Jan Menne
Eerder in de serie
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 1
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 2
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 3
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 4
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 5
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 6
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 7
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 8
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 9
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 10
Vervolg van de serie
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 12
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 13
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 14
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 15
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 16
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 17 (slot)
In het vorige deel (10) hebben wij gezien in welke vervoering de mensen geraken, die Rademaker's missie bezoeken vanaf 1849. Omtrent 6.000 bezoekers per dag, meer dan het totale aantal inwoners van de gemeente Soest/Soesterberg in die dagen. Zij staan hutje mutje in zijn kerkje in een soort van extase. De paters redemptoristen preken indringend over de hel en over de mogelijkheden om die te ontkomen. De mensen komen van Soesterberg, van Soest, maar ook van verder, veelal te voet en nuchter, dwz zonder eten en drinken teneinde de H.Communie te mogen ontvangen. Rademaker preekt zelf niet tijdens de missie, hij regelt alles zo, dat er gepreekt kan worden. En hoe!!
Wie de maatschappelijke achtergronden leest van de Mariaverschijningen te Lourdes (1858), wordt getroffen door de overeenkomstige omstandigheden in het Soesterberg van die dagen. Het kan goed zijn, dat Maria nog gedubd heeft tussen Lourdes en Soesterberg. Rademaker besteedt en detail aandacht aan zijn missie. Hij doet dat omdat zijn missie in zijn ogen zoveel mensen van zonden vrijmaakt. Er is echter nog een andere reden om na 150 jaar wat uitgebreider aandacht aan dit fenomeen te schenken. Het legt immers mede de basis voor de perikelen, die daarna (1853) ontstaan, zoals daar is de controverse tussen Soesterberg en Soest.
De missie tikt aan.
Rademaker: "Er waren mede vele militairen aanwezig, daar de R.C. [1] overste [2] Deldaart aan alle R.C. rijdende artilleristen te Amersfoort, drie dagen vrij gegeven had, om naar de missie te kunnen gaan. Alles, het zangkoor, het presbiterium, was eivol, er kwamen er zelfs van IJsselstein, Venendaal, Naarden, Muiden en van Amsterdam, buiten en behalve van 2 en 3 uren in onze omstreken, waaronder zich zelfs protestanten en wel bij herhaling Hernhutters voegden, die ook met moed alle bezwaren en moeijelijkheden doorstonden. Zoo gebeurde het eens dat hier eene protestantsch Heer in de deligence passeerde en de menigte wagens en menschen zag, vraagde wat hier toch wel gebeurde en toen men hem gezegd had, dat er eene missie gegeven werd, zeide hij hardop: Ik ga er uit en werkelijk zich onder de menigte naar de kerk begaf en eene der zoogenaamde preek bijwoonde, van wien ik naderhand te weten kwam dat hij op den spoorwagen naar Amsterdam ten aanhoore van anderen, die het mij mededeelden, aan een zijner kennissen luide en met voldoening verhaalde gisteren te Soesterberg bij de missie tegenwoordig geweest te zijn en toen zijn vriend zich daarover scheen te ontstellen, zeide: Schrikt gij daarvan, gij moest eens weten wat eene missie is, ik wilde het weten en verheug mij daarover, dat ik de deligence verlaten heb en wat hoorde ik? De zuiverste moraal, die door ons even zoo goed als door de Roomschen kan aangehoord worden en even zoo dienstig voor ons is".
