens in z'n oorspronkelijke vorm wil nalezen dan kan men proberen het boek te lenen bij de bibliotheek maar men kan ook de inhoud vrij gemakkelijk nalezen op internet. Vul op www.google.nl de woorden 'Ferdinand Hucyk' in en u bent gelijk op het goede spootHet is een prachtig verhaal. Is het historisch ook juist?
In de inleiding voorafgaande aan het boek staat:" Deze roman draagt de kenmerken van de romantiek. Zo verschuilt de schrijver zich achter de Heer P. en Mej.Stauffachter, in wier papieren dit boek werd gevonden. En mej.Stauffachereen beetje critiserende — hij weet niet, of gebeurtenissen en toestanden alle overeenkomen met de tijd waarin het verhaal valt — verontschuldigt de schrijver zichzelf over zekere historische onnauwkeurigheid die men in zijn werk zou kunnen aanwijzen, gelijk men in het vroegere gedaan had".
Het is duidelijk: fictie en non fictie lopen door elkaar. Aannemelijk is wel dat de schrijver op een voettocht de herberg in de Kerkebuurt te Soest heeft bezocht.
Het in prachtige stijl geschreven boek is voor de jeugd te moeilijk om te begrijpen. Gelukkig zijn in de serie Gulden Sporen klassieke verhalen opnieuw voor de jeugd verteld. Wat betreft het verhaal over Ferdinand Huyck is dat gedaan door de schrijver Klaas van der Geest (1903-1964) met als titel "De ruziezoeker". Het aldus sterk verkorte verhaal heb ik op verzoek bewerkt en aangevuld met enkele aspecten uit de geschiedenis van Soest. Het korte bewerkte jeugdverhaal treft u hieronder aan. Daarna zullen enkele bewerkingen nog worden toegelicht.

DE RUZIEZOEKER IN EEN HERBERG TE SOEST
(een vertaling en bewerking van het klassieke verhaal over Ferdinand Huyck)

In de zomer van 1839 kwam ik na een reis door Italië terug in Nederland, mijn vaderland. Ik verheugde me dat ik na een afwezigheid van twee jaar weer volop mijn moedertaal hoorde spreken. De eerste nacht na mijn terugkomst logeerde ik bij een vriend. Die bracht me 's morgens heel vroeg met een rijtuig naar Amersfoort. Daar begon ik om half zeven 's morgens mijn voettocht naar Naarden. Vanuit Naarden zou ik de schuit nemen naar Amsterdam, waar mijn ouders woonden.

Het was een mooie, zomerse ochtend. Er was bijna geen wind en het begon drukkend heet te worden. In het noord-westen pakten dikke, donkere wolken zich samen.
Door mijn uiterlijk zag ik eruit als een eenvoudig koopman. Mijn versleten kleren waren niet geschikt om struikrovers in verleiding te brengen mij te overvallen. Mijn pistolen en degen, die ik in het buitenland steeds bij me had gedragen, had ik samen met m'n overige bagage meegegeven met een vrachtrijder die naar Amsterdam zou rijden. Ik droeg slechts een klein pakje aan een stok over mijn schouder.
Zo stapte ik welgemoed door de Birkt tot ik de kerktoren van Soest boven de bomen uit zag verrijzen. Ik besloot daar in het dorp enige verversingen te gebruiken.
Bij de herberg in de buurt van de kerktoren stonden veel boerenwagens en karren. Ook stond er een ouderwetse koetskar waar tegen een man leunde met een lange rode mantel. Mijn aandacht werd echter getrokken door een stoet van kinderen die twee aan twee in een rij het plein bij de dikke lindeboom overstaken. De klompjes van de kinderen kletterden op de straatklinkers. Voor de stoet liep een jongeman in deftige donkere kleren. Waarschijnlijk was het de schoolmeester. Het vreemde was echter dat hij in zijn hand een kooi droeg met daarin duiven.
Alras verdween de stoet achter het gebouw dat het gemeentehuis van het dorp leek te zijn.
In de herberg, waar ik binnen ging, trof ik meer volk aan dan ik er die dag had verwacht. Er bleek een graanverkoping te worden gehouden en tussen de vele boeren, die uit de omtrek gekomen waren, slenterde een joodse marskramer, die me niet onbekend voorkwam. Voor de toonbank stond tot m'n verbazing een veldwachter die een glaasje jenever achterover sloeg. Hij had een veel te kleine politiepet op die nog uit de Franse tijd leek te zijn overgebleven. Hij bestelde nog een glaasje bij het jonge meisje dat achter de toonbank stond. Het was een knappe jongedame die blijkbaar haar nette zondagse kleren had aangetrokken en een muts op had voorzien van zilveren oorijzers. Ook had ze een halssnoer van dikke bloedkralen. De veldwachter zei tegen mij: "Wie bent u? "
Ik zei: "Huyck. Ferdinand Huyck is mijn naam".
