Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Korte geschiedenis Sint Annagilde

G.J.M. Derks

Inleiding
Over de geschiedenis van het Sint Annagilde is nog maar weinig gepubliceerd. In 1961 verscheen naar aanleiding van het 400-jarig bestaan van het Groot Gaasbeekergilde een boek van de hand van de heer E. Heupers getiteld "De Gilden van Soest". In dit werk, waarin uiteraard de geschiedenis van het Groot Gaasbeekergilde ofwel het Sint Aagtenschuttersgilde centraal staat, worden ook enkele pagina's gewijd aan het Sint Annagilde. Vervolgens verscheen in de zomer van 1982 in het tijdschrift van de historische vereniging (Van Zoys tot Soest, jaargang 3, nr. 1) een kort artikel over het gilde. Tenslotte besteden ook de gebroeders Jan en Jos Hilhorst in hun in 2001 verschenen lijvige boekwerk over de geschiedenis van Soest, Hees en De Birk van de achtste tot de zeventiende eeuw ook enige aandacht aan het gilde. Zij baseren zich voor een belangrijk deel op het werk van Heupers, maar komen ook met interessant nieuw materiaal.
Dit artikel is een bewerking van de inleiding die ik heb geschreven bij de door mij opgemaakte voorlopige inventaris van het archief van het gilde, dat enkele maanden geleden aan de gemeente Soest in bewaring is gegeven. Bij het schrijven is dankbaar gebruik gemaakt van beide bovengenoemde publicaties. In aanvulling daarop is vooral geput uit de in de inventaris beschreven stukken en voorts uit bescheiden - niet behorend tot het archief van het gilde - aanwezig op het gemeentearchief van Soest of het Utrechts Archief, in het bijzonder de rekeningen van de buurmeesters en de kerkmeesters.

De ouderdom van het gilde
De nu oudst bekende vermelding van het Sint Annagilde te Soest is van 1522, wanneer het samen met het Sint Antoniusgilde wordt genoemd. De Sint Annadevotie werd in de Nederlanden in de tweede helft van de vijftiende eeuw van belang en werd onder meer door de Brigitten gepropageerd. Het lijkt aannemelijk dat ook het Soester Sint Annagilde in die tijd is ontstaan.
De Heilige Anna was de echtgenote van Joachim. Zij waren de ouders van de Heilige Maagd Maria en dus de grootouders van Jezus. Als naamdag van St. Anna geldt 26 juli. De Heilige Anna is de patrones der huismoeders en werd oudtijds ook wel aangeroepen tegen de pest. Daarom wordt ook wel gesuggereerd dat het gilde ontstaan zou kunnen zijn naar aanleiding van de pest die tussen 1348 en 1474 verschillende malen woedde in de steden Utrecht en Amersfoort.

Het Altaar
Het gilde had oudtijds een altaar gesticht in de kerk van Soest. Dit blijkt uit een akte van 19 april 1559, waarin melding wordt gemaakt van de overdracht van een stuk land op De Beek, belend door de grond van het St Anna outaer te Soes. De Heilige Anna is meestal afgebeeld in gezelschap van haar dochter Maria, al dan niet met het Christuskind. Heeft Maria haar Kind bij zich, dan heet de groep "Sint Anna te Drieën". Het op 1 september 1905 onder de vloer van het bijtorentje aan de zuidzijde van de toren van de Oude Kerk teruggevonden beeld van Sint Anna te Drieën zal tot dit altaar behoord hebben.

Het doel van het gilde
Het Sint Annagilde was een broederschap met een religieus karakter en was - net als het Groot Gaasbeekergilde - van grote betekenis in het sociale leven. Het Groot Gaasbeekergilde was echter een schuttersgilde, dat oorspronkelijk - behalve maatschappelijke - ook militaire en politiële taken had, waaronder het bewaken van de grenzen. In dit opzicht verschillen beide gilden sterk van elkaar. Van het Sint Annagilde zijn - in tegenstelling tot het Groot Gaasbeekergilde - geen reglementen of statuten bekend. Uit de oude rekeningen wordt wel duidelijk dat de inkomsten van het gilde werderf gebruikt voor het lezen van missen voor nieuwe en overleden gildebroeders en -zusters, voor de ondersteuning van armen (en zieken) en natuurlijk vooral ook voor de teerdagen, waarbij de gildebroeders gezamenlijk aten, dronken en feest vierden.