"Het was een waarachtig schouwspel te zien, hoe eene groote menigte alhier den geheelen dag tot des avonds 9 ure doorbragten, zich met niets anders dan met bidden en overwegingen bezig houdende, zoo zeer dat men waarlijk door hun gedrag bovenmate gesticht, opgewekt en vervoerd moest worden,waarom ik dan den tuin, kerkhof en kapel voor hen openstelde, waarvan zij een goed gebruik maakten. Om dit beter te kunnen bevatten, zeide ik eens aan den Eerw. kapellaan Banning, die onder meer andere geestelijken hier gekomen was, zoo aanstonds zal ik u eens laten zien en oordeelen, wat eigenlijk eene missie is en kan uitwerken, en nam hem mede naar den tuin en naar het kerkhof, terwijl hij reeds zeer bewogen was door de vrome bidders die ons aldaar ontmoetteden, maar op het kerkhof stond hij geheel verbaasd op te zien hoe men al biddende op het kerkhof rondwandelde en wel mensen van alle stand vrouwen en mannen, dames en anderen, zonder elkaar eens aan te zien, hunnen weg volgende; daar lag eene menigte voor het missiekruis nedergeknield, eenigen met hoog opgehevene armen, terwijl anderen hunne gebeden in de kapel verrigteden, waaronder men oude krijgers opmerkte, wier borst geheel met eereteekens bedekt waren, zoowel als jongen in den bloei des levens diep geknield op den vloer zagen nederleggen, die mij toen ik hen toesprak en zeide, dat zij in die gevoelens zouden blijven volharden, mij verzekerde: Ja, mijnh. pastoor, ik zal het nooit vergeten, waarover de eerw. kapellaan vervoerd scheen en reeds bij den eersten aanblik gezegd had: Nu zie ik wat eene missie kan uitwerken en wat zij is, waarop ik hem beduidde, dat ook wij dan aan de voet des kruizes moesten nederknielen en bidden om die vroomen niet te ontstichten, hetgeen hij gaarne instemde en zoo vonden wij den tuin bij ons teruggaan wederom bezaaid.
Die van Soest.
Nadat men alzoo den geheelen dag had doorgebragt, ging men eerst des avonds ten 9 ure huiswaarts, zonder vrees te hebben, dat daarbij de geringste wanordelijkheid zoude plaats grijpen, daar allen onder het bidden van den rozekrans ten hunnent terugkeerden, hetgeen die van Amersfoort tot aan de poort der stad bleven volhouden, en die van Soest soms 200 in getal onder het luide bidden van den rozekrans huiswaarts gingen, zoodat de klank hunner vroome en hartroerende gebeden tot ons terugkaatsten, zoodat pater Superior gelijk had, als hij reeds den eersten avond na de groote preek, toen men met zooveel vuur de 5 onze vaders en weest gegroeten tot bekeering der zondaren bad, met vreugde uitriep: Het gaat goed, het zal zeer goed gaan! Terwijl zeer velen, behalve die alhier, zelfs van Amsterdam gelogeerd waren om de gehele missie te kunnen bijwonen mede velen des nachts niet naar huis gingen en zich in den tuin om de kerk en zelfs in de heide nedervleiden om des morgens het eerste in de kerk te kunnen komen, waarvan nog al lang de teekens overbleven als eijerschalen en papieren, waarin zij hunne victualiën gehad hadden, leggen bleven, want alle huizen tot de geringste toe, waren opgepropt en het was droog en warm weder en de nachten kort, het was een waar afbeeldsel van datgene, wat eens op den berg geschiedde, alwaar Jezus gevolgd was, en dit alles was nog maar een flaauwe schets, van hetgeen wij naderhand moesten waarnemen, toen na de drie eerste dagen het biechten een aanvang nam.
De hel en de biecht.
Intusschen gebeurde er iets wat zeer verschrikte, pater Superior moest de preek over de hel doen, doch daar hij ongesteld was geworden, door zijn veel te groote inspanning, wat mij hem meermalen deed zeggen, dat hij het niet zoude uithouden en zich dood zoude preeken, liet zich eindelijk bewegen, die preek aan den Eerw. pater Dekkers over te laten, die, toen hij in vuur geraakt zoo zeer aller gemoederen in beweging bragt, dat er onverwacht een vreeselijk en akelig geschreeuw gehoord werd, wat zich aan allen scheen te zullen mededeelen, wijl dit reeds van meer kanten werd waargenomen, en daar de kerk eivol was, was ik op het eerste oogenblik zeer beangstigd voor eene panische schrik bij allen. Ik schoot dadelijk toe, waar het rumoer het ergste was. Pater Superior kwam bevelen om meer gematigd te werk te gaan en mij tevens te helpen met de ZErw. pater v.d. Wielen om al de gemoederen te doen bedaren en hun te bezweren van zich niet te bewegen en geenen voet te verzetten terwijl wij eenigen verzochten eene vrouw, die geheel buiten kennis was en een vreselijk misbaar maakte het eerst weg te dragen door de pastorie, wijl zij gelukkig nog al vooraan gestaan had, als ook eenige anderen, die het mede zeer op de zenuwen hadden en zoo gelukte het ons om de rust te herstellen en ongelukken te voorkomen. Maar toen het biechten begon, werd het schouwspel nog grooter terwijl de menschen letterlijk hunne ligchamen vergaten en opofferden om hunne zielen te redden". "Nu gingen er velen niet meer naar huis en bleven of namen overal hunnen intrek tot in de geringste hutten toe, terwijl er velen onder den blooten hemel verbleven om des morgens het eerst aan de kerkdeur te zijn. Men zag menschen den geheelen dag in de kerk met het laatste geduld vertoeven en zelfs zwakke vrouwen, die anders nooit tweemaal in de kerk konden gaan, omdat zij door eens geweest te zijn, ziek te bed moesten gaan, den geheelen dag tot des avonds 6 ure, hoe brandend heet het ook ware, daarin vertoeven, en dat wel nuchter.
Ongenade.
De mare dan verspreidde zich heinde en verre en maakte menigeen beducht voor de kwade gevolgen en konde daarom niet begrijpen, wat ik al niet had durven ondernemen, niet alleen om de ongelukken, die daarbij konden voorvallen, maar vooral om de ongenade der regering, welke ik daarom beloopen kon, zoo zelfs dat zij met den sterken arm ons uiteen konden drijven, als ook al dat andersgezinden of de studenten een oproer zouden komen maken, aan al hetwelk ik niet eens dacht. Zoo gebeurde het op den tweeden zondag dat een heer mijn broeder te Amsterdam ontmoette en met zigtbare ontsteltenis tot hem zeide: Mijn God! Rademaker zijt gij in de stad, terwijl uwe vrouw met twee dochters te Soesterberg bij de missie is en gij zijt geheel gerust en kalm. Als ik in uwe plaats ware, dan kon ik noch rusten noch duren. Mijn broeder verschrikte hierover wel eenigszins en zeide: Ja mijne vrouw wilde de missie bijwonen en heeft twee meisjes medegenomen, maar zeg mij haastig wat is er gebeurd? Wel er is en moet een zamenloop van duizenden en duizenden zijn, zoodat ik, zoowel buiten als in de kerk groote gebeurtenissen vrees! Is er dan reeds werkelijk iets gebeurd of hebben er reeds ongelukken plaats gehad? Zoo verre ik weet nog geene, maar het kan toch niet missen of zij zullen zekerlijk volgen, als ik u derhalve raad schuldig ben, dan ga uwe vrouw en kinderen spoedig halen, eer dat ge u bitter over uw verzuim daaromtrent te beklagen zult hebben.