Hij zei daarop "Huyck? Huyck waar heb ik die naam eerder gehoord?" Ik gaf op zijn vraag geen antwoord maar stelde zelf vrijpostig een vraag aan hem. "Wat brengt u al zo vroeg hier?", waarbij het mij verbaasde dat hij in zijn functie sterke drank gebruikte.
"Och man", sprak de veldwachter", de witte wieven hebben vannacht hier weer zo vreselijk gespookt. Ik ben de hele nacht samen met de nachtwachters in touw geweest".
"Witte wieven?", vroeg ik enigszins ongelovig.
"Ja, witte wieven, dat zijn de nonnen die uit het klooster zijn verjaagd dat hier gestaan heeft tussen de kerk en de kloosterboerderij. Die nonnen hebben zich verstopt in de onderaardse gangen die hier in de Kerkebuurt nog zijn. Bij nacht en ontij komen ze naar boven. Ze plaatsen steeds verboden kruisbeelden achter de kerk en als we er aan komen om ze weg te halen verstoppen ze die weer. Ik, ik..."
Plotseling onderbrak de veldwachter zijn verhaal en na een blik door het raam naar buiten dook hij enigszins weg achter een pilaar bij de toonbank. De onderbreking van zijn verhaal kwam me goed uit want m'n maag rammelde en ik wilde een boterham bestellen. Nettoen ik wilde bestellen kwam er een man binnen die er uitzag als een dorpsomroeper. Hij riep met luide stem: "Reijer Oosterbeek, je moet meteen naar het Lange Eind gaan om te zorgen dat de weg daar veilig is en er geen gespuis rondloopt".
De veldwachter voelde zich aangesproken en ging daarna snel de herberg uit. Ik meende in één oogopslag de nodige opluchting te zien bij de waard, de boeren en andere gasten.
Opnieuw wilde ik m'n boterhammen bestellen maar dit keer kwam de marskramer tussenbeide. Hij drong erop aan, dat ik iets van hem zou kopen en om snel van hem af te zijn, nam ik een kurkentrekker, die me waarschijnlijk nog wel eens van pas zou komen. Ik had er geen spijt van de man niet ruw afgewezen te hebben. Want toen een beschonken kerel, die ruzie zocht, zijn mes trok om me te lijf te gaan voelde ik me alles behalve op mijn gemak. Ik had mijn vriend, bij wie ik die nacht gelogeerd had, verteld dat ik via Soest naar Naarden zou lopen. Hij zei toen: "Pas in Soest maar op want de Soesters staan bekend als bekkensnijders". Toen ik gevraagd had wat dat betekende vertelde hij me dat boerenknechts die zich vervelen in herbergen vlak voor de gasten een mes in tafel steken. Als de gast zo'n mes verwijderde moest hij vechten met de eigenaar van het mes. Wilde de gast niet vechten dan werd hij door anderen vastgegrepen en kreeg hij een kerf in z'n gezicht. Sommigen waren zelfs trots op zo'n kerf in hun gezicht.
Hoewel ik het mes van de dronken man niet had afgepakt voelde ik niet voor een gevecht en zeker niet voor een snee in m'n gezicht.
Geen van de boeren scheen partij voor me te durven kiezen toen de dronken man mij bedreigde met z'n mes. Ze verheugden zich er zelfs reeds op te zien, hoe ik door de messentrekker zou worden toegetakeld.
Maar de marskramer schuifelde door het gedrang naar Mientje, de dochter van de waard en fluisterde haar iets in het oor. Ik zag dat het meisje bedenkelijk keek en meteen haar vader, die juist met een paar kruiken wijn uit de kelder kwam, ging waarschuwen. Wat ze precies zei kon ik niet verstaan, maar ik ving een paar woorden op.
"Hoofdschout Amsterdam!". En ik vermoedde daarom, dat de marskramer haar had verteld, dat ik de zoon was van de hoofdschout in Amsterdam. Ook de waard keek bedenkelijk en krabde zich eens achter het oor. Toen kwam de waard in onze richting en legde zijn hand op de schouder van de messentrekker.
"Wat wou je?" vroeg die verbolgen.
"Wat ik wou, Andries? Dat je dit heerschap met rust liet.
Die man heeft je niets in de weg gelegd. Ga zitten, drink en hou verder je gemak!".
Mopperend gehoorzaamde de man, maar hij kon toch niet nalaten mij te waarschuwen, dat ik er goed aan zou doen voortaan bij hem uit de buurt te blijven.
Ik kreeg eindelijk de gelegenheid een paar boterhammen te bestellen en terwijl ik daarop wachtte, luisterde ik naar de gesprekken van de boeren die om me heen zaten. Ze vertelden dat er in de afgelopen nacht in de buurt van Lage Vuursche een paar roofovervallen waren gepleegd en ze vreesden dat die struikrovers ook naar Soest zouden kunnen komen. Ik vroeg me af of dat de reden was dat de veldwachter plotseling was opgeroepen door de dorpsomroeper.
"Het moet de bende van Zwarte Pieter zijn, die daar rondzwerft" meenden de boeren. Andries, de messentrekker was het daar echter niet mee eens en brulde: "Ach wat! Zwarte Pieter is een zeebonk. Een flinke koopvaarder in volle zee aanvallen en plunderen — dat is een kolfje naar zijn hand. Maar denk je, dat hij zich bezig zal houden met het beroven van een paar oude wijven, die bij de weg lopen?"

Andries uit het verhaal
"Wie weet", zei de waard "Misschien doet hij het uit verveling".
Ik sloeg verder geen acht op wat ze zeiden, maar at mijn brood, betaalde mijn gelag en wilde juist weggaan, toen de man met de rode mantel die ik buiten had zien staan, binnenkwam en naar de toonbank stapte. Op bevelende toon bestelde hij een paar boterhammen.
"Maar haast je", zei hij tegen Mientje.
"Want wij moeten verder zodra ik mijn paard heb laten beslaan".
Mientje voldeed aan zijn verzoek en terwijl ze bezig was bleef de vreemdeling met over elkaar geslagen armen voor de toonbank staan wachten. De marskramer klampte hem aan en wilde zijn waren aan hem slijten. De man in de rode mantel was daar niet van gediend en gooide de koffer van de marskramer ondersteboven. Daarna pakte hij het mes van Andries, dat naast hem rechtop in de tafel stak, om één van zijn boterhammen te smeren.
Andries pikte dit niet en als ervaren bekkensnijder ging hij ruzie zoeken met de vreemdeling in rode mantel. Hij daagde de man die hem met minachtende blikken aankeek, uit tot een gevecht. Ik wilde tussenbeide komen, maar Simon, de marskramer die ik hielp bij het oprapen van zijn spullen, trok me aan een slip van mijn jas terug en fluisterde: "Bemoei je er niet mee"
De vreemdeling scheen ook wel in staat zichzelf te verdedigen, want hij gaf de dronkaard een opstopper, die hem naar adem deed happen. Toch zou de zaak een slechte keer hebben genomen. Want Andries trok zijn mes en de boeren en werklieden drongen in een kring om hem en de vreemdeling heen om zich niets te laten ontgaan.
"Laten ze voorzichtig zijn", fluisterde ik de waard, die naast me stond in het oor: "De vreemdeling is de tsaar van Rusland, die bij zijn zuster Anna Palowna in paleis Soestdijk op bezoek is,,.
Vroeger was de tsaar ook anoniem en zonder gevolg naar Amsterdam gereisd. Mijn verzinsel werd daarom dadelijk geloofd. En het was vermakelijk te zien, hoe de boeren beteuterd afdropen, terwijl de waard probeerde het weer goed te maken bij de vreemdeling en woorden prevelde over de geliefde Anna Palowna die zoveel goeds voor Soest had gedaan en nog deed.
De man met de rode mantel begreep niet, waaraan die plotselinge verandering te danken was en keek me vragend aan.
"Ik heb gezegd dat u de tsaar van Rusland bent", fluisterde ik hem in het oor zodra de anderen me niet meer konden horen. "Maar houdt u hier niet te lang op en ga snel weg".
"Ik dank u", zei hij terwijl hij de boterhammen die Mientje klaargemaakt had bij zich stak. Daarna stapte hij naar buiten en hoorde ik hem tegen de koetsier zeggen dat hij moest voortmaken. Een ogenblik later vertrok hij, nagegaapt door de boeren die nog steeds niet van hun verbazing waren bekomen.
"Wie kon nou denken, dat die roodmantel de tsaar zou zijn", sprak de waard.
"De tsaar?!", riep Simon de marskramer. "Loop toch naar de pomp. Die man is net zo min tsaar als ik Pieterbaas ben. Jullie hebben je laten bedotten".
"Wat, hoe, was dat de tsaar niet. Wie heeft dat dan verteld?", mompelden ontevreden omstanders.
"Kom!, Kom", zei ik, "Tsaar of niet, jullie mogen blij zijn dat de zaak geen verdere gevolgen heeft gehad, want die man zag er wel naar uit om het hoger op te zoeken en ik twijfel er niet aan of de ambachtsheer van Soest, de prins van Oranje, had het u hoogst kwalijk genomen.
Goedemorgen samen". Met deze groet begaf ik me op weg naar Naarden. Ik was niet bang dat men mij achterna zou komen want in de marskramer had ik een trouwe bondgenoot achtergelaten die het hun wel uit het hoofd zou praten mij lastig te vallen.

Toelichting op de bewerkingen en aanvullingen van bovenstaand verhaal voor de jeugd.
Ik heb het verhaal gesitueerd in 1839 omdat een aantal van de personen die ik door de bewerking introduceer in dit verhaal in die tijd actief waren en bovendien een bepaalde gebeurtenis zich ook in dat jaar voltrok. Bovendien staat in de inleiding van het officiele boek over Ferdinand Huyck dat dit werk kenmerkend is voor het Nederlandse geestesleven rond 1840.
Ten eerste heb ik geïntroduceerd het tafereeltje van de schoolkinderen met de jonge deftige meester die voorbij de lindeboom het kerkplein oversteken. Bij die schoolmeester heb ik voor ogen gehad het hoofdstuk over 'De oude schoolmeester 'zoals dat is opgenomen op de blz. 157 tot en met 159 van het boek 'Soest bij kaarslicht en tuitlamp'- geschreven door Engelbert Heupers.Uit dat hoofdstuk bleek dat de oude schoolmeester in 1839 nog jong was. Op 5 oktober 1838 werd als onderwijzer in de dorpsschool te Soest benoemd Egbert de Jong, geboren op 27 november 1808. Meester De Jong diende vervolgens 47 jaar lang onafgebroken het onderwijs in Soest. Uit dat hoofdstuk bleek ook dat één van de emolumenten van de dorpsonderwijzer was het voorrecht van het houden van duiven op de dorpstoren. Heupers schrijft daarover het volgende: "Volgens een oud gebruik behoorden alle duiven van de Nederlands Hervormde Kerk van Soest toe aan de koster die tevens schoolmeester was. Vermoedelijk leverden de duiven nog een aardige bijverdienste op voor de koster-schoolmeester, die de jonge duiven, wanneer zij een paar dagen oud waren en nog net niet konden vliegen, van het nest lichtte en de oude duiven van tijd tot tijd afschoot en planklaar aan liefhebbers van deze delicatesse verkocht. De duivenmest, die zich op de kerkzolders ophoogde, werd ook verkocht. Deze was uitermate geschikt voor het verbouwen van tabak."
Het vermelden van de lindeboom biedt de mogelijkheid om bij de rondleiding daarop verder in te gaan.
Bij de bewerking heb ik vervolgens in het boek geïntroduceerd de veldwachter Reijer Oosterbeek. In het boekje 'Soester Politie Historie' staat op de blz. 38 t/m 40 een verhaal over deze persoon die van 1830 tot 1855 de functie van veldwachter in Soest vervulde. Dat hij niet altijd plichtsgetrouw was bleek uit een schorsing van 6 weken wegens ergerlijk gedrag als gevolg van overmatig drankgebruik.Het verhaal van de veldwachter over 'de witte wieven' heb ik ontleend aan een ander boek van Engelbert Heupers, namelijk "Volksverhalen uit Gooi en Eemland en van de westelijke Veluwe". Het biedt gelegenheid nader in te gaan op de aanwezigheid van het klooster in de Kerkebuurt vóór de reformatie en op de overgang van het kerkgebouw van de Oude Kerk naar de Hervormden.
Anna Palowna was de echtgenote van prins (en later koning) WillemII,die veel heeft gedaan aan liefdadigheid en maatschappelijk welzijn in Soest. Zij was een zus van de Russische czaar. In 1839 is een zoon van de czaar bij haar op bezoek geweest in Nederland.

NB. Over de oudste herberg van Soest is eerder geschreven in Van Zoys tot Soest 11e jaargang nr. 3 en 15e jaargang nr 3. In laatstgenoemd nummer is ook een sterk verkorte versie van het verhaal over Ferdinand Huyck te Soest opgenomen waarin weer andere aspecten van het oorspronkelijke verhaal worden belicht en benadrukt.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto