Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 6

J.L. Menne

Eerder in de serie
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 1
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 2
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 3
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 4
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 5

Vervolg van de serie
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 7
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 8
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 9
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 10
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 11
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 12
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 13
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 14
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 15
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 16
Pastoor Rademaker (1795-1872) deel 17 (slot)

Het gerechtelijk proces om 100 bunder Soesterbergse heide.

In deel 5 hebben we gezien, dat pastoor Rademaker Koning Willem I in 1839 in zijn paleis opzoekt en hem verzoekt om 100 bunder (= 1 miljoen m2) Soesterbergse heidegrond te mogen ontginnen en te exploiteren teneinde het onderhoud van zijn kerkgebouw te kunnen betalen. Willem I gaat in beginsel accoord, maar wil de haalbaarheid nog even toetsen bij provincie en gemeente (kroondomein). De gemeente Soest gaat dwars liggen. Rademaker: "Het kwam in proces en het duurde jaren voort en de gemeente Soest won het, zodat ik niets kon bekomen dan zware verwijten dat ik het dorp in zulke zware processen verwikkeld had" [1]. Stel, dat de pastoor zijn zin wel zou hebben gekregen, dan zou het ontgonnen land niet langer beschikbaar zijn geweest voor het vliegveld 70 jaar later.

Opnieuw uit bedelen (voorjaar 1839).

Rademaker verzint van alles om aan het broodnodige geld voor zijn kerkgebouw te komen. Als hij bij zijn derde bezoek aan Koning Willem I daartoe zijn schriftelijk verzoek (betreffende de 100 bunder) heeft achtergelaten, spoedt hij zich naar Rotterdam, Delftshave, waar zijn vriend, de pastoor Van der Meijden woont. Op advies doet hij nu niet alles te voet, maar stapt op een bepaald punt in een "wagentje". Rademaker: "Ik accordeerde en moest den kaerel vooruit betalen, ik voldeed aan zijnen eisch met hem een gulden te geven, klom in en meende dat hij dadelijk zou wegrijden. De wagen bleef echter onbeweeglijk staan en ik zat in die glazen kast voor allen te kijk. Ik riep den voerman dus toe van te moeten wegrijden, hij gaf mij daarop ten antwoord, dat hij geene zweep had en dat zijn baas hem die brengen zou. Dadelijk meende ik mijn gezag te moeten gebruiken hem zeggende, dat zoo hij niet dadelijk wegreed, ik er uit zou gaan en mijn geld terug eischte. Hij deed hierop gezwind de kast dicht, zoodat ik niet beter kon doen dan geduld te gebruiken, daar het niet om de zweep maar om nog andere passagiers te doen was, waarvoor hij dan ook open maakte en mede inklommen. Wat ik daartegen ook zeggen mogt, hij wist daartegen al wederom wat te vinden, totdat er nog al meer en meer inkwamen, zodat de boel eivol werd, terwijl hij mij aan een hek voor Delftshave, waar de man een of anderhalve cent geven moest, vrijliet en daar hield hij voor de pastorie stil en dankte ik God dat ik van die boel bevrijd was. Daar was ik dan voorgoed te huis. Jammer dat het te kort kon duren en ik reeds den anderen morgen naar Schiedam moest, waarheen ik te voet ging, alhoewel de weg met sneeuw bedekt lag en het zeer koud was. Maar waar aldaar aan te landen (?). Ik was er geheel onbekend, ik ontlastte mij zoveel ik kon en liet zelfs mijnen brevier achter, zeggende men zal er toch wel een romeinsche hebben, hetgeen de pastoor ook voor zeker hield. Daar stapte ik dan heen, mij geheel aan de Goddelijke voorzienigheid, vroeg naar de Pastorie der Paters Dominicanen (want er was toen nog maar eene kerk), waarvan ik er een kende van de lagere scholen en hem vraagde te spreken waarop ik weldra te verstaan kreeg dat het zo druk was (met uitgaan namelijk [2] dat hij mij aan mijzelven moest overlaten, maar hij zou mij den koster medegeven, en dat was voor mij alles en dan moest ik des middags komen eten, wel goed! [1]". Pastoor Rademaker probeert zijn geluk bij Paters van verschillende ordes. Hij wordt niet overal even vriendelijk ontvangen. Pastoor Rademaker: "Zoo ging het omtrent bij al die orde-heeren, terwijl de pastoor van Thiel nog het allergrofste was,Taber geheten, die mij verweet dat wij alles wat slechts een klein kapje in den nek had, door ons met den nek aangezien werd, maar als men ze nodig had, dan wel anders wist te praten. Men begrijpt, dat ik mij dat maar zoo niet liet gezeggen, altoos met mij geheel te blijven bezitten, waarmede men dan ook het verste komt, wat bij de Franciscanen met uitzondering van Woerden, Oudewater en Delft, alwaar ik het best had, idem was, welligt omdat men begreep, zooals men mij reeds gezegd had, dat het bedelen alleen aan hen toebehoorde. Zelfs waren de Jesuïten veelal bevreesd, zooals Pater Tol te Amsterdam, die verbood dat Pater Tentrop mij zou begeleiden ofschoon die goede het reeds had aangenomen en mij mede verbood bij Mej. Mojana te mogen komen, waarom ik er des te eerder heen ging en volstrekt niet ophield voordat ik eenen gouden Willem van haar ontvangen had om alzoo Pater Tol te logenstraffen, dat zij buiten ZEw. toch niets geven zou (en zij was rijk en ongehuwd). Ja zelfs deden de Augustijnen te Utrecht nog slimmer, want daar zij zelven gingen bouwen, en inzagen, dat ik het zoo goed had met de familie Bosch van Drakestein onderkropen zij mij daar beduidelijk om aldaar geld op te nemen en wel zoodanig, dat de oude Mevrouw mij meermalen betuigde, dat al haar beschikbaar geld daarheen vloeide, zoo zeer, dat zij soms voor haren keuken zat, door haare kinderen bewerkt werd om Mama de gelegenheid te ontnemen dat zij niet veel aan Soesterberg geven kon.

Tot Rotterdam teruggekeerd werd ik aldaar door de pastoors Paulus en Van den Boomgaard als eenen broeder bejegend en liet pastoor Paulus mij eens de Hoogmis celebreren omdat dit goed voor mijne zaak zou werken, zoodat ik aldaar eenen zondag mogt overblijven. Ik had mijne gestelde schatting nog niet volledig bereikt, toen ik wederom vertrekken moest, maar ik liet Rotterdam niet zitten met nog eenige uitvallen te doen, zoodat ik tot 3 malen naar een en hetzelfde huis ging, alwaar de Heeren niet te huis waren. En zoo bekwam ik nog meer dan mijne schatting, namelijk f. 545,-."

Zijn gram.

De beschrijving, die hierop volgt legt een karaktertrekje van pastoor Rademaker bloot. Voordat hij Rotterdam op zijn bedeltocht verlaat gaat hij nog even zijn gram halen bij de paters in de Leeuwenstraat, die hem op zijn ziel hebben getrapt!: "Voor mijn afscheid ging ik bij de Paters in de Leeuwenstraat de goed gevenheid der goede Rotterdammers bezingen, waarover zij verbaasd stonden op te zien, terwijl ik hen tevens bedankte voor al het goede, wat zij voor mijne zaak mogten gedaan hebben, zoodat zij er beschaamd over waren. Maar Pater Rake was wijzer, deze liet mij op nieuw door zijne meid afwijzen waar ik haar een goed afscheid gaf met haar te zeggen, dat zij nooit in de hemel zou komen als zij zóó met liegen wilde voortgaan terwijl ik ZHEw. later in eenen brief bedankte voor alles wat hij voor mijne zaak gedaan had, liever, zoo schreef ik hem, had ik deze zaak hem in persoon gedaan doch zijne meid, die ik voor eene groote leugenares aanzag, had mij daarvan terug gehouden, zoodat hij het daarom aan haar te wijten had, terwijl ik hem verder onder het oog bragt dat zulk een handelwijze ZHEw. ook niet veel eer aandeed. Daarop ging ik naar Leijden en bleef bij pastoor de Meij, die mede bezig was met bouwen en er f.242.- verzamelde en bij een uitstapje naar Katwijk bragt ik nog vandaar f. 10.- mede uit het instituut. Vandaar ging ik over Soeterwoude bij den oud Aartspriester van Banning die mij nog bij het geen wat ZHWe. mij gegeven had nog f. 100.- verschafte en toen naar Delft alwaar ik mijnen intrek in een logement nam, en door den goeden pater Wennekers verzocht werd om ten zijnent te komen, hetgeen ik gaarne aannam en er f.112.- bijeen verzamelde, zoodat alles te zamen, uit den Haag, Schiedam, Leijden, Katwijk, Delft met terhaast door dik en dun f. 1630.- ik mede bragt. Hadde ik maar tijd genoeg gehad!" [1].

Eindfase Kerkbouw te Soesterberg.

"Toen ik dan met of vóór de goede week 1839 mijn collecte te Amsterdam geeindigd had, moest ik op nieuw te huis blijven om het bouwen der toren, en het leijen dak hetwelk op nieuw aan denzelfden aannemer was aanbesteed, welligt schonk ik hem te veel vertrouwen, omdat hij katholiek en zich wel als goed katholiek had doen kennen en hij daarna eer ik het bemerkte een kleiner formaat van steenen gebruikte omdat, zooals hij zeide, en het ook wel waar had kunnen zijn, dat er niet meer van dezelfde soort, zooals er aan de kerk gebruikt zijn te krijgen waren. Had hij ze nu maar beter in verband doen leggen en voor het metselwerk beter gezorgd, doch ik moet bekennen, dat wij tijdens den opbouw menig keer vorst gehad hebben en deze het bouwen der toren niet beter deed zijn. Ik had daarmede nog wel de meeste onaangenaamheid, dan was het bij het metselen der kolommen, die binnen in de kerk moesten staan, waarvan ik lagen heb moeten laten afbreken om de specie boven vermeld, terwijl de toren begon te rijzen, zoodat zij toen elkander toespraken. Nu zal de donder niet meer komen om de hoogte, en stond ik op een oogenblik achter hen en zag mij genoodzaakt, wederom rollagen herhaaldelijk meermalen als eens dezelfde te moeten afbreken terwijl de aannemer niet gaarne naar boven klom en meer bedacht was om geld te ontvangen en dat nog wel vóór den tijd, die daartoe bepaald was".

Inwijding Kerk 21 augustus 1839.

Twee maanden voor de met de geestelijkheid en de aannemer afgesproken datum van inwijding neemt pastoor Rademaker al zijn intrek in het woongedeelte van het kerkgebouw, t.w. de pastorie. Hij is dan in de zevende hemel! "De pastorie was in zooverre afgewerkt, dat ik die op Stiansdag 1839 betrekken kon [3] en sliep ik geheel alleen de voornacht in de nieuwe pastorie, waarin nog weinig ameubelement aanwezig was. Zoodat ik mij 's avonds ter rust begaf de geheele pastorie zingende Laudate Dominie doorwandelde en niet minder des morgens toen op den middag van dien dag mijne beminde moeder door mijnen broeder en zuster vergezelde alhier aankwam om bij mij te blijven, alvorens zij alles verkocht had en mij goed in mijn zadel zette, alsmede de HWGeb. Mevrouw Bosch van Drestein in gezelschap, welke uit eigen beweging wilde beloonen om mij eens goed in mijne huishouding te zullen zetten. Dat was immers zeer bemoedigend. En zie daar woonde ik waarlijk als pastoor in eene pastorie daar ik 22 maanden niet geweten had waar mijn hoofd ter nederleggen in deze hoe ledig bij mijne inbezitneming zoude geheel door Mevrouw gemeubileerd worden, wat ik niet had uitgelokt en dit ook nimmer gewoon was, en ook nimmer had behoeven te doen. Alles, alles, wat ik vroeg was voor de kerk en voor de kerk alleen, mij zelven geheel vergetende en voorbijziende. Evenwel werd het intusschen tijd om aan mij zelven te gaan denken en mijne woning te gaan meubileren, waartoe ik evenwel geene grootsche gedachten had, het meeste kwam van Moeder, wat zij uit de verkoop haare meubelen had uitgehouden, ik had reeds 4 ledikanten in de maak en liet nog een paar bedden maken enz. enz. want ik wist niet, wat ik met de kerkweiding kon noodig hebben. Ik liet reeds een nieuw officie maken met koorkap daarbij van eene zijden stof, welke mijne zuster te Amsterdam aldaar gekocht had, waarvan men tot dien tijd gewoon was de misgewaden te laten maken, omdat men toen weinig of niet met de fabrieken van Lyon of andere bekend was, en dit daarom ook algemeen geschiedde. Middelerwijl had ik bij het voorbijsnellen van den tijd den aannemer aan zijne beloften te herinneren om op den 21 August.klaar te zijn. En moest ik reeds op uitnoodiging voor de kerkconsecratie te denken maar mijn huis te klein voor eene zoo groote feestviering en de gehele HWGeb. familie Bosch van Drakestein willende verzoeken moest ik vele geestelijken achterlaten, doch om allen te verzoeken was ook ondoenlijk. Mevr. Bosch van Drakestein, de Mama zeide mij daarbij, maar pastoor dat zal eene groote onkosten voor UUEr. wezen. Maar zorgt voor alles en geeft mij daarna de rekeningen over, welke ik voor U betalen zal. Zoo gezegd, zoo gedaan! maar alles moest deftig zijn en om mij daarmede niet al te moe te maken liet een goede kok en de banketbakker Maassen van Utrecht komen en gaf aan hen de geheele zorg daarvan over, hetwelk zeer goed aan hen was toevertrouwd, al kostte het dan ook niet weinig. Daar ontving ik eenen brief, waarin ZHUe. de Aartspriester Vermeulen mij de vraag deed ofMgr.de Bisschop van Curium de avond voor de consecratie komen en in mijn huis overnachten kon, wijl dit gemakkelijker was, als ook zijne secretaris van Essen om ook de reliquiën in orde te kunnen brengen, waarop ik antwoordde dat ik mij daar in zeer vereerd vond, en in het voorstel zeer gaarne instemde. De gewenschte dag begon al meer en meer te naderen zoodat ook mijne zorgen al grooter en grooter werden om het werk te doen bespoedigen en alles, alles in goede orde te kunnen hebben, bij eene bijna ondragelijke kiespijn van eenige weken, terwijl de drukte mij tegenhield eene kies te laten trekken, men mij voorgaf dat dit nog van de salpeter togten des nieuwen gebouws veroorzaakt werd en daarom daartoe niet besluiten moest doch daar mij die pijn toch nog al te lastig was bij alles, wat ik nog te doen had en dan op dien dag der consecratie zelf, zoodat ik zonder iemand er van te spreken naar Amersfoort ging en de churé Bruning er ook nog toe te bewegen moest en den lastigen kies liet uithalen, die bij bevinding hol en alzoo onverbeterlijk was en ik daardoor geheel en al van de pijn bevrijd zijnde, wederom kon denken en doen wat noodig was. Eindelijk was het de vooravond van het feest, toen ik reeds alles, alles in gereedheid had, wat er ook gevorderd konde worden, zowel alles wat bij de consecratie onmisbaar was, alsook alles voor de Pontificale mis des Bisschops, buiten en behalve datgene wat ZDHW. zelf daartoe behoefde en eenige bidbankjes, die in de nacht nog ineengeslagen moesten worden. Men had groen gemaakt en van den straatweg af waren guirlandes aangebragt langs welken de Bisschop moest binnen geleid worden. Reeds waren de Aartspriester voorn. de Eerw.Heer van Vree, directeur van Katwijk met eenige geestelijken aangekomen om ZDHW. te verwelkomen. Dit beviel mij zeer goed om de drukte, die ik nog had, en misschien met Martha wel wat al te bekommerd was dat er nergens iets aan ontbreken zou, hoewel er toch wel eenige zorg noodig was in eene nieuwe gemeente, eene nieuwe kerk en huis en ik immers zeggen kon: Ecce nova facis omnia, in eene plaats als deze, waar niets voorhanden was, terwijl men in eene gemeente en pastorie, hoe gering, altijd nog iets, hoe gering dan ook te vinden is. Daar naderde eindelijk de Bisschop, die na ingeleid en thee gedronken te hebben zich met de tegenwoordig zijnde geestelijkheid onderhouden bleef en ik de vergunning kreeg om met dezelfs secretaris al het benoodigde voor den volgenden dag na te zien en de relequiën in den kapel, daartoe ingerigt (onze biechtkamer) in orde te plaatsen, waarbij ik zoo gelukkig was, dat ik op alle vragen, hebt gij dit en dat? bevestigend kon antwoorden en ja zeggen, zoodat hij over niets vallen noch struikelen kon, en hem niets te gebieden overbleef, dan te zeggen, toen ik op zijne vraag, hebt gij ook bidbankjes, zeggen moest, die zullen vannacht nog gefabriceerd worden, zorg dan dat zij klaar komen, wijl mijn aannemer, hoe lang hij den dag der consecratie vooruitgeweten of liever had mogen bepalen, in het nouw bragt met nog vele zaken op het laatst te laten aankomen. Nu alles was in de beste orde, waarvoor ik had moeten zorgen, hoe ongewoon eene consecratie in dien tijd ook ware. Daarop werd mij de vraag gedaan: Hebt gij geestelijken verzocht? Ja, genoeg! Ja, hebt gij hen gezegd, wat zij doen moeten? Ja, hebt gij gewaden genoeg? Neen! Hebt gij hen gezegd dat zij de hun benoodigde zullen medebrengen? Ja. Maar als zij dit niet doen? Dan moeten zij er maar zoo naar toe. Ja maar mijnheer pastoor men moet er zoo ligt niet over heen lopen. Men begrijpt hoeveel moeite ik had om mij te bedwingen om mij niet kwaad te maken en mijn genoegen geheel en al op te offeren met mij er maar af te maken, zoodat hij op de vraag vanMgr.is alles in orde van Essen? ZEw. antwoordde moest: Ja,Mgr.! Evenwel moest er den volgenden dag der consecratie eene botsing tusschen ons ontstaan. Intusschen had mij de Aartspriester gevraagd of ook ZHEw. en de Eerw. Heer van Vree hier logeeren kon, wat ik al mede had aangenomen toen er nog iets anders gebeurde. Johannus Jacobus de Laün was dien avond geboren en wilde en kwam men verzoeken met het doopen tot morgen te mogen wachten, opdat hij in de nieuw gewijde kerk kon gedoopt worden, wat ik in de vergadering der geleerden ging voorstellen, terwijl eenigen van gevoelen waren dat dit kon en geoorloofd was bij de goede gezondheid van het kind, terwijl anderen beweerden dat dit geene reden genoeg was om het doopsel tot morgen en wel op zulk eenen drukken dag uit te stellen waarom ik dan zeide: Welnu dan zal ik hem doopen in de verzierde en verlichte kapel, alwaar de reliquiën rustten, waarmede alle partijen vrede namen. Daar ik nu reeds vier ledikanten bezat en dat des Bisschops zoo deftig was, als ZDHW. het te huis niet beter hebben kon door mijne goede moeder medegebragt, sliep ik zelf dien nacht, zonder dat het bekend was, doch daarna uitkwam, op het kamertje dat nu boven kapel is op de planken, zoodat ik des morgens opgewekt bij de hand was om alles, alles nog eens goed te kunnen nazien. Nu in de sacristij had ik eene klee-tafel doen opslaan en met een groot kleed bedekt en de misgewaden, als voor de consecratie zelf in orde gelegd, eenmissalvoor het altaar en nog eene voor de kleeding des Bisschops had ik klaar gezet. Daar kwamen nog een dertigtal geestelijken aan, die ik nog moest toespreken en die geene kleding hadden behoeven mede te brengen. Ik moest ze hun dus aanwijzen, terwijl het misgewaad voor den Bisschop leggen bleef. De kerk geheel ledig zijnde nam, de consecratie 7 ure een aanvang. Voorwaar indrukwekkend was alles zoowel buiten als binnen de nieuwe kerk hetgeen vooral nog verhoogd werd door de statige en ongekunstelde houding des waardigen Bisschops van Curium aan wien het bijzonder eigen was, alles met eene gepaste deftigheid en goote stichting te verrigten, zoowel de drie herhaalde omgangen om de geheele kerk en pastorie, als zijne gepaste preek, die ZDHW. op eene feauteuil voor de groote kerkdeur gezeten, hield dat daar de groote geheimen op de bergen geschied waren, ook alhier op eenen berg een wonder plaats had, waaraan niemand te voren had durven denken, vermits men geene eigene middelen bezat enz. enz. enz. [1]
Pastoor Rademaker beschrijft vervolgens de plechtige ceremonie van de opening der kerk door bisschop Van Curium en tientallen geestelijken uit de omgeving, waarbij ook een loden kistje [4] met daarin de Areliquiën" plechtig de splinternieuwe kerk wordt binnen gedragen. Hierna laat pastoor Rademaker terloops een der belangrijkste beschrijvingen volgen, namelijk die van zijn respect voor de meest eenvoudigen, die er dan in Nederland wonen, namelijk de bewoners van (hoofdzakelijk) plaggenhutten op de wijdse heide in de omgeving: "Daar ik nu volstrekt gewijgerd had om eenige de minste contributie te willen heffen van de geloovigen, welke de consecratie en pontificale mis en predicatie kwamen bijwonen, hoezeer men mij daartoe had trachten over te halen, omdat ik het als eene minstens groote onbillijkheid aanzag, geld af te persen van geloovigen die de kerk hadden helpen bouwen was dezelve, hoewel er geene banken of stoelen voorhanden waren, wel wat volgeloopen en zoo als het immers altijd gaat (?) wat ruim van verre na voren aangedrongen, zoodat de secretaris des Bisschops zich daarover bitter beklaagde dat ik niet beter voor de orde gezorgd had en moest zorgen om de menschen terug te dringen, waartoe ik met den besten wil geen middel wist, en mij mede er afmaakte met te zeggen: Och mijnheer, die menschen hebben de kerk gebouwd en hebben mij goed bejegend, hoe kan ik hen dan kwalijk behandelen, want om dit te doen zal men geweld moeten gebruiken, daar woorden niets zullen afdoen, maar hij liet mij geen rust en kwam al wederom en wederom en wel op last des bisschops zoals hij zeide, dat ik zorgen moest om ze ten minste meer naar achteren te dringen, waarop ik antwoordde, dat dit voor mij onmogelijk zou zijn, dit alleen te kunnen doen zonder hulp van anderen, waarom ik vroeg wie der geestelijken mij daarin assisteren wilde, toen de Eerw. Heer P.de Wit, pastoor van Schoonhoven en een paar anderen mij ter hulpe kwamen, wat dan ook niet zeer zacht, zooals ik het voorzien had, geschiedde, waarom men mij naderhand nogal eens zeide: dat ik deze of gene nog al beduidend bij den arm genomen had, want ik had letterlijk geen mensch herkend, zoo had de secretaris mij in de war gebragt en speet het mij te meer, omdat het niet gebaat had, hoewel wij onze achteruit drijving meermalen op gegeven bevel herhaald hadden en wij de moed moesten opgeven en ook plaats aan het altaar en voor den Bisschop genoeg over bleef' [1].

(wordt vervolgd.)

1) "Beschrijving van de oprigting der statie en het bouwen der kerk en pastorie van Soesterberg met vermelding van hetgene, wat daarop betrekking heeft".
2) Zeer waarschijnlijk bedoelt pastoor Rademaker hier het bezoeken der gelovigen, het toedienen der sacramentenetc.
3) In het "witte kerkje" te Huis ter Heide maakt het woongedeelte nog steeds op dezelfde wijze deel uit van het kerkgebouw.
4) Dit loden kistje is waarschijnlijk in 1953 samen met andere kleinoden, oude brievenetc.bij de onvergeeflijke afbraak van het historisch uiterst waardevolle kerkgebouw in een soort van opru imwaan weggegooid ! !!

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto