G.J.M. Derks
De Rooms-Katholieke gemeenschap te Soest beschikte in de negentiende en twintigste eeuw over verschillende huisvestingsmogelijkheden voor de armen. Het meest bijzondere complex was het Rooms-Katholiek Armenhuis op deBuntin Soest, in de volksmond bekend als "het Seminarie". Dit armenhuis stond onder toezicht van het R.K. Parochiaal Armbestuur en heeft bestaan van 1857/1858 tot circa 1940, toen het onbewoonbaar werd verklaard en vervolgens afgebroken. In de oorlogsjaren lagen hier volkstuintjes. Later werd op het terrein het busstation aangelegd voor de streekbussen van de firma WC. Tensen, dat nog weer later plaats moest maken voor het nieuwe winkelcentrum van Soest-Zuid. Twintig jaar geleden, in het winternummer 1986-1987, is in van Zoys tot Soest door de heer WA. Klein ook aandacht besteed aan de geschiedenis van het armenhuis en zijn bewoners. In de afgelopen maanden zijn echter verschillende nieuwe wetenswaardigheden boven water gekomen, die een nieuwe bijdrage over deze bijzondere plek in Soest rechtvaardigen. Een deel van de door de heer Klein vermelde gegevens zijn ten behoeve van de leesbaarheid in dit artikel opnieuw opgenomen. Verder bevat de vorig jaar verschenen bundel over de families Van 't Klooster en Van Klooster een artikel van mijn hand over het Seminarie en zijn bewoners, waaruit eveneens verschillende gegevens in deze nieuwe bijdrage zijn verwerkt.
De bezittingen van de R.K. armen te Soest
Het R.K. Parochiaal Armbestuur was verantwoordelijk voor de zorg voor de Rooms-Katholieke armen. Daartoe was zij onder andere afhankelijk van inkomsten uit de verhuur van landerijen en huizen. Deze bezittingen waren veelal verkregen uit, of met behulp van, legaten van rijke en/of kinderloze Soesder inwoners aan de armen. Blijkens een inwonerslijst van 1823 bezaten de "Roomsche Armen" destijds een vijftiental verspreid over Soest gelegen panden, waarvan sommige in meerdere woningen waren opgesplitst. Een aantal van deze woningen was specifiek bestemd voor de huisvesting van de allerarmsten, waaronder ook de drie R.K. Armenhuisjes aan de Eemstraat 4, 6 en 8, waarover een en ander is te lezen in het herfstnummer 1998 van Van Zoys tot Soest.
Voor de geschiedenis van het Seminarie zijn vooral de bezittingen op deBuntvan belang, de buurt direct ten zuiden van de Soester eng, aan weerszijden van de Soesterbergsestraat. Daar stonden op de voormalige heide al in het begin van de negentiende eeuw verschillende kleine arbeiderswoninkjes met daaromheen tuintjes en kleine perceeltjes bouwland. Het waren merendeels kleinschalige ontginningen door particulieren. Zij kregen hun bedoeninkjes in erfpacht van de gemeente Soest aangezien deze ontginningen plaatsvonden op gemeenschappelijke grond. Het zogenaamde Driftje herinnert er nog aan de tijd dat over dit pad de schapen van de Soester boeren vanuit de schaapskooien aan de rand van de eng naar de heide werden gedreven. De Rooms Katholieke Armen van Soest bezaten reeds aan het begin van de negentiende eeuw de grond tussen de latere Soesterbergsestraat, Verlengde Kolonieweg en het Driftje. Daarop stonden vier woningen. Ook aan de andere zijde van het Driftje bezaten zij een lapje grond met daarop een woning; dit lag ingeklemd tussen twee woningen van de diaconie.
De bouw van het R.K. armenhuis
Het Rooms-Katholieke armenhuis werd vermoedelijk eind 1857 gebouwd op het bovengenoemde terrein tussen het Driftje, de Verlengde Kolonieweg en de Soesterbergsestraat. Waarschijnlijk moesten twee van de bestaande woningen van de R.K. Armen daartoe worden afgebroken. Vermoed wordt dat de bouw van het armenhuis sterk werd gestimuleerd door Willem Steenhoff (1816-1880), pastoor te Soest van 1851 tot 1880, die op sociaal gebied zeer actief was in zijn parochie.