Het lidmaatschap
Door het ontbreken van een reglement is niet bekend aan welke voorwaarden men precies moest voldoen om lid te worden. Analyse van de oude ledenlijsten maakt duidelijk dat men in ieder geval in Soest moest wonen om lid te kunnen worden. Wanneer leden naar elders verhuisden raakten zij hun lidmaatschap kwijt. Dit heette het "verwonen" van het lidmaatschap. In tegenstelling tot het Groot Gaasbeekergilde hoefde men niet per se een geboren "Soesder" te zijn om lid te kunnen worden; op de ledenlijsten komen dan ook - zij het sporadisch - enkele "vreemde" namen voor. Een van hen was mijn oudoom Gerrit van de Fijnegeer, geboortig van Hoogland en getrouwd met Mijntje Hilhorst, weduwe van Jan Kok

Mannen konden al betrekkelijk jong lid worden van het gilde. Zo staat bij de nieuwe ingangers van oktober 1872 ook mijn overgrootvader Piet Rijkse Hilhorst (Piet van Riek), dan bijna zeventien jaar oud, en zijn neef Piet Antoonuse Hilhorst (Piet van Toon), zestien jaar oud. Om lid te worden moest een bedrag van zes gulden en achttien stuivers worden betaald. Aanvankelijk moest dit in een keer worden voldaan; reeds in het begin van de 19de eeuw werd echter al in twee termijnen betaald. Bij hun intrede betaalden de heren vijf gulden, zij zaten dan "half' in het gilde. Bij de eerstvolgende teerdagen - meestal zo'n vier tot zeven jaren later - moest het resterende bedrag ad f 1,90 worden voldaan. Voor vrouwen was het minder gemakkelijk om zich in het gilde te kopen: alleen zij die getrouwd waren met een gildebroeder konden lid worden! Net als bij het Groot Gaasbeekergilde betaalden deze vrouwen bij hun intrede voor een "emmer bier"; het tarief was vier gulden. De hoogte van de intredegelden bleef overigens tot 1968 ongewijzigd!

De gebroeders Hilhorst stellen - in navolging van Heupers - dat van nieuwe leden 66k werd verlangd dat zij belijdend lid van de Rooms-Katholieke kerk waren. Uit de bewaard gebleven archiefstukken blijkt daar echter niets van. Integendeel, in 1737 werd de protestante Hendrik Klaese Tesselhof lid van het gilde, terwijl zijn vader Klaas Hendriksz Tesselhof in 1729 als gecommiteerd lid "over de rekening" stond! Ook Gijsbert Lambertsz ter Heijden, die in 1733 en 1737 over de rekening stond, was protestant. Dit neemt niet weg dat het overgrote merendeel van de leden inderdaad rooms was. De meesten van hen genoten bovendien een zekere mate van welstand. De in de loop van de 19de en vroege 20ste eeuw steeds omvangrijker wordende armere bevolking van de Bunt, het. Soesterveen en Soesterberg komen we op de ledenlijsten niet of nauwelijks tegen.

Het gildebestuur, het secretarisambt en het bodeambt
Het bestuur van het Sint Annagilde - in oudere stukken ook wel aangeduid als "De Overigheid" - bestond vanouds uit een ouderman (deken) en twee raden (procurateurs), vergelijkbaar met de samenstelling van het bestuur van het Groot Gaasbekergilde. Aan het einde van de teerdagen koos het bestuur zelf een nieuwe ouderman en twee nieuwe raden, die verantwoordelijk waren voor de gang van zaken tot en met de eerstvolgende teerdagen. Doorgaans waren de nieuwe bestuursleden directe verwanten van het oude bestuur. Deze vorm van verkiezing werd als vanzelfsprekend aanvaard. Aangezien de meeste Soester boerenfamilies aan elkaar verwant waren, leverde dit weinig of geen problemen op. In het historisch overzicht van de bestuursleden komen veel bekende Soester familienamen voor, zoals: De Beer, Bieshaar, Van den Breemer, Butzelaar, Dijkman, Van den Dijssel, Ebbenhorst, Hilhorst, Van Hofslot, Van 't Klooster, Kok, Kuijer, Van Logtensteijn, Rademaker, Roeten, Van Roomen, Staal, Stalenhoef en Wantenaar.

De administratie van het Sint Annagilde werd vermoedelijk vanouds verzorgd door een secretaris. Jan Peterse Schouten (1784-1863) is de eerste secretaris waarvan de naam bekend is. Hij kocht het secretarisambt in 1833 voor een bedrag van 8,75 gulden. In dat jaar werd het secretarisambt in het openbaar verkocht; de bewaard gebleven conditiën en voorwaarden geven enig inzicht in de taak van de secretaris en de voorwaarden waaraan kandidaten moesten voldoen. Voor het secretarisambt kwamen in aanmerking mannelijke inwoners van Soest, die gildebroeder waren of dat bij de koop van het ambt onmiddellijk zouden worden. Wanneer de secretaris uit de gemeente vertrok, moest hij zijn boeken en papieren bij het bestuur inleveren. De secretaris diende al het schrijfwerk voor het gilde te verzorgen, waaronder de huurcedulen en de aanbestedingen. Ook was hij verantwoordelijk voor een accurate boekhouding van de uitgaven en inkomsten. Het was een erebaantje, want de secretaris kreeg geen enkele vergoeding voor zijn werk. Wanneer hij niet naar de zin van het gildebestuur functioneerde kon het ambt opnieuw worden verkocht zonder "kreunig of tegenzegge".

Problemen deden zich echter niet voor; de meeste secretarissen vervulden hun functie vele jaren. Met 47 "dienstjaren" is Peter Hannesz van den Breemer - beter bekend als Peter van Mart - de onbetwiste recordhouder. Hij was secretaris van 1897 tot aan zijn dood in 1944. Sinds 1982 is zijn achterkleinzoon Jos van den Breemer secretaris.

De oudst bekende bode van het gilde is Peter Cornelisz van den Breemer; hij kocht dit ambt in 1845 voor 5 gulden. Een omschrijving van de taken van de bode is in de archiefstukken niet terug te vinden. Ook dit ambt werd in het openbaar verkocht aan de meest biedende. De tot nu toe langst zittende bode was Petrus Hilhorst (Piet van Riek), die het ambt bijna vijftig jaar vervulde. Hij was bode van 1884 tot aan zijn dood in 1933. Hij werd opgevolgd door zijn jongste zoon Antoon Hilhorst. Sinds 1982 is diens gelijknamige zoon de bode van het gilde.

Het grondbezit van het gilde
Het Sint Annagilde bezit sinds mensenheugenis een tweetal stukken grond, namelijk de Gildemaat tegenover de boerderij de Hogerhorst en een stukje grond aan de Eemstraat, waarop het voormalige schoolgebouw staat. Tot in de 17de eeuw bezat het gilde echter ook landerijen op De Beek; dit was het gebied ten noorden van de huidige Korte Brinkweg en Burgemeester Grothestraat. In het navolgende wordt in het kort de geschiedenis van het grondbezit behandeld.

De landerijen op De Beek
Met betrekking tot de landerijen van het Sint Annagilde gelegen op De Beek is nog weinig bekend. In de bewaard gebleven archiefstukken van het gilde is hierover niets terug te vinden. De gebroeders Hilhorst vermelden dat deze grond op 22 november 1529 door de deken van het gilde werd verpacht en volgens het morgengeldboek van 1536 2V2 morgen groot was. In de blaffaards van het oudschildgeld van 1536 komt de post voor: "Roelof Evertsz als deecken van Sunt Anna Broederschap 2V2 morgen". Op 1 november 1680 werd het perceel - of in ieder geval een deel ervan - verkocht aan de Prins van Oranje ten behoeve van de verbreding van de Eultsteeg, de huidige Stadhouderslaan. In het oudschildgeldregister over 1766 staat de Prins van Oranje Nassau te boek als eigenaar en gebruiker.

Vermoedelijk werd de opbrengst van de verkoop belegd in een lening ter grootte van 450 gülden ten laste van het dorp Soest. Zo meldt de buurmeestersrekening over 1679-1680:

ontfangen op intrest van Jan Cornelisz Haen als deeken van St. Annegilt de somme van vierhondert en vjjftigh g(u)l(den) tot betalinge van geaccordeerde jaren in questie van de verhogingh ende ontgrondingh van de turf als anders 450-0-0.