Mijn broeder liet zich hierdoor bewegen, begaf zich dadelijk naar huis om zich reisvaardig te maken en te vertrekken en kwam werkelijk nog dienzelfden namiddag hier aan, zich overtuigende van het gezegde zijns vriends en stadgenoot, met alhier duizenden menschen te zien die nog elk oogenblik aangroeide om de preek te 7 ure bij te wonen. Deze menigte groeide dan ook zoodanig aan, dat de kerk niet het derde gedeelte zoude hebben kunnen bevatten. Men bestormde mij dan ook van alle kanten om pater Superior te bewegen dat ZZEw. op het kerkhof zoude prediken. Dit geschiedde dan ook voor eene menigte van 5 a 6.000 menschen. Intusschen hadden mijne nichten mij komen zeggen dat hun vader zeer onverwacht was overgekomen, om hen terug te halen. Deze kwam ook weldra zelf bij mij om zijn voornemen mede te delen, terwijl ik er mede lachte, maar hij verklaarde in ernst daarvan niet terug te zullen gaan en zijne vrouw dan met hem terug ging, vermits hij onpasselijk zijne dochters echter laten moest, waarvoor ik borg bleef, wat evenwel niets baten kon. Daarenboven maakten anderen mij oplettend, dat er tegen ons over te Driebergen aan het station eene maskerade door de studenten van Utrecht gegeven werd, en zoo dezen het eens in het hoofd kregen om eens herwaarts te komen, of dit de ergste gevolgen niet konde hebben, waarop ik zeer bedaard en lagchende zeide: Wees maar gerust, die magere jongens zullen het wel uit hun lijf laten om zich hier te durven vertoonen en de rust te komen verstooren en zoo zij zoo dom mogten zijn om dit te durven wagen, laat het dan maar aan mij over, welk kansje ik met hen zal aangaan. De preek werd dan waarlijk op ons kerkhof gehouden voor die overgroote menigte en wel over de naaste gelegenheid tot zonden en alles met die volmaakte orde als vroeger in de kerk had plaats gehad.
Wel had men wat hout en een paar banken uit den tuin verbroken, om des beter den prediker te kunnen zien, maar dat was dan ook alles niet noemenswaardig.
Eigen ruiten inslaan.
Onze Schoolmeester had het nog lang uitgehouden en was meermalen met zijne vrouw in de preken geweest, maar dien dag kon hij het toch niet langer uithouden, daar hij alles digt sloot en eenige dagen wegtrok omdat hij het gewoel niet langer verdragen kon. Mijn broeder vertrok des anderen daags met zijne vrouw en kinderen naar Amsterdam, daar mijne laatste pogingen om mijne nichten, die zoo gaarne tot het einde der missie wenschten te mogen blijven, schipbreuk leden, hoewel ik gerustelijk voor hen borg wilde blijven.
Intusschen kan men bedenken, hoe warm het in de kerk moet geweest zijn, en daar het aan genoegzame lucht ontbrak en ik dus door de glazenmaker eenige ruiten uit de ramen wilde genomen hebben, en deze mij daarop geen genoegzaam voldoend antwoord gaf, dat hij ze er namelijk niet uitsnijden maar uithakken moest en door aanhoudend geklap en wel bij het biechthooren groote verhindering zoude aanbrengen antwoordde ik, dat ik het spoediger doen kon. Ik nam daarop een langen stok, juist toen er des voormiddags de minste menschen in de kerk waren, en stootte daarmede in eenige minuten er eenige glazen uit, zoodat ik mijne eigene glazen insloeg, waarom men naderhand meermalen gelagchen heeft. Nu was het vast weder en behoefde men geene vrees voor donder of onweder te hebben". "Maar toen dan, zooals ik heb gezegd, het biechten begon en eenen aanvang genomen had, schenen de menschen letterlijk openbare zondaars der eerste tijden der kerk te zijn, die niet alleen geene geheimen voor mij, maar zelfs niet meer voor anderen te schenen hebben. Men zag geheele scharen militaire vrouwen, en militairen rijk gedecoreerd bij mij de nederigste beden doen, om hen toch bij de paters te helpen, opdat zij toch biechten konden om van hunne, zooals zij zelf betuigden, of in jaren en jaren niet, of nooit eene goede biecht gedaan hadden, wat mij het eenigste was, wat mij smartte bij de missie; maar ook was dit het geval met andere menschen van wie hunrespectivepastoors meenden, dat hunne gemeentenaren geene missie behoefden noch noodig hadden. Boerinnen van de le classe en anderen.
Zoo vond ik er, en wel deftige vrouwen en boerinnen van de le classe in mijn huis [3] knielende en biddend om alzoo van dien kant de biechtstoelen te bespringen, mij smeekende, dat ik hen toch niet zoude versmaden, mij geld aanboden, als ik ze maar bij de paters helpen wilde.
Even zoo vond ik eens de vrouw van een gepensioneerd militair op diezelfde wijze in mijne kamer aan de straat, waarin ik toevallig binnentrad, die mij niet minder smeekte met te zeggen: Ach mijnh. pastoor, ik ben reeds een dertigtal jaren militaire vrouw, en gij weet welk leven dit is. Ik wensch boetvaardigheid te doen, te biechten en dan naar den hemel te gaan, terwijl hare man in den tuin en overal op de wacht stond om eenen pater om diezelfde reden te bemachtigen, daar hij pater Dekkers overrompelde, die hem naar de kapel op het kerkhof medenam en hem aldaar biecht hoorde, waarover die mensch zoo zeer verheugd was, dat hij ten aanhoore van velen betuigde nu overgelukkig te zijn, daar hij eene goede biecht gesproken had, vermits hij nog nooit eene goede biecht gedaan had. Dit herhaalde hij mede naderhand in mijne tegenwoordigheid, in mijn huis, ten aanhoore van zijne vrouw en kinderen en nog anderen bij het trouwen van zijnen zoon, zoodat de harten dermate geopend waren, dat als het ware toegestaan, men openbare biechten zou gedaan hebben. Ik vond en ontmoette overal zuchtenden, biddenden en smeekenden aan, bij en om en binnen de deur mijns huis, mijne hulp met allen ernst en roepende om hen bij de Eerw. paters te helpen. Zoo had ik reeds eenige dagen eenen gebaarden krijger in de kerk opgemerkt, op wiens krijgsmansgelaat duidelijk de beweging zijns harte te lezen stond, dien men altijd goed kon opmerken, omdat hij door zijne groote gestalte boven alle anderen uitstak en vervolgens naast de kerk tot aan mijne deur uit en terug ging, waar ik hem dikwijls passeren moest, als ik den geheelen dag de H.Communie ging uitdelen en daarom buiten de kerk moest omgaan om de Eerw. pater Superior en van der Wielen niet in het biechthooren te hinderen, en hiermede waren zij den geheelen dag bezig.
Toen hij mij eindelijk onder zoovelen aansprak, eene Cathechismus in de hand hebbende, waarin ik hem eenigen tijd bezig gezien had. Mijnheer pastoor, zeide hij een woordje. Ik kan onmogelijk den last van dertig jaren langer dragen, ik wensch om alles daarvan bevrijd te worden, ik ben hier reeds 3 dagen geweest waartoe ik permissie bekomen heb, maar daar deze eindigt van avond, en ik dan naar Amersfoort moet, ach om de liefde Gods en mijne ziel en zaligheid zoudt gij mij niet bij eenen pater kunnen helpen, want de gedachten om met die ondragelijke last weer naar huis te moeten gaan is verschrikkelijk en geschikt, om in wanhoop te vervallen. Ik troostte en bemoedigde hem, beloofde hem tevens daartoe mijn best te zullen doen, zeggende maar zoo wat aan de deur te blijven, hem opmerkende, dat dat juist al het verdrietigste der H.Missie ware, dat niet allen geholpen konden worden, maar dat ik het haast niet durfde wagen om het den Eerw. paters nog al lastiger te maken, en zie wat gebeurt er?
Mijn huis binnen komende, kwam pater Superior juist de sacristie, zijne biechtplaats uit, om mij iets te zeggen, en ik waagde het ZZEw. dien krijger met zijn 30 jarigen last aan te bevelen, waarop ik tot antwoord kreeg: Ja zeker zulken hebben wat voor. Zorg dan maar voor hem, ik zal hem hooren. Men kan begrijpen hoe aangenaam dit voor mij, maar nog veel meer voor den man voor wien ik dit verzocht had, was. Getrouw bleef hij aan de deur, waar ik hem binnen riep en bij den Superior bragt. Dit was niet de eenige militair, maar zoo waren er nog vele anderen, die nog voor het oogenblik van hun vertrek gebiecht hebben en toen met vervoering van blijdschap huiswaarts gingen. Ook al gebeurde het onder anderen met een gezelschap mannen en vrouwen, die des nachts 12 uren van IJsselstein nuchter vertrokken waren, hier den geheelen dag tot aan den avond nuchter hadden doorgebragt, doch niet de geleegenheid hadden kunnen bekomen om te kunnen biechten, deze spraken mij ook aan en deelden mij hunnen toestand mede. Ik was verpletterd en het ergste nog was, dat ik niets voor hen doen kon, dan hen te troosten, te bemoedigen en aan te raden dezen nacht hier te blijven, maar dat kon onmogelijk. Zij moesten allen naar huis en begrijpt het wel op dezelfde wijze als zij gekomen waren - te voet -. Ik raadde hen daarop aan morgen terug te komen, en beloofde hen, dan alles voor hen te doen, wat mogelijk zoude zijn, waarop een hunner, eene vrouw van ongeveer 40 jaren mij met innige smart betuigde, dit niet te kunnen doen, daar zij, waarschijnlijk huismoeder, niet meer van huis kon. Welk antwoord! Hoe grievend het ook voor mij ware, het eenigste smartelijke, wat ik bij de H.Missie gevoelen moest, ik kon er niets aan doen en moest hen in der daad met droefheid laten vertrekken. De overigen kwamen dan wederom op dezelfde wijze te voet en zonder gegeten noch gedronken te hebben terug, doch helaas zonder die schijnbare goede vrouw, en of ik hen niet vroegtijdig genoeg had opgemerkt of dat zij zich niet tot mij begeven hadden, kwam een hunner eerst tegen den avond bij mij, verzoekende bij mij te mogen biechten, daar hij toch de H.Missie houden wilde. Ik meende aan dit verzoek te moeten voldoen (ofschoon het den eerste keer tijdens de missie was) daar zijn gezelschap nog bij de paters gebiecht hadden, en zoo nog te zamen des avonds, en wel van eenen zomerschen dag, communiceerden, iets gebruikten en daarop wederom te voet met groote blijdschap huiswaarts keerden. Intusschen was het onze schuld niet, dat deze ijverige menschen zoo laat communiceerden, vermits, zoals gezegd is, dat de paters en ik overeengekomen waren, niet later, dan tot een uur des namiddags de H.Communie uit te reiken, teneinde ongelukken te voorkomen, en die, welke nog niet gecommuniceerd hadden dit ook te huis doen konden enz.
Dit kon echter niet baten, zoodat ik door hunne vurige gebeden en smeekingen, daarmede bezig moest blijven tot des avonds 6 en 1/2 7 ure. Zoo kwam nog al een braaf jong mensch mij zeggen, dat hij ook 3 dagen bekomen had om de H.Missie te kunnen bijwonen, terwijl nu reeds de laatste dag ten einde liep en nog niet had kunnen biechten en nog nuchter was,waarop ik zeide: Ga mede, en ik zal beproeven om u te helpen, waarop ik naar de biechtstoelen ging en aldaar in hartelijke bewoordingen de menigte toesprak met hun te zeggen, dat zij gelooven konden dat ik de taal des harte sprak en dat ik, hoelang u aan den biechtstoel ook gewacht mogt hebben, uit een waar medelijden en den geest van boetvaardigheid, iemand, die tot op den oogenblik nog nuchter was gebleven voor zoude laten gaan, en hoe stond ik verbaasd, toen bijna allen betuigden nog nuchter te zijn, en dit bij eene biechtstoel even als bij de andere. Ik trof daaronder zelfs zwakke vrouwen aan, die nooit tweemaal konden ter kerk gaan, en dan nog wel dadelijk naar bed zich moesten begeven, terwijl deze nu den geheelen dag in de hitte der kerk tot 6 ure en later nuchter bleven en die dan toch nog het geluk hadden te kunnen biechten en communiceren en daarna iets gebruikten om hun ontbijt te nemen, om vervolgens wederom in de groote preek tegenwoordig te zijn.
Andere voorbeelden.
Zoodanig was het geval met de vrouw van J.Kok uit Soest, die toen met haren man nog mede voor de deur der biechtstoel stond, voor wie ik dan ook een mensch, die zoo ik meende niet meer nuchter was, wegriep. Deze laatste liep daarop kwaad heen, waarop ik hem zeide, nu niet te kunnen gelooven, dat hij het met zijne bekering zoo goed meende, want daar ik meende hem geen onregt gedaan te hebben, daar ik dit aan wie ook zou willen doen en zoo ik u al ook onregt gedaan had, dit dan in den geest van boetvaardigheid had moeten opgenomen worden, en dat hij zelfs niet van had moeten weten, al had ik hem in het aangezigt geslagen en nog al erger, waarom ik hem staande hield en hem beloofde, dat, wanneer hij het goed meende, ik voor hem zou zorgen, zoodat allen geholpen werden, nog communiceerden met de meest mogelijke godsvrucht en gevoel als zij bij die heilige verrigting nog nooit gedaan hadden, zoo schoon, zoo indrukwekkend waren de voorbeelden en zoo brandend was de liefde Gods bij en door de H.Missie veroorzaakt. Maar de man kwam van Hilversum, leidde een zwervend leven, en hield zich alhier vaak op, om de hutten der armen te repareren, want hij was timmerman.
Hij had in vele jaren geen paschen gehouden en was buitengewoon aan den sterken drank verslaafd, en zoo ik hem aansprak en vermaande, maakte hij zich uit de voeten en ging wederom naar eene andere plaatsen 'meestal daar, waar geene katholieke kerk bestond en alles protestant was, zoodat ik nooit iets aan hem had kunnen doen, maar ik maakte van deze gelegenheid gebruik, hield hem vast en had het geluk bij den Eerw. pater Dekkers nog na de missie, die hier nog een paar dagen blijven mogt, omdat hij wederom naar eene andere missie in Gelderland bij Nijmegen gaan moest, te biechten. Ik bleef na dien tijd zoo standvastig in het goede volharden dat hij geen sterken drank meer proeven wilde al kon hij ze ook niet bekomen en de pater volgens zijn eigen gezegde hem niet verboden had ze in het geheel niet meer te mogen drinken. Hij begon hierdoor zichtbaar te kwijnen, waarom hem gezegd werd, dat zoo hij geen sterken meer nam hij weldra bezwijken zoude en hem daarom aangeraden werd, doch hij verzekerde mij onder anderen zijn voornemen niet te willen verbreken, al wist hij, dat hij daarom sterven moest. Dit geschiedde dan ook zes maanden na de missie en dus ook na zijne bekeering; hij beklaagde zich noch over zijne ziekte, noch over zijne pijnen, ofschoon hij zijn geheele lichaam had doorgelegen, gelaten en in den geest van boetvaardigheid de eeuwigheid intrad, tot troost zijner familie, welke hij door eene brief van zijne bekeering verzekerd had. Zoo was dit dus alsmede eene vrucht der H.Missie. Pastoor Blom ontmoette mede 3 katholieken zijner gemeente, welke regtstreeks van de missie kwamen, die ZWEw. niet had kunnen bekeeren en die hem met vreugde zeiden: Wij komen van de missie en hebben het geluk UWEw. te mogen zeggen, dat wij eene goede biecht gesproken hebben en bekeerd zijn, UWEw. verzoekende ons morgen te willen hooren, om de H.Communie te mogen ontvangen en op de paaschlijst geplaatst te kunnen worden, zooals de pater ons gezegd heeft. De pastoor vernam dit met vreugde en stemde hun billijk verzoek toe, terwijl hij dit mede als een goed voorbeeld en de kracht eener missie meermalen aan de broeders verhaalde. Zooveel goede heeft de missie te Soesterberg uitgewerkt! En wie dan toch zou zich tegen dezelve durven aankanten en haar weeren, daar er toch zooveel uit voort kan spruiten en blijven voortduren. Zooals dit hier het geval is, en men dus niet dieper daarna hoeft af te dalen, bij het biechthooren, zelfs aan het sterfbed als tot de missie toe.