In de bewaard gebleven administratie van het schildersbedrijf J. Ebbenhorst & Zn - voortgezet door de familie Alders- is een aantekening te vinden dat op 12 januari 1858 de somma van 104 gulden is voldaan door "P. Ebbenhorst mr. timmerman, aannemer van de acht nieuwe armen woningen". Jan Ebbenhorst had "dezelven geschilderd en beglaast volgens bestek en opgaaf van de .... september 1857". Pieter Ebbenhorst (1811-1870), timmerman, had blijkbaar het werk aangenomen en het beglazen en het schilderwerk uitbesteed aan zijn broer Jan Ebbenhorst (1812-1883). De gebroeders Ebbenhorst werkten overigens door de jaren heen gezamenlijk aan verschillende bouwprojecten in Soest. Veel van het schilderwerk aan de bezittingen van de armen werd verzorgd door Jan Ebbenhorst, die overigens zelf 32 jaar lang armmeester was van het R.K. Parochiaal Armbestuur.
Het nieuwe armenhuis was verdeeld in een achttal eenkamerwoningen, die met de ruggen tegen elkaar werden gebouwd, vier aan de zijde van het Driftje en vier aan de zijde van de Verlengde Kolonieweg. De woningen waren toegankelijk via een deur met een bovenlicht. Men kwam dan in een gangetje met een trap naar de zolderverdieping en daaronder een bedstede. De meeste alleenstaande bewoners gebruikten deze bedstede overigens als opbergplaats! In de kamer stond tegen de binnenmuur nog een bedstede. In de hoek daartegenover was een eenvoudige stookplaats in de vorm van een stenen plaat onder de schoorsteen, waaronder aan een grote haak de ketel kon hangen. Door deze open stookplaats zaten de muren en de plafonds van de kamertjes onder de roetaanslag. Enig licht kon binnentreden door een gietijzeren raam in de voorgevel, waarvan het bovenste deel kon worden opengeklapt. In de grote gezinnen sliepen de kinderen gewoon op de vloer van de zolder.
De bewoners
De namen van de bewoners van het Seminarie zijn te vinden in de bevolkingsregisters over de periode ca 1855- 1900, waarbij het overigens niet geheel duidelijk is of de huisjes steeds in dezelfde volgorde zijn ingeschreven. Er heeft nog geen onderzoek plaatsgevonden in het bevolkingsregister over de periode 1900-1915, dat niet op adres maar op de beginletters van de erin voorkomende familienamen is geordend, waardoor de bewoners van naast elkaar gelegen woningen niet zo maar zijn te achterhalen.
In de periode rond 1910-1920 kregen veel Soester straten een (nieuwe) naam en de daaraan gelegen woningen een huisnummer. Zo hadden de woningen in het Seminarie voortaan respectievelijk als adres Driftje 1, 3, 5 en 7 en Verlengde Kolonieweg 8, 10, 12 en 14. Het Driftje kreeg officieel die naam bij raadsbesluit van 31 oktober 1917. Door de vanaf 1915 bijgehouden woningkaarten - in combinatie met de gezinskaarten over dezelfde periode - zijn de bewoners van het Seminarie over de periode vanaf 1915 tot aan de afbraak te achterhalen, zij het dat de woningkaart van Driftje nr. 1 ontbreekt. Complicerend is voorts dat veel verschillende bewoners er maar kort woonden en dat men soms ook binnen het Seminarie verhuisde. Al met al is het niet eenvoudig om van de bewonersgeschiedenis een sluitend geheel te maken. Overigens zal het met behulp van oude adresboeken mogelijk zijn om een en ander verder aan te vullen. Compleet is het volgende overzicht dan ook zeker niet; het accent ligt vooral op de periode tot circa 1900, waarbij de acht huisjes achtereenvolgens aan bod komen met hier en daar een uitstapje. Tevens is getracht enige indruk te geven van de sociale context van de bewoners en van de vele onderlinge (familie)verbanden. Verschillende familienamen duiken steeds weer op: het lijkt erop dat wanneer men eenmaal in armoede was vervallen, men daar soms meerdere generaties achtereen niet gemakkelijk meer aan kon ontsnappen! Illustratief is het grote aantal leden van de familie Van 't Klooster dat in het armenhuis heeft gewoond. Al direct vanaf het begin werden maar liefst drie van de acht woningen - de huisjes zes, zeven en acht - bewoond door een gezin Van 't Klooster!
Huisje één
In huisje nummer één woonde Wilhelmus Visser (1803-1871), van beroep boerenarbeider of daghuurder, in 1847 gehuwd met de kleermakersdochter Helena Bresser (1820-1880). Nadat zij hun intrek hadden genomen in het armenhuis werd hun oude huisje op deBuntin 1859 afgebroken. Beiden zijn in het armenhuis overleden. Hun zoon Wilhelmus Visser (1854-1910), in 1888 getrouwd met Geertruida Grift (1867-1915) werd de nieuwe hoofdbewoner. Vermoedelijk zijn zij omstreeks 1890 elders in Soest gaan wonen, waarna hun huisje waarschijnlijk werd betrokken door het gezin van zijn zuster Catharina Visser (1849-1916), sinds 1871 gehuwd met de arbeider Pieter Schouten (1834-1923). Pieter was een buitenechtelijke zoon van Johanna Schouten, weduwe van Anthonie de Bree, woonachtig in één van de drie R.K. armenhuisjes aan de Eemstraat in de Kerkebuurt. Hun zoon Pieter Schouten, geboren in 1875, was (waarschijnlijk) in Soest beter bekend als "Piet van Kaatje" of "Pieter Kaatje".
Een andere dochter, Marretje Visser (1847-1919), trouwde in 1867 met Dirk Dorresteijn. Dirk had familieleden met een oud, maar wat twijfelachtig beroep: zijn twee zusters, Cornelia (1829-1870) en Elisabeth Johanna (1836-1886), werkten o.a. in Nijmegen als "publieke vrouw". Dirk had later ook zelf familieleden in het Seminarie: zijn tante Aaltje Dorresteijn-de Ruijter, overleden in 1895, en later haar kleindochter Petronella Dorresteijn (1862-1911) getrouwd met de arbeider Thijmen Westhof (1849-1930). Van het echtpaar gezin Westhof-Dorresteijn zijn mij dertien kinderen bekend, geboren tussen 1880 en 1908, waarvan er maar liefst tien jong zijn overleden en één dood werd geboren. Een deel van dit drama speelde zich af in het Seminarie!
Huisje twee
De buurvrouw van de familie Visser in huisje twee was Johanna Schothorst (1825-1868), weduwe van de arbeider Hendricus Kok (1811-1857), met wie zij eerder had gewoond te Hilversum en te Soest aan het Langeind en op Hees. Zij bewoonde het huisje met vier kinderen, waarvan er twee op jonge leeftijd in het armenhuis zijn overleden, waaronder ook het jongste dochtertje dat na het overlijden van haar man was geboren. Onduidelijk is nog waar na het overlijden van Johanna Schothorst de twee overgebleven kinderen (Ruth en Wilhelmina Kok) verder zijn opgegroeid. De nieuwe bewoners waren de arbeider en later slager Evert Papenburg (1842-1931) en zijn vrouw Margaretha Hilhorst (1852- 1922), getrouwd in 1876. Evert was een buitenechtelijke zoon van de werkster Aartje Papenburg.
Huisje drie
Het eerste gezin dat in het derde huisje kwam te wonen was dat van Hendrik Pampus (1814-1889), boerenarbeider, en Antje van Fulpen (1823-1867). Zij kwamen met twee kinderen naar het Seminarie: Teunisje van Fulpen, een buitenechtelijke dochter van Antje van Fulpen, en zoon Klaas Pampus. In het armenhuis werden nog twee kinderen geboren die beiden zeer jong zijn gestorven; de hygiënische kennis, gewoonten en omstandigheden zullen er niet optimaal geweest zijn. Antje van Fulpen en Hendrik Pampus overleden beiden in het Seminarie, respectievelijk in 1867 en 1889. Teunisje van Fulpen (1849-1933) trouwde in 1873 met Hendrik Westhof (1849-1920), arbeider, welk huwelijk in 1894 werd ontbonden. Haar zoon Matthijs Westhof, geboren in 1876 woonde enige tijd bij zijn grootvader in het Seminarie. Klaas Pampus (1855-1933) trouwde in november 1879 met Wilhelmina van 't Klooster (1857-1907), eveneens opgegroeid in het armenhuis. Bij het huwelijk werd een buitenechtelijke dochter Antje erkend. Het gezinnetje kwam in Amersfoort te wonen, waar Wilhelmina in 1907 overleed. Haar man Klaas Pampus overleed in 1933 weliswaar in Utrecht, maar woonde toen wederom in het Seminarie te Soest, op het adres Driftje 5. Hij keerde dus terug naar de armoedige plek van zijn jeugd. E. Heupers noemde hem in een van zijn publicaties in een rijtje karakteristieke dorpstypen met bijnamen, maar "Pampus" was de echte naam van deze familie!
Huisje vier
De eerste bewoners van het vierde huisje waren Lena van Velzen (1787-1860) en haar broer Dirk van Velzen (1796- 1858). Beiden waren buitenechtelijke kinderen van Willemijntje Mensen van Velzen (1757-1827). Dirk was arbeider en overleed ongehuwd in oktober 1858, na slechts enkele maanden in het Seminarie gewoond te hebben. Zijn zuster Lena van Velzen was in 1806 getrouwd met de protestante Melcherd de Waal en in 1827 met Johannes Albertus Beckers, afkomstig van het Duitse Sonsbeck. Lena overleefde haar broer bijna twee jaar en overleed in het Seminarie in augustus 1860.
Het verhaal van de volgende bewoners is ook een klein drama. Dat waren de boerenarbeider Aart Reijerse (1820- 1862) die eind 1861 na het overlijden van zijn vrouw Cornelia Everts met drie zeer jonge kinderen was achtergebleven. Aart werd maar 42 jaar oud en overleed in het Seminarie op 4 maart 1862. De drie weeskinderen zullen toen wel bij familie zijn ondergebracht of tegen vergoeding in een ander gezin zijn opgenomen. De jongste zoon Hendrik Reijerse werd maar bijna drie jaar oud en overleed in april 1862. Na Aart Reijerse werd het huisje enige tijd bewoond door de in Soest geboren daghuurdersdochter Grietje Verschuur (1825-1901), weduwe van de werkman Jan Bijleveld, met wie zij eerder in Naarden woonachtig was.
Huisje vijf
Huisje vijf werd aanvankelijk korte tijd bewoond door de daghuurder Gijsbert Sukel (1803-1888), diens vrouw Jannetj e Kolfschoten (1811-1878) en hun kinderen. Hun zoon Wouter Sukel (1840-1928) woonde later met zijn vrouw Christina Antonia te Stroet (1842-1901) ook enige jaren in het Seminarie. Jaren later was hij nog bekend als "Wouter van de Bisschop van het Seminarie". Nog onduidelijk is waar dat "bisschop" vandaan kwam. Hij woonde aan het einde van zijn leven op de oude mannenzaal in het St. Josephklooster aan de Steenhoffstraat te Soest. Zijn dochter Jacoba Sukel (1884-1962) - in de wandeling "Koos" - was volgens de familieoverleveringen het mooiste meisje van deBunt.Zij trouwde in 1895 met Leendert van 't Klooster (1882-1947), alias "Leendert de Tuter", eveneens woonachtig in het Seminarie.
Na de familie Sukel werd huisje vijf nog korte tijd bewoond door de zadelmaker en behanger Joannes Franciscus Pouwelsen (1801-1861), weduwnaar, en vervolgens door de ongehuwde broers Cornelis Staal (1808-1863) en Gijsbert Staal (1804-1889). Zij waren zoons van de Soesder smid Jan Staal die woonde in een huis annex smederij achter de R.K. kerk, welk pand ook eigendom was van de R.K. Armen te Soest! Na de dood van hun vader in 1842 hadden zij de smederij voortgezet met hun oudere, eveneens ongehuwde broers Hendrik Staal (1789-1850) en Dirk Staal (1802), in 1859 vertrokken naar Amersfoort. Zij waren door tegenspoed en verliezen in de financiële problemen geraakt en hadden de smederij aan de kant moeten doen, nadat alle gereedschappen en materialen op 22 september 1856 in het openbaar waren verkocht. Cornelis Staal overleed in april 1863 in het Seminarie. Zijn broer Gijsbert vertrok drie maanden later naar Amersfoort, waarna de boerenknecht Nicolaas Hilhorst (1798-1871) in het huisje kwam wonen. Hij was weduwnaar van Marritje Velthuijzen en de grootvader van de eerdergenoemde Margaretha Papenburg-Hilhorst van huisje nummer twee. Haar broer Nicolaas Hilhorst (1847-1923), landarbeider, in 1878 gehuwd met Maria Wijnhoff (1859-1938), woonde later ook in het Seminarie en wel aan de zijde van de Verlengde Kolonieweg. Dit stel was respectievelijk beter bekend als "Klaas Buk" en "Mie Keu". Volgens de heer Klein waren zij gescheiden, maar daar is in de bevolkingsregisters, gezins- en woningkaarten niets van gebleken. Vermoedelijk was dit dan ook niet juist. Mie woonde als weduwe overigens aan de zijde van het Driftje. De opmerking van de heer Klein dat zij het met haar tien kinderen het moeilijkst gehad zou hebben kan echter wel eens kloppen. Mie Keu raakte namelijk geestelijk in de knoei en overleed niet in het Seminarie maar in het krankzinnigengesticht te Rosmalen. Daar werd zij sinds juli 1934 verpleegd, maar had daar voordien ook al eens een jaar doorgebracht.
Huisje zes
Huisje nummer zes werd bewoond door Jan van 't Klooster Jacobsz (1816- 1867). Hij was aanvankelijk daghuurder, maar verdiende later de kost als horloge- en klokkenmaker. In 1839 was hij getrouwd met zijn verre achternicht Rijkje van 't Klooster (1809-1881), uit een andere tak van dezelfde familie. Zij woonden hier met hun dochters Heintje (1844) en Dirkje (1849) en zoon Theunis (1847). Kort na hun intrek in het armenhuis verliet vader Jan zijn gezin en vertrok naar Utrecht. Het echtpaar scheidde in 1861 en Jan hertrouwde in 1864 in Utrecht met Maria Clasina de Grijff, met wie hij later naar Soest terugkeerde. Rijkje bleef tot aan haar dood in 1881 in het armenhuis wonen, maar dochter Dirkje moest gaan werken in Leusden. Later trouwde zij met Hendrik van den Brink, met wie zij woonde in de Koekoek op deBunt te Soest, dichtbij het Seminarie. Dirkje - in de wandeling "Dit" - werkte als baker en assisteerde bij vele geboorten in de omgeving. Zij overleed in Soest in 1920. Haar broer Theunis verdiende de kost als veldarbeider en overleed ongehuwd in 1913.
Huisje zeven
Huisje nummer zeven was het onderkomen van het gezin van Hendrik van 't Klooster (1810-1878). Hendrik werd geboren als buitenechtelijke zoon van Tijmetje Hendriks van 't Klooster (1787-1847) en had daardoor al geen gemakkelijke start in het Soest van het begin van de negentiende eeuw. Zijn moeder verdiende de kost als daghuurster en had ook nog een buitenechtelijke dochter Antje van 't Klooster. Tijmetje trouwde in 1831 met Machiel Banhout, maar haar beide kinderen werden bij het huwelijk niet erkend. Hendrik verdiende aanvankelijk de kost als arbeider. In 1840 trouwde hij met Elisabeth Veenendaal (1811-1849) uit Amersfoort, maar had bij haar geen kinderen. In 1851 stapte hij voor de tweede maal in het huwelijksbootje en wel met Johanna van Velzen, dochter van Menks van Velzen en Antje van 't Klooster. Menks was een broer van de bij het huisje nummer vier vermelde Lena en Dirk van Velzen. Hendrik en Johanna bewoonden vermoedelijk een van de oude woningen van de R.K. Armen die al voor de bouw van het armenhuis op dit terrein stonden. Hun huisje werd in 1859 afgebroken nadat zij met hun kinderen Hendricus (1853) en Wilhelmina (1857) naar het nieuw gebouwde armenhuis waren verhuisd. Daar werden nog vijf kinderen geboren, namelijk Theunis (1863), Johanna (1865, jong gestorven), Johanna (1868) en Cornelis (1871). Hendrik en Johanna probeerden met het "kaarspinnen" wat bij te verdienen. Kaarden is binnen het spinproces een vorm van voorbewerking waarbij vezels worden ontward.
Vader Hendrik overleed op 29 september 1878 in het armenhuis. Zoon Hendrik trouwde in 1877 met Gerrigje van Keulen en verliet het armenhuis. Dochter Wilhelmina beviel op 26 maart 1878 van een buitenechtelijke dochter Antje, vertrok in 1879 naar Achttienhoven en naderhand naar Amersfoort. In november 1879 trouwde zij met Klaas Pampus, eveneens opgegroeid in het seminarie en reeds vermeld bij huisje nummer drie. Zoon Menks van 't Klooster verliet in 1883 het armenhuis en vertrok naar Utrecht. Zijn jongere broer Theunis van 't Klooster duikt later in Deventer op, waar hij in 1890 trouwde met Aaltje Kiezebrink en een eigen gezin stichtte. Dochter Johanna van 't Klooster woonde en werkte in Maartensdijk, Zeist, Linschoten en het Zuid-Hollandse Hekendorp, trouwde in 1894 met Gerardus Elschot en woonde jarenlang in de Eemstraat in de Soester Kerkebuurt. De jongste zoon Cornelis van 't Klooster overleed ongehuwd in 1893.
Huisje acht
Huisje nummer acht werd bewoond door Thijmetje Koelen (1807-1890), weduwe van Theunis van 't Klooster (1801-1854), in leven daghuurder en boerenarbeider. Thijmetje verdiende ook zelf de kost als boerenarbeidster. Zij had bij Theunis van 't Klooster veertien kinderen, waarvan er zeven zeer jong kwamen te overlijden en een dood geboren werd. Toen zij in het nieuwe armenhuis kwam te wonen nam zij vier van haar kinderen mee: Theunis (1828), Dirkje (1831), Geertje (1839) en Jacobus (1843). Waarschijnlijk kwam in december 1859 ook zoon Hendrik (1835) hier wonen, na elders als arbeider gewerkt te hebben. Dochter Dirkje woonde en werkte deels buiten huis, onder meer in Hilversum en Baarn. In 1871 trouwde zij met de weduwnaar Teunis de Ruijter uit Baarn. Haar jongere zuster Geertje woonde en werkte onder andere als dienstbode in De Bilt en trouwde in 1874 met Evert de Ruijter, een broer van haar zwager Teunis.
Zoon Theunis werkte als boerenarbeider vertrok in 1862 uit het armenhuis. Hij trouwde in dat jaar met Petronella Bakker, dochter van schoenmaker Hendrik Bakker en van Maria van 't Klooster. Deze Maria van 't Klooster (1813-1896) woonde vanaf circa 1880 tot aan haar overlijden in april 1896 ook in het Seminarie. Bij haar intrek in het armenhuis was zij al tweemaal weduwe: eerst van eerder genoemde Hendrik Bakker, daarna van Gijsbert Kool.
De jongste zoon Jacobus overleed op 3 juni 1868 te Utrecht als soldaat in het zevende regiment infanterie. Uiteindelijk bleef moeder Thijmetje van 't Klooster-Koelen alleen in haar woninkje in het armenhuisje achter. Zij overleed daar in 1890 op 83-jarige leeftijd.
Brand in het seminarie
Blijkens een berichtje in de Nieuwe Amersfoortsche Courant zijn op zaterdag 14 mei 1892 twee van de acht huisjes "meer bekend onder den naam »Seminarium<<" totaal uitgebrand, terwijl de andere huisjes door het bluswater nogal wat schade hadden opgelopen. De brand was ontstaan doordat een vijfjarig kind, alleen thuis gelaten, met lucifers had gespeeld waarna het huis "binnen weinige oogenblikken" in vlam stond. In het bericht wordt tevens vermeld dat de brandweer spoedig ter plaatse was en gebruik maakte van de in de buurt aanwezige brandkranen en voorts dat de boedels niet verzekerd waren. Dat laatste is niet verbazingwekkend gezien de armoede onder de bewoners.
Afgaande op de vermelding van het vijfjarige kind moet de brand ontstaan zijn in het huisje van Pieter Schouten (huisje één) of in dat van Nicolaas Hilhorst, alias Klaas Buk (huisje vijf). Alleen in de gezinnen van deze personen was in mei 1892 een vijfjarig kind in leven. Opmerkelijk is dat in het adresboek van 1894 voor twee van de acht huisjes geen bewoners zijn vermeld, kennelijk de beide uitgebrande woningen. Het gezin van Pieter Schouten woont er dan niet meer, dat van Nicolaas Hilhorst nog wel. Ik vermoed dan ook dat Johannes Schouten, geboren te Soest op 25 december 1886, de kleine boosdoener was. Hij trouwde in 1908 met Elisabeth van Laar en woonde nadien met zijn gezin in Baarn. Het andere uitgebrande huisje was waarschijnlijk het huis dat omstreeks 1890 werd betrokken door Theunis van 't Klooster (1833-1895) en zijn vrouw Maria Magdalena Brits (1840-1911), die eerder een tiental jaren in het Soesterveen hadden gewoond. Het stel had twee kinderen: Gerrit van 't Klooster (1879-1917), arbeider, alias "Gart de Tuter" en Leendert van 't Klooster (1882-1947), alias "Leendert de Tuter". Theunis van 't Klooster werkte als arbeider en bezembinder. Na de brand vertrokken zij waarschijnlijk naar het naastgelegen huisje, bewoond door zijn naamgenoot en verre verwant Theunis van 't Klooster (1847-1906), arbeider, later gehuwd met Alida Daselaar. Theunis (die van 1833) overleed in 1895 in het Seminarie. Zijn zoon Leendert was metselaar en trouwde in 1905 met Jacoba Sukel die als jong meisje met haar ouders en zusjes ook in het Seminarie had gewoond. Zie hiervoor bij huisje vijf.
Andere, opmerkelijke bewoners van het Seminarie
Ook in de laatste jaren van het bestaan van het Seminarie woonden er Van 't Klooster's. Aan de zijde van de Verlengde Kolonieweg woonde op nummer acht Hendrik van 't Klooster (1865-1937) alias "Dropje". Deze Hendrik was een zoon van eerdergenoemde Theunis van 't Klooster en Petronella Bakker, vermeld bij huisje acht. Hendrik was gehuwd (geweest) met Geertruida Maria van Soest (1862- 1921). Dropje verdiende - net als eerdergenoemde Klaas Pampus - wat bij met het maken van heidebezems en heideboenders die hij in de omgeving verkocht. De heideboenders waren erg in trek bij melkveehouders en melkventers die deze boenders gebruikten bij het schuren van de melkbussen. Dropje overleed op 10 september 1937 in het Seminarie.
Ook Teunis van 't Klooster (1867- 1947), de jongere broer van Dropje, woonde enige tijd in het Seminarie, in het huisje genummerd Verlengde Kolonieweg 14. Hij woonde daar vanaf 2 maart 1937, maar vertrok op 14 maart 1940 naar de Soesterbergsestraat, vermoedelijk in verband met de onbewoonbaarverklaring en de sloop van het Seminarie. Teus werd door de buurtkinderen nogal geplaagd. Hij was destijds ook bekend als "Teus de Voddenman" en nog minder netjes als "Teus de Poeperd". Aanvankelijk was hij groenteboer. Zijn vrouw Petronella Bosboom was in 1923 overleden. Er wordt wel beweerd dat zij hem had verlaten, maar daarvoor zijn in de bevolkingsregistraties van de gemeente Soest geen bewijzen te vinden. Teus woonde in het seminarie met zijn dochter Anna van 't Klooster (1917-1984) en haar buitenechtelijke zoon Cornelis. Anna trouwde later met Hendrikus Seezink, kachelmonteur. Hendrikus was ook niet onbekend met het Seminarie, want een van de woninkjes werd jarenlang bewoond door zijn ongehuwd gebleven tante Johanna Seezink (1871-1949), beter bekend als "Zwarte Hanna". Zij heette Seezink en niet Sezing, zoals de heer Klein in zijn artikel haar naam spelde. Zij werd net als Teus geplaagd door de buurtkinderen en ging dan tot groot vermaak van jong en oud de kinderen achterna met een heibezem!
Verdere correcties en aanvullingen
Ten slotte volgen hier nog enkele correcties en aanvullingen. De heer Klein noemt in zijn artikel ook nog als bewoners Ab Smeeing (Driftje) en het echtpaar Herman Dokter en Hanna Groen (Verlengde Kolonieweg). Hetgeen de heer Klein destijds uit de overleveringen optekende bleek bij nader inzien niet geheel in overeenstemming met de officiële bronnen.
Zo bleek de juiste naam van Herman Dokter volgens de burgerlijke stand Jurrien Hermen Docter te zijn. Hij was geboortig van het Gelderse Oldebroek, doch opgegroeid in Apeldoorn waar zijn vader achtereenvolgens wordt vermeld als bakker-winkelier, reiziger en bleker. Herman trouwde in 1904 in Soest met Johanna (Hanna) de Groen en woonde met haar op de Verlengde Kolonieweg 14. Hij overleed in 1936 in Utrecht, waarna Hanna, zijn weduwe, nog enige tijd aan de zijde van het Driftje woonde. Zij was een dochter van de veldarbeider Gijsbert de Groen (1843-1914) en Heintje van 't Klooster (1844-1927) en een kleindochter van de horloge- en klokkenmaker Jan van 't Klooster, de eerste bewoner van huisje zes van het Seminarie! Toen het Seminarie werd afgebroken vertrok Hanna naar de Koninginnelaan. Haar jongste zuster Gijsberta de Groen (geboren in 1888), trouwde in 1915 met Antonius Hilhorst (geboren in 1894), zoon van Klaas Buk en Mie Keu, en had dus ook een man met een "Seminarie-verleden".
Voorts was Albertus Smeink de eigenlijke naam van de door de heer Klein vermelde Ab Smeeing. Hij was in 1855 in Nijkerk geboren als zoon van een klompenmaker en zelf groenteboer van beroep. Hij woonde niet aan de zijde van het Driftje maar aan de Verlengde Kolonieweg 12, waar hij in 1926 overleed. Met zijn vrouw Hendrika Voortman was hij eerder in Amersfoort en Nieuwer-Amstel woonachtig. Na het overlijden van Ab Smeink werd zijn huisje betrokken door de electriciën Johannes Philippus Kriege, geboortig van Woerden, en zijn veel oudere vrouw Grietje van Fulpen (1875-1950). Zij hadden eerder in een woonwagen aan de Hofslottersteeg gewoond, als ik de gegevens op de gezinskaart goed interpreteer. Grietje was eerder gehuwd geweest met de arbeider en bezembinder Evert Kool (1843-1919), wiens moeder Maria Kool-van 't Klooster in 1896 in het Seminarie was overleden. Zelf was Grietje een buitenechtelijke dochter van de eveneens in het Seminarie overleden Grietje van Fulpen (1853-1929), later gehuwd met de arbeider HendrikHasselbach (1846- 1930). Johannes Philippus Kriege en Grietje van Fulpen vertrokken in 1927 naar Woerden, waar zij op steeds wisselende adressen woonachtig waren, en waar Grietje in 1950 is overleden.
GERAADPLEEGDE BRONNEN:
BEDRIJFSADMINISTRATIE VAN HET SCHILDERSBEDRUF J. EBBENHORST & ZN TE SOEST. (PARTICULIERE COLLECTIE)
GEMEENTEARCHIEF SOEST: ADRESBOEK 1894 (KOPIE); BURGERLIJKE STAND; BEVOLKINGSREGISTERS PERIODE VOOR 1861 (BLADEN 340 EN 414-416), 1861-1879 (BLADEN 343-350), 1880-1890 (DEEL 2, BLADEN 106-114), 1890-1900 (DEEL 2, BLADEN 122-129); WONINGKAARTEN DRIFTJE EN VERLENGDE KOLONIE WEG, DIVERSE GEZINSKAARTEN,
NIEUWE AMERSFOORTSCHE COURANT, WOENSDAG 18 MEI 1892. (ARCHIEF EEMLAND, AMERSFOORT)
HUA, NOTARIEEL ARCHIEF, INVNR. 2168 (NOT. J.A. VAN STEIN), AKTEN 804 EN 811 (JAAR 1856). (FAMILIE STAAL)
GERAADPLEEGDE LITERATUUR:
GA. BOOMSMA. NIJMEEGSE LICHTEKOOIEN. IN: ZOEKLICHT 2005. GENEALOGISCHE HERALDISCHE BUNDEL. NIJMEGEN, 2005.
G.J.M. DERKS. DE RK. ARMENHUISJES AAN DE EEMSTRAAT. IN: VAN ZOYS TOT SOEST, JRG. 19,NR.2 (HERFST 1998), BLZ. 1 T/M 8.
G.J.M. DERKS, H.A. VAN HEES, A.W.K. VAN 'T KLOOSTER EN L.F. VAN DER LINDEN. VAN 'T KLOOSTER EN VAN KLOOSTER DOOR DE EEUWEN HEEN. GEZAMENLIJKE UITGAVE VAN DE HISTORISCHE VERENIGING SOEST EN DE HISTORISCHE KRINGEN EEMNES EN HOOGLAND, 2005.
E. HEUPERS. BIJNAMEN EN BIJGELOOF. IN: SOEST, BLZ. 13-26. UITGAVE TER GELEGENHEID VAN HET 12'12-JARIG AMBTSJUBILEUM VANMR.S.P. BARON BENTINCK OP 1 JUNI 1959.
WA. KLEIN. HET SEMINARIE OP DEBUNT, HET HUIDIGE SOEST-ZUID. IN: VAN ZOYS TOT SOEST, JRG. 7,NR.3 (WINTER 1986- 1987), BLZ. 3-12.
GERAADPLEEGDE WEBSITES:
WWW.DICKVANFULPEN.COM (AANVULLINGEN FAMILIEGEGEVENS VAN FULPEN)
WWW.GENLIAS.NL (BURGERLIJKE STAND)
WWW.DEWOONOMGEVING.NL (KADASTER, MINUUTPLAN SECTIE C, BLAD 2,OAT)
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.