Uit de rekeningen over latere jaren blijkt dat de rente over het geleende bedrag werd betaald aan de deken van het gilde, bijvoorbeeld:
den 2e november betaelt aen Peter Cornelis Bos als deecken van 't St. Annagilt over eenjaar renten van 450 gi cap(itaa)l staende tot laste van het dorp, verschenen den 27e januari 1681 de somme van 22-10-0

De grond aan de Eemstraat
Het Sint Annagilde bezit voorts vanouds een klein stukje grond aan de Eemstraat in de Kerkebuurt. Dit hoekje grond was in erfpacht uitgedaan aan het dorp Soest. Op deze grond stond namelijk een gebouw - eigendom van het dorp Soest - waarin de kosterij was ondergebracht. Het gebouw werd oudtijds aangeduid als het Sint Annahuijs(ken) en werd al vermeld in een transport van 1597!

In de "Nieuwe legger" van 1757 staat onder de hoog gelegen landen op naam van het St. Annagilde "De Haverweert off Werff', groot 300 roeden, met als gebruiker de koster. De vermeldingen in de zogenaamde blaffaards van het oudschildgeld doen vermoeden dat dit land afkom.stig was van Gijsbert Meijnsz, die leefde van circa 1475 tot ongeveer 1565. Zie hiertoe ook de aanslagbiljetten, vermeld onder de inventarisnummers 46 en 47, waar sprake is van 367 roeden (300 + 67), herkomende van Gij sbert Meijnsen. Deze was eigenaar in 1536, zodat het grondbezit van het gilde aan de Eemstraat vermoedelijk pas in de verdere loop van de 16de eeuw is ontstaan.

De erfpacht bestond al in 1634, blijkens een post in de rekening van de buurmeester over de jaren 1634-1635:
[aan] Seger Heijndricksz, deecken van Sint Annagilde bel (aelt) ter som(m)e van ses gulden thien st(uijver)s ter causse een jaer erfpacht van Sunte Anna huijs ende hoffsteeken daer den coster woonth, verschenen Lamberti anno 1634, blijken(de) bij quitantie 6-10-0.

De rekening over 1639-1640 vermeldt:
[aan] Cornelis .Petersz Ruijcht als procurateur van Sunte Annagilde tot Soest betaelt voor een jaer renthen den selve gilde van wegen Sunte Anna hujjsonge ende hoffstede nu tot die costerie thoebehorende, verschenen over denjaeren 1640 ter som(m)e van ses gul (den) thien stuj/vers 6-10-0.

In latere rekeningen is sprake van het schoolhuis en het raadhuis die op deze grond stonden, bijvoorbeeld in die over 1679-1680:
den 20 jan(uarz) betaelt aen Gerrit Cornelisz Haen vijf en veertigh g(u)l(den) tien st(uiver)s tot betalinge van seven jaren pachten van de gront daer 't schoolhuijs ende het raethuijs op staet bij het dorp van Soest aen het St. Annegilt verschult, laest verschenen primo meij 1680, 45-10-0.

De grond is nog altijd eigendom van het gilde; de hoogte van de erfpacht bleef al die jaren ongewijzigd! Het dorpsbestuur liet in 1781 op het terrein een geheel nieuwe school met aangebouwde schoolmeesterswoning bouwen, het thans nog bestaande pand aan de Eemstraat. De gemeente Soest verkocht de gebouwen en het recht van erfpacht in 1845 aan Jacoba Schuijt, weduwe van Hendrik Philip Baron Snouckaert van Schauburg en eigenaresse en bewoonster van de aangrenzende buitenplaats Bleijendaal. Sindsdien wordt de erfpacht door particulieren betaald.

De Gildemaat
Ook de Gildemaat is oud bezit van het Sint Annagilde. Het betreft de helft van een stuk weide- en hooiland (maatland) gelegen in de zogenaamde Achtermaten tegenover de onder Hoogland gelegen boerderij Hogerhorst. Onduidelijk is nog hoe en wanneer het gilde aan dit stuk land is gekomen. Volgens de oude huurakten was het omtrent vijf vierel [= vijf vierendelen] dammaat groot ofwel de helft van 2V2 dammaat. Een dammaat was 400 roeden, vijf vierendelen waren dus samen 5 x 100 = 500 roeden.

Heupers vermeldt dat Cornelis Stevens van Roje als deken van het Sint Annagilde tot Zoest op 6 januari 1722 verklaart voor 510 gulden gekocht te hebben van Hendrik Janz vant Clooster en diens huijsvrouw [= echtgenote] omtrent 300 roeden maatland gelegen te Soest in de Achtermaten, daar ten oosten de weduwe van Aért Volkertz Schouten, ten westen Gerrit Willemz de Ruyg, ten zuiden de Bansloot en ten noorden de rivier de Eem geland en belend zijn. Gezien de beschrijving van de ligging moet dit wel de Gildemaat betreffen, hoewel de door Heupers opgegeven oppervlakte (300 roeden) niet klopt.

