Evert Akkerman de petroleumventer

Evert Akkerman de petroleumventer.

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

Bakkersfamilie Van den Oord voor hun winkel aan het Kerkpad. (1925)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

10 jarig bestaan van rijwielhandel en autoverhuur Klomp. (1935)

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Firma A. Benning aan de F.C. Kuyperstraat.

Wandel- en Rijwielkaart. (1938)

Wandel- en rijwielkaart. (1938)

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels

Valkenet, smidse, winkel in haarden en kachels 1935

Patatautomaat Koninginnelaan

Patatautomaat Koninginnelaan jaren '60

Noodsupermarkt Overhees

Noodsupermarkt Overhees 1976

Bevrijdingsoptocht 1955

Bevrijdingsoptocht 1955; wagen Gymnastiekvereniging Olympia

Menu

Het Soesterveen

F.G.W. de Wit

De felle kou van deze weken geeft aanleiding genoeg om over brandstof te praten. We stoken onze kolen en denken allemaal wel eens aan de beperkte kolenrijkdom op de wereld.
Laten we vandaag een kijkje nemen in de tijd, dat de kolen nog niet ontdekt waren en dat het stoken van hout door de toename van de bevolking sterk moest worden verminderd.
Toen ontdekte men in verschillende streken van ons vaderland de brandbaarheid van veengrond en wel als turf.
Ook Soest was een turf-winplaats, evenals Baarn en De Vuursche.
We moeten terug tot ongeveer het jaar 1200 en dan zien we vele Soester en Baarnse inwoners hun brood verdienen aan de turf.
Bij Baarn had men het "Wilde Veen", gelegen tussen Groeneveld en Hilversum, benevens het Veen aan de Lage Vuursche, welk laatste veen een bezitting was van het kapittel van St. Jan te Utrecht, welk lichaam het ook liet ontginnen.
Het "Wilde Veen" was een zo belangrijke winplaats, dat er tijden waren, dat 500 à 600 mensen er hun brood verdienden en dientengevolge dit broodgevende terrein twistappel werd tussen de eigenaren en de Graaf van Holland, welke laatste er uiteraard ook "brood in zag".
Bloedige twisten waren er het gevolg van, welke met tussenpozen woedden en de rust in de eeuwen daarna verstoorden, totdat in 1719 dit veen volledig was uitgegraven. . . Toen waren de twisten en oorlogjes ook afgelopen.
Het Soester Veen, de grond tussen de Eng en de buurtschap Hees, was niet minder belangrijk dan het Wilde Veen.
Dit veen is er nog, al is er geen turf meer te steken, n.l. tussen Beukenlaan-Nieuweweg en Wieksloot.
De productie was wel belangrijk, doch schijnbaar niet evenredig aan de inkomsten van de turfwerkers.
In een rapport over Soest, daterend uit 1569, kan men lezen:
"Hier is een zeer schamele gemeente van volk, die voor het meerendeel hun brood men hun handen moeten winnen en die veelal op gehuurde hofsteden en akkers wonen en de dagelijkse kost verdienen met de turf. De een die ze graaft, de ander die ze op kleine karretjes ter markt brengt, zowel naar Amersfoort als naar Utrecht."

Uit dit handschrift blijkt verder, dat er een stuk land lag, dat in gemeenschappelijk bezit der dorpsbewoners van Soest was. Het heette de Heiberg, met de heidevelden daarom heen liggend.
Op deze velden werden plaggen (zoden) gestoken voor stalstrooisel ter verkrijging van mest.
Ook haalde men van de Heiberg de heide voor de bezems, terwijl men er tevens de schapen op liet weiden.

In het vochtigste deel van die heidevelden werden brandplaggen gestoken. Deze zoden bevatten, als begin van veenvorming, reeds een aanzienlijk deel veengrond of turf.
Zij werden des zomers op hopen te drogen gezet en in de winter als brandstof gebruikt. Deze heidevelden lagen kennelijk in Soest-Zuid en grensden aan Den Dolder, zodat men deze brandplaggen "Dolderse turf" noemde. De turven uit het Soester veen - aanvankelijk lange turf en later korte baggerturf - ging niet allemaal per kar naar Amersfoort en Utrecht. Via de Veensloot en de Wijksloot (nu ieksloot) ging de turf per kleine scheepjes naar de Praamgracht en vandaar naar de Eem om naar Amsterdam getransporteerd te worden.
In het thans nog zo genoemde "veen" ligt nog de Turfstraat, een verlengde van de Waldeck Pyrmontlaan, welke laatste laan een 30 jaar geleden eveneens Turfstraat heette. Over deze Turfstraat is, naar aangenomen mag worden, ook de turf vervoerd.
De nu nog bestaande Praamgracht was wel een van de belangrijkste transportaders van het turfverkeer.
In 1239 kregen de Kapittelheren van St. Jan te Utrecht verlof van de Bisschop van Utrecht een kanaal van de Vuursche naar de Eem te graven.
Dit werd de Praamgracht, genoemd naar de vierkante pramen, waarmee de turf werd vervoerd, doch ook wel Pijnenburger Grift geheten. Hierdoor werden ook de Soestenaren geholpen, want de Wijk- en Veensloot liepen op de Praamgracht uit.
Niet alleen het Veen in Lage Vuursche, doch ook het Soester Veen was gebaat met deze Praamgracht. Het gevolg was, dat het veen in Soest meer waarde kreeg en een gevolg daarvan was, dat toen reeds de Soestenaren op de "belasting" scholden. Er kwam een besluit, dat van de veengronden "tienden" zouden worden geheven. Die tienden werden door de Bisschop als landsheer in leen gegeven aan de heren Lockhorst, een kasteel nabij Amersfoort en wel in 1253. Op hun beurt stelden deze heren weer pachters van die tienden aan.
De Soester turfwerkers gingen niet bij de turf neerzitten.
Zij werkten hard en anderhalve eeuw later bleek het Soester veen een zodanige productie te hebben, dat de Praamgracht te ondiep was.
In 1389 verleende de Bisschop vergunning tot uitdiepen en verbreden van de Praamgracht en wel aan Evert Reijnersz. van Lodensteijn, Rutger Jacobz., Hendrik Nolens en Johan de Goede.
Zij kregen tevens het recht om de benodigde grond voor verbreding van de gracht te mogen onteigenen. De onwilligen zouden door 's Bisschops stadhouder, de Maarschalk van Eemland, die op 't Huis ter Eem woonde, met geweld gedwongen worden.
Ook mochten de ondernemers, teneinde de voorraad beter te kunnen regelen, zoveel schutsluizen maken als zij nodig oordeelden "zonder wederzeggen van iemand". De sluizen in de Praamgracht zijn dus al meer dan 5 eeuwen oud.
Het bleef niet bij "tienden". Het was toen met de fiscus al net zo als nu.
Van de verkochte turf werd belasting geheven. Zo vermeldt het tarief van 12 Januari 1577: "Uit alle Zoester en Baarnse Veenen elke schouw (schuit) swart (d.i. de zwarte of harde turf, de beste) 11/2 stuyver. Item elke schouw grauw (d.i. grauwe turf, een tweede soort) een blanck (d.i. 6 duiten; een stuiver had 8 duiten) . Item van alle andere schouwen turf, die in Baarn of Soest gebruikt worden, het halve tarief.
Om die turfbelasting te innen, liet de regering haar verpachten, zoals nog kort geleden de tollen werden verpacht.
Zo bepaalde de Prins van Oranje in 1580, als stadhouder van de Spaanse Koning, dat in "Eemland" de belasting op de "Turff" zal betaald moeten worden aan Gijsbert Lambertse te Oostveen (thans Maartensdijk).
Ook voor de reeds genoemde brandzoden of Dolderse Turf was men belasting verschuldigd. In 1709 b.v. bepaalden Gedeputeerde Staten van Utrecht, dat van elk voer (vracht) plaggen 11/2 stuiver zal worden betaald en zo ze buiten Eemland worden vervoerd 15 stuiver.
Destijds had men langs de Eem, van de Eembrug tot Amersfoort toe, verscheidene kalkbranderijen (uit schelpen) die ook turf verstookten. Die moesten daarvoor eveneens belasting betalen n.l. 20 gld. per keer stoken, doch na 1722 maar de helft. Nog in 1723 was in het Soester veen de verturving in volle gang en wel blijkens een publicatie van de Staten van Utrecht. Daarbij werd bepaald, dat de voerlieden, die turf uit het Soester veen haalden, in het eerste dorp of gehucht waar zij aankomen of doorrijden, aan de ontvanger aldaar moeten opgeven, welke soort turf zij vervoerden. Zij moesten hem tegen kwitantie de verschuldigde belasting voldoen "op verbeurte van de turf en 50 gulden daarboven".
Niemand zal ooit hebben gedacht, dat in vroeger tijden de venen bij Soest en Baarn aan zoveel handen brood hebben verschaft.
Toen b.v. in het jaar 1535 Holland de Baarnse Venen dacht in te palmen, stelden de burgers een klaagschrift op, waarin zij er op wezen, hoe 5 à 600 lieden "met wijf ende kinderen" brodeloos zouden worden en hoe "de keizer door minder belasting op de verteerde bieren ook zelf schade zou lijden".
Gelukkig stond de keizer hen tegen een zeer lage jaarlijkse pacht de betwiste veengronden af, zodat de rust terugkeerde.
Langzamerhand geraakte het Soester veen uitgeput. Van het Baarnse veen is niet eens meer de naam als herinnering over, doch wij hebben altijd nog ons "Veen", een dorado voor plantenliefhebbers, waarheen vroeger vanuit andere plaatsen excursies werden gehouden. Er komen enkele zeldzame planten voor en de Natuur-historische Vereniging heeft eens plannen gehad dit veen aan te kopen.

Contact

Historische Vereniging Soest/Soesterberg
Steenhoffstraat 46
3764 BM Soest




De Historische Vereniging Soest/Soesterberg heeft een ANBI-status.

Word lid

Lid worden van de Historische Vereniging Soest-Soesterberg.

Lid worden

Sponsor

Historische Vereniging Soest / Soesterberg is mede mogelijk gemaakt door:

Reto