Zonder vergrooting wel op 50.000 bezoekers geschat.
De missie die dan zooveel goeds had voortgebragt eindigde voor velen nog veel te vroeg, maar eindigde mede zonder dat er de minst mogelijke wanordelijkheid onder de duizenden, meestal van andere gemeenten, die zonder vergrooting wel op 50.000 geschat kunnen worden, was voorgevallen. Deze menigte menschen bejegenden elkander zeer voorkomend ja met zulke ware liefde toch als de eerste christenen, niettegenstaande de tegenpartij, de duivel en zijne handlangers ons aan onszelven den geheelen dag wilde overlaten zonder naar ons om te zien. Zij deden ons echter daarmede geene ondienst, daar wij zelf, de onzen met een woord als gedweëe schapen en tamme lammeren in de beste orde konden houden, ofschoon zij toch deze manifestatie met leede oogen aanzagen, doch er toch regtstreeks niets tegen schenen te durven ondernemen, zoodat zeer velen der onzen mede verbaasd en zeer beducht waren, ja mij zelfs van vermetelheid beschuldigden zoo iets te hebben durven ondernemen. Onder dezen waren zelfs aanzienlijke katholieken, die mij zeiden: Gij hebt het ijs gebroken en gelukkig is alles goed afgeloopen, en dit waren nog wel hooggeplaatsten aan de H.Vincentius vereeniging in den lande! En wat zoude er wel hebben kunnen voorvallen? Men had er alzoo niets tegen gedaan en kunnen doen. Maar daarna begonnen de vervolgingen eerst te komen namelijk toen het ministerie Thorbecke gevallen was (1853, red.), toen reeds eenige tijd daarna aan de burgerlijke autoriteit dezer gemeente door Z.Ex. den Gouverneur van Utrecht gevraagd werd, wat er toch wel te Soesterberg van tijd tot tijd gebeurde, en toen daarop geantwoord werd dat ook daar niets kwaads voorviel, zeide Z.Ex. daarop, dat daar toch missiën gegeven en bedevaarten gehouden werden.
Die kwellingen.
Daarop begonnen die kwellingen en vervolgingen jaren achtereen, zooals onder anderen: Ons kerkhof aan den publieken weg te brengen, met de laan daarheen publiek te willen verklaren, mij publiek in dagbladen van Amersfoort en Utrecht te beschuldigen, dat ik de publieke wegen durfde schenden met langs dezelve in priesterlijke en kerkelijk gewaad te gaan: zooals men later zien zal. Daarenboven werd in minder dan 2 jaren, de le overste Delcoer te Amersfoort op pensioen gesteld en alzoo weg gezonden; welligt om de permissie aan zijne R.C. militairen verleend, en alzoo den ortodoxen van Singendonk, die onder hem stond in zijne plaats werd opgesteld, dit smartte mij zeer, daar hij, Delcoer aanspraak had, om generaal te worden, door zijne verdiensten en kunde, waardoor hij zelfs gewoon was aan zijne officieren les te geven en door zijne getrouwheid aan den lande en koning bij de Revolutie met België, wat zijn vaderland was, en hem van daar reeds was aangeboden generaal te zullen worden, als hij tot hen wilde overgaan, doch niettegenstaande dit, getrouw gebleven was enz.enz.". [4]
wordt vervolgd.
NOTEN
[1] R.C. = ROOMSCH CATHOLIEK.
[2] OVERSTE = LUITENANT KOLONEL.
[3] DE WONING VAN PASTOOR RADEMAKER MAAKTE DEEL UIT VAN HET KERKGEBOUW.
[4] BESCHRIJVING VAN DE OPRIGTING DER STATIE EN HET BOUWEN DER KERK EN PASTORIE VAN SOESTERBERG MET VERMELDING VAN HETGENE, WAT DAAROP BETREKKING HEEFT.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.