Overigens vermeldt de in 1757 opgemaakte "Nieuwe legger" onder de laag gelegen landen het perceel als "de maat voor Hogerhorst" met als oppervlakte 427 roeden en als gebruiker Jan Gijsbertse Broek. De wederhelft, eveneens 427 roeden groot, was destijds eigendom van Abraham Schimmel en werd gebruikt door Jan Aalten.

De rekeningen van het gilde
De oudste, complete rekeningen zijn te vinden in de bewaard gebleven fragmenten van het oudste gildeboek en betreffen de perioden 1726-1729, 17301733, 1734-1737 en 1738-1742. Daaruit blijkt dat de inkomsten hoofdzakelijk bestonden uit een viertal vaste posten, namelijk:
- de jaarlijkse erfpacht ad f 6,50 van de grond aan de Eemstraat waarop het schoolgebouw en het raadhuis stonden;
- de huur van de Gildemaat;
- het door de nieuwe gildebroeders en -zusters verschuldigde geld bij intrede in het gilde;
- een jaarlijks bedrag van 3 gulden, verschuldigd door het Groot Gaasbeeker gilde.

Van deze posten was de verhuur van de Gildemaat steeds het grootst, maar de precieze opbrengst wisselde met het opstellen van nieuwe huurovereenkomsten. Ook het totale bedrag van de intredegelden varieerde sterk. Het kon aardig oplopen wanneer er in een periode veel nieuwe ingangers waren. De erfpacht was een vast bedrag en is tot op heden gelijk gebleven, zodat dit nu relatief gezien nog maar een zeer beperkt deel van de inkomsten uitmaakt. Ook de drie gulden die door de ouderman van het Gaasbeeker gilde jaarlijks werden betaald was een vast bedrag; in de rekening van 1915 komt deze post voor het laatst voor. Net als de heer Heupers heb ik niet kunnen achterhalen wat de oorsprong en betekenis is van deze in de 18de-eeuwse rekeningen als "het Out eijgen" aangeduide post. Tenslotte vormden en vormen de verkoop van het secretarisarnbt en het bode-ambt een incidentele bron van inkomsten.

De grootste onkostenpost betrof vanzelfsprekend de teerdagen. Degenen die door ziekte of andere omstandigheden niet aanwezig konden zijn kregen een geldbedrag uitgekeerd. Het bier werd geleverd door Amersfoortse brouwers; in de 18de-eeuwse rekeningen wordt in dit verband steeds de brouwer Jacobus Oudendoelen genoemd. Ook de voerman die de tonnen bier naar Soest bracht moest betaald worden. Voorts moesten de zogenaamde trekgelden verdiend bij de publieke aanbesteding van de teerdagen en bij de verhuur van de gildemaat betaald worden, terwijl door het gildebestuur bij die gelegenheden het nodige werd verteerd, waarvan de kosten ten laste van het gilde kwamen.

Als grondeigenaar was het Sint Annagilde belastingplichtig. Enkele aanslagbiljetten van de "reële ongelden" en de sluis-, schouw- en poldergelden zijn in het archief van het gilde bewaard gebleven. Een geregeld terugkerende kostenpost was de bijdrage aan het onderhoud van de brug in de Hooiweg, dat de eigenaren van de maten kennelijk gezamenlijk betaalden.
Behalve de aan het onroerend goed verbonden belastingen moest in de 18de eeuw ook belasting betaald worden over de consumptie van het bier, namelijk de zogenaamde burgeraccijns en de koningsaccijns. De koningsaccijns werd blijkens de rekeningen over de periode 1726-1742 betaald aan Willem Willemsz Schimmel en later aan diens weduwe Oetje. Zij woonden in de herberg De Drie Ringen in de Kerkebuurt.
Voorts kreeg de kerk van Soest voor iedere nieuwe inganger een bedrag van 12 stuivers, waarvoor aanvankelijk waarschijnlijk missen werden gelezen en kaarsen werden ontstoken. Blijkens op Het Utrechts Archief en het gemeentearchief te Soest bewaarde 17de-eeuwse kerkmeestersrekeningen ging het geld destijds naar de Nederduits Gereformeerde gemeente. In de 19de-eeuwse gildeboeken wordt de pastoor genoemd als ontvanger van deze gelden. Een bijzondere uitgave was een gift van 81 gulden en 75 cent ten behoeve Van een nieuw orgel in de Rooms-Katholieke kerk te Soest in 1844-1845.
Een eventueel batig saldo werd na afloop van de teerdagen afgedragen aan de nieuw gekozen ouderman. Dit geld ging dus niet naar de kerk, zoals de gebroeders Hilhorst in navolging van Heupers schreven. Wèl blijkt uit de rekeningen dat de Soester armen geregeld werden ondersteund door het gildebestuur.

