J.L. Menne
Bedelen in Brabant.
We zitten, geachte lezers en lezeressen, nog steeds in Rademaker's bedelfase [1].
Wie de landkaart erbij haalt, ontdekt al gauw dat Rademaker honderden kilometers moet hebben afgelegd om voor zijn kerkje [2] te bedelen, merendeels te voet. Buitengewoon interessant zijn de doorleefde reisverslagen van hem, zoals hij die opschreef, krap een halve eeuw voor de fiets en de auto doorbraken. Hij bedelde in Nederland, maar ook in België, dat zich sinds een paar jaar vrijgevochten had van den Hollander. "Ik voer met den stoomboot naar 's Bosch en met de trekschuit naar Vegchel waar het nog al goed ging en des avonds naar St. Oedenrode, wat met 0 getekend kan worden (geen cent gevangen, red), als ook des anderendaags te Gemonde enz.en wilde ik het groot Seminarie van Haaren niet voorbij gaan, maar toen ik er was kon ik niet weg komen en toen ik daarop aanhield, vorderde de president Kuiten en de professoren, dat ik mij eerst verklaren moest met de reden te moeten zeggen, daar ik nergens op zaterdagavond en des zondags beter konde wezen dan in een Seminarie, vermits zij niets te doen hadden en de geordende Heeren van de Hoogmis, Preek, Catechismus en Vespers verrigten, terwijl het bij de pastoors op die tijden druk was, waarop ik dan verklaarde niet zoolang bij zulke Hooggeleerden toeven wilde, omdat mijne domheid te spoedig aan de dag kwam, waarop zij allen te gelijk hartelijk lachten en uitriepen: Nu komt gij de deur niet uit! nu moet gij hier blijven, zoodat ik als gedwongen met den H.Benedictus blijven moest, maar ook had ik er bij kunnen voegen, dat mij een heer, geen priester zijnde, en uit Belgie daar juist ook aangekomen, de hoogste toon voerende, niet zeer behaagde ofschoon hij alle soorten van Relequien bezorgde die hij zelf, zooals ik meende, fabriceerde, zooals daarna dan ook gebleken is, dat zij valsch waren".
Eenmaal bedelend op weg, weet Rademaker van geen ophouden. Talloze plaatsen in het Zuiden loopt hij af: Udenhout, Loon op Zand, Dongen, Oosterhout, Etten, Hoeven, Oudenbosch, Gastel, Wouw, Bergen op Zoom, Roosendaal, Putten, St. Nicolaas, Antwerpen, Conting, Brussel, Sas van Gent, Weesdorp, Stoppeldijk, Hengstdorp, Hulst,etc.
Hij bedelde als de beste, maar kon van het weinige wat hij had ook geven. Zo organiseerde hij later in zijn kerk in Soesterberg een collecte voor de nieuwe kerk te Rukveen, welke 30 gulden opleverde en moeder overste Joseph te Roosendaal, die ervoor had gezorgd, dat zijn schoenen werden gerepareerd, ontvangt hij later hartelijk bij een tegenbezoek van haar aan Soesterberg. Het gaat Rademaker in het zuiden deslandsoverigens lang niet altijd voor de wind. Zo ook te Wouw. "Zooals ik gewoon was, mij eerst naar de pastorie te begeven, schelde ik ook te Wouw aan, toen een kapellaan voor kwam, die niet jong scheen maar kreupel was, mij zeggende, dat de pastoor niet te huis was, welke ik ongetwijfeld op den weg naar Roosendaal ontmoette, doch niet aangesproken had, omdat wij beiden brevier baden. Maar die kapellaan liet mij aan de deur staan, hoewel men bezig was met tafel dekken en het bijna 12 ure des middags was, en mij daarom maar spoedig wilde afwijzen, met te zeggen, dat ZEw. mij om collecte te houden niet helpen kon, en derhalve, als ik dit toch wilde, 't maar alleen beproeven moest, waarop ik antwoordde, dat dit niets zou uithalen en het daarom maar niet beginnen wilde, toen hij mij een kwartje toe reikte, wat ik niet weigeren wilde, aannam en hem bedankte, terwijl ZEw de deur digt deed en ik vertrok".
"Naauwelijks was ik buiten het dorp of er kwam mij een karretje met vier jongen blaauwkraagjes, waarschijnlijk jonge kapellanen tegen, welke modellen van beleefdheden en vriendelijkheden waren, die ik ook zeer beleefd groette en mijnen weg naar Bergen op Zoom vervolgde, toen ik onderweg in eenen kleinen herberg aankwam en spekstruif bakken liet, zonder er veel van te kunnen eten, zoo vet ze waren, waarop de vrouw er nog eene, die minder vet zoude zijn, klaar maakte, doch van dezelfde gehalte was.
Daarop zette ik mijne reis te voet voort en kwam te Bergen bij den ZEw. Deken J. van Aken aan, waar ik in eene spreekkamer gebragt werd en de bejaarde Deken bij mij kwam zonder mij te groeten, zeggende: Wat doet gij hier, kom met mij mede, en mij voorgaande naar zijne woonkamer, alwaar de tafel nog niet was afgenomen, wijl zij zo even hun maaltijd geëindigd hadden, als wanneer hij mij toen eerst groette en bevel gaf om nog soep te brengen en wat volgen moest en ofschoon ik zeide reeds gegeten te hebben, moest ik evenwel wat peuzelen, daar de Deken mij zeide: Gij moogt niet liegen, daar gij nog niets dan eene boterham gehad hebt, terwijl hij tevens de kapellaan, die mede bij de hand was, volgen liet". Bedelen in België. "Hij bestelde een karretje om mij te laten brengen, mij beduidende dat dit goed ware en ik gemakkelijk over de grenzen Belgisch gedeelte komen kon, omdat de pastoor van Putten over de grenzen woonde, hetgeen ik immers aannemen doch zelfs betalen moest, zoo kwam ik dan te Putten en wel goed over de grenzen in het Belgisch gedeelte der Parochie aan zonder dat ik bemoeijelijkt werd, ofschoon er eenige commisen op de straat in het Ho11. gedeelte stonden".
"Na de H.Mis reed ik den volgenden morgen mede naar Antwerpen, en vandaar naar Sas van Gent over St. Nicolaas met eene postkar, die meermalen in brand gereden werd, zoodat zij met water moest gebluscht worden. Aldaar vraagde ik naar den weg, alsook om een rijtuig om mij daar heen te doen brengen, maar daar men mij 14 franksvraagde, zeide ik: Neen dat geef ik niet, dit zullen mijne voeten, bij wel zijn, nog van dezen namiddag wel willen verdienen, ik nam een glas bier en eene boterham en zette geheel alleen te voet mijne reis voort. Doch eer ik St. Nicolaas verlaten had, meende ik den marteldood van den H.Stephanus te moeten ondergaan. Het was des middags schafttijd en er stonden vele werklieden, vrouwen en kinderen aan alle deuren der straat, welke ik gaan moest en naar buiten leidde.
Terwijl allen het druk met mij hadden en aller oogen op mij gerigt waren en mij zeer bevreemd aanstaarden, als hadde ik een voorkomen van een menschenkind uit een vreemd werelddeel en toen ook ik hen wederkeerig beschouwde, hen groette en mijnen hoed afnam, gingen alle slaapmutsen af en groetteden zij mij wederkeerig, zoodat het mij goed deed, die plaats uit te komen om meer rust te krijgen. Aldaar volgde nog wel het ergste, terwijl mij eene troep jongens waren nagevolgd, die, toen zij buiten waren, begonnen te roepen: Dominé, dominé, dominé en al verder, zoodat ik bij mij zelven lagchen moest, hetgeen echter weldra ophield, toen zij mij met steenen begonnen te werpen en mij onwillekeurig aan den marteldood van St. Stephanus deed denken. Doch ik vervolgde mijnen weg, totdat ik eene steenbakkerij voorbij ging en toen niets meer hoorde en gewaar werd, dat zij daar aangingen, zoodat ik van die niet zeer bevallige bengels verlost werd.
Ik dacht dat ik nu het spel gewonnen had, echter niet voorziende dat ik nog in de handen der valsche broedes en struikrovers vallen zoude en het welligt de gevaarlijkste middag van mijn gehele leven zijn zoude. Want als ik eenen herberg aanging om een glas bier te nemen, om al wederom naar den weg te vragen (altijd aan den weg op Hulst, die ik zijdelings verlaten moest) werd ik, meestal door zeer fatsoenlijke mensen achter mijn rug bespot, hetgeen ik in den spiegel bemerken kon, waarschijnlijk om mijn ronden hoed, schenen zij mij niet te willen verstaan of begrijpen, om mij, den weg te wijzen, als ware er geen Sas van Gent in de wereld, zoodat ik de kazijweg al wederom op moest. Toen ik naar een verver van een huis mijne vraag nog eens hernieuwde gaf deze mij ten antwoord, dit niet te weten, maar dat de baas het weten zoude, die hij naar buiten riep, en deze mij tamelijk beleefd zeide: in het dorp moet gij naast die herberg links omkeeren en dien weg inslaan, waarop ik hem bedankte en verder ging in het aangewezen dorp aangekomen ging ik om de zekerheids-wille in den bepaalden herberg aan, kocht een glas bier, alwaar mij de meid zeer beleefd verder onderwees en ik al verder opstapte maar ik was van de kazijweg in een diepen zandweg tusschen boomen gekomen, haalde mijnen brevier uit en hoe moeijelijk de weg ook wezen mogt, bad ik dezelve zoo goed als ik kon, terwijl ik van tijd tot tijd moest opzien, doordien er zich in de verte eenige menschwezens vertoonden, die weldra, als zij den weg eens goed hadden opgenomen, wederom in de bosschen verdwenen.
Ik vervolgde echter mijnen weg al biddende, ofschoon ik op zulke onbekende en moeijelijke weg liever niemand ontwaard had, waarom ik toch meer gerust werd toen ik wederom menschen op de velden begon te zien, vermoedende nader aan een dorp te komen, waar ik al eens naar een karretje begon te vragen, wat evenwel nog niet mogt gelukken, zoodat ik al wederom die zeer lange dorpen moest doorloopen, totdat ik op nieuw aan een ander kwam en in een herberg binnentrad om mijne vraag te hernieuwen, waar ik meende klaar te zullen komen, doch door omstandigheden al wederom niet klaar kon raken, daar de avond begon te vallen, vraagde ik de waardin gemoedelijk naar een gids, die geheel haar vertrouwen verdiende, zij beschikte mij dan iemand, die naast de kerk van Sas van Gent eene zuster had wonen, waar hij des nachts kon blijven en stapte dan met die man uit, door bosschen en in schijn zeer gevaarlijk en onaangename wegen en kwam behouden laat in den avond aldaar bij den pastoor de Wild aan, welke die pastorie op mijn aanraden had aangenomen, daar bleef ik, en toen ik mijne ontmoetingen verhaalde, verzekerde ZEw. dat ik in groot gevaar verkeerd had, doordien ik op de grenzen, die ik menigwerf bereikt had, omdat ik op Belgisch en dan op Hollandsch gebied geweest was, zich daar dikwijls deserteurs ophielden. Ik bleef den volgenden dag en den andere bragt de pastoor mij met een karretje over Weesdorp naar Stoppeldijk, zonder er iets te hebben opgedaan, en zoo liep het ook af te Stoppeldijk, Hengstdorp en Hulst.
Vandaar reed ik wederom over St.Nicolaas naar Antwerpen terug, waarop ik nogal wat opdeed, doch ik zoude er meer bekomen hebben, indien ik 14 dagen in die stad had kunnen blijven en ik ging op eenen dag naar Conting en Brussel alwaar in dien tijd aan geldinzamelingen niet kon gedacht worden. Zoodat ik wederom naar huis toog en toch eene som van f 930.= medebragt. Alles in den tijd van 3 weken, waartoe ik 3 maanden had moeten hebben, om eene driedubbele som te kunnen hebben medebrengen en dan nog was dit de langste tijd, die ik heb kunnen bekomen en er zelf nog eene week heb bijgenomen omdat ik maar 14 dagen bekomen had en had geschreven te huis te kunnen komen, om dezelfde reden, omdat ik des zondags zelf de diensten hier (Soesterberg, red) verrigten moest".
De jaren 1841 en 1842. "In het begin van het jaar 1841 bleef men bezig met verven of schilderen, totdat het druk begon te worden, alsmede met een uurwerk en nog al meer noodige zaken en hield ik mij onledig om door kleine wekelijksche bijdragen in de gemeenten voor een kabinet-orgel in te zamelen, waarom men begon te denken aan een Jube of zangkoor in de kerk, en hiermede maakte men in het najaar een aanvang en steeds altijd in den winter om dan een werkman te kunnen bekomen, wat eerst in het voorjaar van het volgende jaar door Frok Rozendaal geheel alleen werd afgewerkt en wij een kabinet-orgel kochten en op zondag 11 julij 1842 op Utrechtsche kerkwijding voor het eerst bespeeld werd en verder stilstond vermits Jozef Jansen van Hoogland of Wouter van den Hengel van Hamersveld 't kwamen bespelen, terwijl Joh. van Maaren (te Soesterberg, red.) beproefde het orgelspel te leeren, doch zijne zuster Johanna toonde daartoe zulk een gunstigen aanleg, dat zij binnen weinige tijd het zoo magtig was, dat zij het bespelen kon. Zij, slechts 15 jaar oud, heeft het altijd met den grootsten ijver voortgezet, zelfs 3 en 4 keeren in de week, tot in hare ziekte ja zelfs tot bijna aan haren dood toe, die in het begin der maand Januari 1856 voorviel en zij toen 30 jaar oud was, zoodat zij de helft van hare levensdagen aan de dienst aan God had toegewijd". "Den 6 Julij 1842 ging ik naar hetLooom Koning Willem I, toen onder de naam van Graaf van Nassau te complimenteren, die van Berlijn terug gekeerd was, alwaar ZM. ziek geweest was en om het (geldelijke bijdrage, red.) tevens te vragen. Aan hetLooin een logement afgestapt, ging ik al spoedig naar het paleis, om pogingen aan te wenden tot ZM. te kunnen geraken, aan de poort bij de wacht gekomen vraagde ik, waar ik mij aanmelden moest, om bij den koning te kunnen komen, terwijl er een medeging, en mij de deur aan den linker vleugel aanwees" [3].
(wordt vervolgd).
NOTEN:
I) VOOR DE BEDELFASE ZIE OOK DEEL 7 IN HET VOORJAARSNUMMER VAN ZOYS TOT SOEST, 2004.
2) WERKELIJK ONGELOOFLIJK KORTZICHTIG HOE IN 1953 WERD BESLOTEN DIT HISTORISCH JUWEELTJE VAN RADEMAKER TE SLOPEN!
3) bESCHRLIVING VAN DE OPRIGTING DER STATIE EN HET BOUWEN DER KERK EN PASTORIE VAN SOESTERBERG MET VERMELDING VAN HETGENE, WAT DAAROP BETREKKING HEEFT.
Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest
De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.