De teerdagen
De bewaard gebleven condities en voorwaarden van de aanbestedingen van de mondkost op de teerdagen geven enig inzicht in de gang van zaken rond de teerdagen. In de 18de en 19de eeuw werd maar liefst drie dagen geteerd. De derde dag was bekend als paartjesdag en rekendag. Om de vier tot zeven jaar werd er geteerd; een duidelijke regelmaat was er niet. In de loop van de 19de eeuw kwam die er wel en werd er om de zes â zeven jaar gefeest, maar tenminste twee maal in de dertien jaar.

De aanbesteding van het verzorgen van de "mondkost" op de teerdagen geschiedde in het openbaar - gewoonlijk in één van de Soester herbergen - aan degene die het laagst inzette. Zo vond in 1815 de aanbesteding plaats bij Teunis Hassink, herbergier in "De Halve Maan" in de Teut. Deze herberg was gevestigd op de hoek van het Kerkpad en de Teutsteeg, de huidige Korte Melmweg. Dit pand is thans genummerd Kerkpad Nz 21-23. De Halve Maan was niet een latere naam voor "De Swaan" zoals Heupers beweerde. De Swaan stond op de andere hoek van het Kerkpad en de Teutsteeg, thans genummerd Kerkpad Nz 25.

De aannemer moest zorgen voor "goedt gezond vet rundvlees, en geen onganse schaapenvlees" en voorts "goede soep, van goed gezond vet rundvlees, en ordentelijk vlees daar in" en voorts voor rijst, boter, kaas en brood. De mondkost werd weggespoeld met de nodige kannen bier en wijn. Ook moest de aannemer zorgen voor een speelman, een muzikant ter opluistering van de feestelijkheden. Aan de teerdagen ging overigens een proefmaal vooraf voor de leden van het bestuur en hun echtgenotes. Blijkens de rekeningen werden de koks na afloop van de teerdagen getrakteerd op wijn.

De locatie waar geteerd werd moest zich bevinden tussen de oude kerk in de Kerkebuurt en "Zoesdijk". De Zoesdijk liep vanaf het huidige Nieuwerhoekplein in noordelijke richting. In de 19de eeuw was het vooral de herberg "De Koophandel" (latere Hotel Eemland) waar de feestelijkheden plaatsvonden. Herbergiers waren achtereenvolgens Willem Kok, Anthonie Fokken, de weduwe Teunis Dijkman, Arie Dijkman en Lambertus Schalkx. Vanaf 1909 werd er steeds geteerd in De Gouden Ploeg, waar aanvankelijk Jan Stalenhoef de scepter zwaaide. In 1941 werd er vanwege de oorlog niet geteerd. Meer recent viel de eer ten deel aan gebouw De Rank (1974), Restaurant Soester Natuurbad (1982), Zaal Vogelenzang aan de Parallelweg (1988) en het Gildehuis aan de Steenhoffstraat (1995). De feestelijkheden waren inmiddels beperkt tot één avond; van teerdagen was geen sprake meer.

BRONVERMELDING:
E. HEUPERS. DE GILDEN VAN SOEST. SOEST, 1961.
JAN H.M. HILHORST EN Jos G.M. HILHORST. SOEST, HEES EN DE BIRKT, VAN DE ACHTSTE TOT DE ZE VENTIENDE EEUW. HILVERSUM, 2001.
[EEN LID VAN HET KLEINE GILD] HET KLEINE GILD. IN: VAN ZOYS TOT SOEST, JAARGANG 3, NR. 1 (ZOMER 1982), BLZ. 12 T/M 15.
HET UTRECHTS ARCHIEF. DORPSGERECHTEN, INVNR. 1901, TRANSPORT DO 22.10.1597.
GEMEENTE-ARCHIEF SOEST. OUD ARCHIEF, INVENTARIS-NUMMERS 108, 111, 114, 121 EN 189.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto